5 ,Zoo, Jim, kerel, hoe gaat 't zei de meneer. omdat je ze er tussclien genomen hebt met die aandeelen." Jim kreeg haast een beroerte. „Als je dan maar goed begrijpt," zei hij, „ik zal je veertien dagen hou den, maar in geen geval langer; en denk er om geen getraoteer met mijn champagne meer!" „Jim Jim," zei Freddy» verwijtend, „dat had ik niet van je gedacht; ter wijl ik zóóveel voor je ge daan heb. Zoo zie je ondank is 's werelds loon." Hij probeerde een plech tig gezicht te trekken, maar 't ging niet, en toen waggelde hij naar bed. Den volgenden morgen stuurde hij een boodschap, dat hij maar boven bleef, want hij was niet lekker; en Jim z'n vrouw - voor heen Betsy Jorkins stuurde geregeld zijn eten naar boven; en ze ging 's middags naar boven om hem voor te lezen, en daar weid. Jim nog doller om. Tot overmaat van ramp kwamen de lui al door naar hem informeeren en ze stuurden bloemen en zoo, tot Jim haast geen beenen meer over had van 't heen en weer loopen. Hij bleef drie dagen onder de wol, en Jim moest zelf in de keuken eten, want zijn vrouw had 't te druk met ziekenoppassen om op hém te letten. „Je moest je schamen, Jim," zei ze eens, toen hij durfde te klagen, „om met zoo'n zuur gezicht te loopen omdat je 't niet allemaal krijgt zooals je 't graag hebt, terwijl de man, waar je zooveel aan te danken hebt, op zijn ziekbed ligt. Ik heb nooit kun nen denken, dat je zoo'n egoïst was." Enfin, Jim kon niets zeggen, maar zijn gemoed was zoo vol, dat hij haast barstte, en toen ze weg was, schopte hij den hond van de eene kamer naar de andere. Den vierden dag 's morgens kwam Freddy naar beneden gesukkeld en ging op den besten stoel aan de ontbijttafel zitten, en Jim keek alsof hij zin had, om hem te vermoorden. „Moet je niet eens vragen, hoe 't er mee is?" vroeg zijn vrouw vinnig. „Je hebt net zooveel manieren als een varken." Jim ging naar hem toe en mompelde iets. „Dank je, Jim," zei Freddy heel duidelijk. „Ik voel me een ietsje beter vanmorgen; maar ik moet erg oppassen. Ik ben nog erg slap." Na 't ontbijt voelde Freddy zich aardig opgeknapt, zei hij, dus wou hij er wel even op uit om een paar boodschappen te doen, en Jim moest het mande- wagentje inspannen van z'n vrouw. ,,Ik heb geen klein geld bij me," zei Freddy, toen hij wegging. „Kun je me even twee tientjes leenen, Jim?" „Ja, natuurlijk," zei juffrouw Plummer, net of ze niet hoorde, dat. Jim stond te mopperen; en ze ging naar de la en haalde een paar briefjes en wat zilver. Enfin, dacht Jim, vandaag ben ik hem ten minste kwijt; maar een paar uur later, net toen hij een beetje in den tuin wou gaan schutteren, kwam er een jongen aan de deur met twee groote, kartonnen doozen. „Woont hier Plummer?" zei hij met een verwaand gezicht. „Ja," zei Jim kortaf. De jongen zette de doozen neer. „Dan krijg ik twaalf veertig van u," zei hij. „Twaalf wat?" riep Jim met een vuurrood gezicht. „Twaalf veertig, zeg ik," zei de jongen bedaard. „Tegen wiep heb je 't?" brulde Jim. „Dat weet ik niet," zei de jongen. „Zoo te zien te gen den stalknecht." „Neem die doozen maar gauw weer mee," bulderde Jim. „Je moet hier niet zijn, en ik bedank voor die brutaliteiten van jou." „Wat is er te doen?" zei juffrouw Plummer, die er net aan kwam. „Waarom stuur je dien jongen weg 't Kan wel iets zijn, dat meneer Colb besteld heeft! Hé mijn adres staat er op!" en meteen droeg ze de doozen de kamer in en begon zij ze open te maken. Ze gaf een gilletje van blijdschap, toen er een flu- weelen tafelkleed met groote kwasten te voorschijn kwam, en een hoed vol veeren en linten. „Die had ik nou net noodig," zei ze, „en jij zei, dat 't je niet gelegen kwam, Jim. O, er zit een briefje in van meneer Colb „Aan mevrouw Plummer, met dankbare groeten." Is dót nou niet aardig, terwijl jij aldoor zoo bokkig tegen hem geweest bent? Er is voor jou ook iets bij." Ze maakte een vloei papieren pakje open en er kwam een vuurrooie das uit, met groene en gele spikkels. „Dat vind ik ver schrikkelijk hartelijk en kijk, een brief voor jou ook.Beste Jim, Gglieve ingesloten geschenkje te aanvaarden en den brenger even voor me te betalen. Ik zal je 't geld geven als ik terugkom." Betaal dien jongen nu maar gauw, Jim, en sta niet te kijken of je van Dotje getikt bent. Wees maar dankbaar dat je - zoo'n vriend hébt als meneer Colb," en toen begon ze voor den spiegel den hoed op te passen. Enfin, Jim betaalde den jongen, en toen ging hij 't erf op en begon hij't karpet uit te kloppen om zijn gemoed een beetje te luchten; maar hij kon 't op den duur niet uithouden en besloot weer eens naar de stad te gaan. Toen hij 't station uit kwam ging hij in een lunchroom een kop koffie drinken en toen vond hij een krant, die iemand had laten liggen, en toen viel zijn oog op het woord „Moesson". „Hè!" zei hij, en hij aan 't lezen. „Aandeelen Moesson Goudmijn, die gisteren zoo goed als scheurpa pier waren, zijn vandaag op de New- Yorksclie beurs voor twintig dollar per stuk verhandeld, doordat er in een onverwacliten hoek een goudader is ontdekt. Wij kunnen de gelukkige bezittere van die aandeelen felici- teeren." Enfin, Jim zei niets, maar hij keek opgewekter dan hij in dagen gedaan had, en liij nam den eereten den besten trein naar huis. Freddy was nog niet terug, toen hij thuiskwam, maar er zat een heel gezelschap in de gelagkamer, onder anderen ook Ted Higgins en Toby Small. „Heeren," zei hij, zoodra hij zat en zijn pijp had opgestoken, „ik ben beet genomen wat je noemt in gemaakt." „Hoezoo?" vroeg een half dozijn stemmen. „Nou," zei Jim, „die snaak, die hier met dien auto gekomen is, en die hier logeert onder den naam Harry Colb is een gemeene flesschentrekker. Hij heeft me van alle kanten genept geld van me geleend, met mijn paard uit rijden gegaan, mijn cham pagne opgedronken, mijn sigaren opgerookt en „En die aandeelen dan?" riepen Ted Hig gins en Toby Small verontwaardigd. „Daar kom ik net aan toe," zei Jim. „Die kerel is een ordinaire flesschentrekker, heb ik gezegd, en ik schaam me mijn oogen uit mijn hoofd, dat ik hem aan jullie heb voor gesteld als Harry Colb. Hij had zich zoo goed vermomd, dat ik er zelf in was geloopen, dat wil ik gerust bekennen; maar daar worden jullie niet beter mee, dat snap ik, en nu wou ik dit maar zeggen: als jullie een van allen vinden, dat jullie bezwendeld zijn met die aandeelen, is 't niet meer dan recht en billijk, dat ik ze tegen den kostprijs overneem." „Dat is nou eens wat je noemt eerlijk!" zei Ted Higgins. „Verschrikkelijk netjes," zei Toby Small met een zucht van verlichting. Enfin, ze gaven hem de aandeelen, en Jim gaf hun de duiten. „En nu nog iets," zei hij. „Aks dat insect terugkomt, gooi ik hem gelijk de straat op, en als deze of gene zin krijgt, om hem in 't kanaal te doopen, zal ik heusch niet durven zeggen, dat hij 't niet verdiend heeft." Freddy Jones kwam dien avond terug, reuzen kwiek en met z'n eigen in z'n schik, maar toen hij Jim zag lachen begreep hij, dat er iets niet in den haak was. „Freddy Jones," zei Jim doodkalm, „je bent een bedrieger en een afzetter. Je bent vermomd hier gekomen als Harry Colb, de millionnair, en je bent niks dan een onbenullig beunhaasje. Nu zal ik zwijgen over 't geld, dat je van me geleend hebt, en over den goeien wijn en de goeie sigaren, die je opgedronken en opgerookt hebt, maar als je niet binnen vijf minu ten mijn huis uit bent, zul je er spijt van hebben." Enfin, Freddy begreep wel, dat 't mis was, en hij poetste de plaat, en juffrouw Plummer schold hem nog tienmaal zoo hard uit als Jim. Zoo zijn de vrouwen. Ted Higgins en Toby Small stonden buiten, met een troep nijdige dorpsgenooten, en toen ze klaar met hem waren zou zijn eigen moeder hem niet meer gekend hebben. De taal, die hij uitsloeg, toen hij uit 't kanaal kwam, zou een dronken matroos nog mis staan hebben, maar dat was nog niets bij zijn ver zuchtingen, toen hij in stad kwam en in de krant las over die Moesson-aandeelen. Jim Plummer bewaarde zijn aandeelen niet lang, dat begrijpt u wel; maar kort daarop deed hij zijn café van de hand, en kocht hij een leuk huisje op eigen grond, waar hij allang 't oog op had gehad, en ik moet er eerlijk bij vertellen, dat hij Ted Higgins en Toby Small ieder een kistje sigaren stuurde, zoo was hij in zijn schik met zijn handeltje in Moessons! toen hij in de stad kwam en in de krant las ran die Moesson-aandeelen

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1940 | | pagina 5