FELIX HAMMER: Redder in den nood DOOR LAURENCE KIRK 18 ONZE VERVOLCROMAN DERDE HOOFDSTUK Het huis stond achter Regent's Park. Het was een nieuw gebouw, modern van binnen, doch van buiten in ouderwetschen stijl gehouden. Sir Humphrey bleef enkele oogenblikken in de hal en wis selde een paar woorden met den butler, maar bij het vernemen van voetstappen keek hij op en zag Car lotta de trap afkomen. Toen het zachte licht van het bovenlicht op haar mooi gelaat viel, wist hij, dat hij nergens spijt van had. Carlotta was de vrouw, die hij gewild had, en hij voelde zijn hart steeds sneller kloppen zoodra hij haar zag. Zelfs al waren er tijden, dat hij zich opgelucht voelde, als hij haar verliet, altijd was hij blij, haar terug te zien, eiken keer anders dan hij haar verlaten had. Een vrouw, die je woedend maakte en op je zenuwen werkte! Maar alles welbeschouwd was hij daarom juist met haar getrouwd. Hij had geweten, dat hij in zijn loopbaan als overheidspersoon uitsluitend kennis zou maken met nuchtere, ernstig9, redelijke menschen, die dingen zouden doen en zeggen, welke men van te voren kon voorspellen en hij had in zijn particuliere leven iets heel anders willen hebben. Nu, dat had hij dan ook gekregen. Carlotta! En nu Ruth en Lisa ook nog. Niet dat ze werkelijk dwaas en onverstandig waren. Ze hadden uitstekende hersenen, maar die waren wellicht ondersteboven in haar hoofden gezet. Carlotta maakte grappige kleine geluidjes van voldoening, toen ze op hem afkwam en hij op haar toeliep en zijn beide handen uitstak. „Carlotta, lieveling!" Hij zag nu, dat haar hoofd, evenals dat van Lisa, omgeven was met een kroon van vraagteekens en hij kon niet nalaten een stap achteruit te doen en haar vol verbazing aan te staren. „Kijk niet zoo strak boven op mijn hoofd!" vermaande Carlotta hem snibbig. „Je bent toch niet van plan me een zoen op mijn voorhoofd te geven, is het wel?" Hij kuste haar lippen en nu deed Carlotta een stap achteruit om hem in oogenschouw te nemen. „Je ziet er goed uit, Humphrey. En zoo knap! Ik was werkelijk vergeten hoe knap je wel was. Het is jammer, dat je je in het oerwoud begraaft. Neen, neen, kijk niet aldoor naar mijn kapsel. Het is mode, lieveling, en ik weet zeker, dat je het erg mooi zult vinden tegen den tijd, dat het al weer ouderwetsch is geworden." Sir Humphrey sloeg lachend zijn arm om haar middel, drukte haar even tegen zich aan en samen liepen ze langzaam naar den salon. „Je bent een wonder, Carlotta," zei hij vol bewondering. „Geen dag ouder ben je geworden. En je hebt me voor den gek gehouden ook. Je ziet er heelemaal niet uit alsof je op van de zenuwen bent, zooals je in je telegram zei." „O, maar dat ben ik!" Carlotta werd meteen een wervelstorm. „Ik ben heelemaal in de war door die geschiedenis. Heelemaal in de war. En het is zoo slecht voor je huid, die opwinding. Hoeveel crème heb ik den laatsten tijd niet moeten gebruiken. Ik weet niet wat ik had moeten beginnen als je niet thuisgekomen was, Humphrey. Het was erg lief van je, meteen te komen. Maar je bént erg lief. Ik houd erg veel van je en je hebt mij gewoon weer in het normale spoor teruggebracht. Als je niet gekomen was, had ik eenvoudig mijn deur op slot gedaan en was in bed blijven liggen." „Nu, vertel me dan maar alles," zei sir Humphrey sussend. „Lisa heeft me van het vliegveld gehaald, maar ze was niet erg mededeelzaam." Ze waren nu in den salon. Sir Humphrey merkte meteen op, dat die weer opnieuw geschilderd en behangen was en dat alle meubels anders stonden. Hij kon zelfs nauwelijks een meubelstuk herkennen. Het was altijd één van Carlotta's gewoonten geweest in tijden dat ze „in de war" was een deel van het huis opnieuw te laten behangen en schilderen. Gelukkig had ze een goeden smaak. Gelukkig ook, in aan merking genomen, dat die periodes van emotioneele spanning dikwijls voorkwamen, had ze een ruim inkomen van zichzelf. „Hoe vind je de kamer?" vroeg Carlotta hem. „Is ze niet veel mooiér geworden? Ik durf je echt niet te vertellen hoeveel die gordijnen wel kosten." Sir Humphrey staarde even twijfelmoedig naar de gordijnen als hij naar haar krullen boven op haar hoofd gestaard had. „Ik zat er net over te denken," zei hij langzaam. „Ik geloof, dat ik ze op den duur wel mooi zal vinden." „Op den duurV' riep Carlotta ongeduldig uit. „Maar ze zijn nu al prachtig. Wat mankeert den mannen toch, dat ze eerst aan iets nieuws moeten wennen voor ze er van gaan houden?" Zonder antwoord te geven, ging sir Humphrey op de sofa voor het haardvuur zitten en stak zijn handen uit om die te verwarmen. Carlotta stond op het punt naast hem te komen, toen ze plotseling bleef „O, o, daar heb je het al!" zei ze uit haar humeur. „Pamela ligt weer op mijn nieuw groen zijden kussen." Sir Humphrey keek voorzichtig om zich heen. Het duurde eenigen tijd voor hij besefte, dat een goeden meter van hem vandaa n aan het andere einde van de sofa een kraalachtig, opmerkzaam oog hem gadesloeg, dat gewikkeld was in een aantal dikke kronkels van een python. „Lisa houdt ook nergens rekening mee," vond Carlotta. Sir Humphrey stond op en keek bedroefd op de sofa neer. Op het gebied van huiselijk leven had hij het een en ander meegemaakt, doch dit was hem toch te erg. „Het is jammer, dat haar toekan gestorven is," zei hij. „Maar kan niemand die Pamela weghalen?" „Onmogelijk!" Carlotta schudde haar hoofd. „Pamela houdt niet van mij of van de bedienden. Ze sist. Een vreeselijk naar geluid." „Kan niemand dan Lisa met haar omgaan?" „Niemand. En nu Lisa verliefd is, wordt het erg lastig. Pamela blijft waarschijnlijk tot de lente op dat kussen liggen." Sir Humphrey vertrok even zijn gezicht en keek om zich heen. „Denk je, dat Pamela het vervelend zou vinden," informeerde hij, „als we de sofa iets achteruit schoven en zoo zelf ook wat warmte van het vuur kregen?" „We kunnen het probeeren," zei Carlotta onzeker. Sir Humphrey dook naar het einde van de sofa, waar Pamela niet lag, maar, zooals gewoonlijk, was Carlotta hem te vlug af. Hij moest dus den gevaar lijken kant nemen en schoof de sofa zachtjes achter uit, terwijl Pamela's kraaloog op hem gevestigd bleef. Ze konden niet ver duwen, want de tafel stond in den weg. Maar ze slaagden er in, zooveel ruimte te maken, dat ze een kleine rustbank ter zijde van het vuur konden neerzetten. Pamela had nog wel de beste plaats, maar zij kregen toch ook van den zijkant nog wat warmte. Sir Humphrey ging met een zucht weer zitten. Carlotta vlijde zich naast hem neer en legde haar hand hartelijk in de zijne. „Het is heerlijk je weer thuis te hebben, Hum phrey!" Sir Humphrey keek nog eens achterdochtig in Pamela's richting en glimlachte als een boer, die kiespijn heeft. „Het is heerlijk weer thuis te zijn, Carlotta. Maar wat is er nu met de kinderen aan de hand?" „O, Humphrey, als je eens wist wat ik allemaal niet uit heb moeten staanHet was genoeg om grijze haren te krijgen. Ik ben doodaf, lieveling, doodaf, dat verzeker ik je." „Ja, .ja, Carlotta, maar zie je, ik weet nog van niets. Ik zou wel een paar bijzonderheden willen hooren." „Die wilde ik je juist geven, liefste," vervolgde Carlotta opgewekt. „En ik heb een aangename ver rassing voor je. Dat met Ruth is heerlijk!" „Wat zeg je!" „Dat met Ruth is heerlijk." Maar wat bedoel je? Je wilt me toch niet zeggen, dat zij dien jongenman al opgegeven heeft?" „Neen, Humphrey, neen. Natuurlijk heeft ze hem niet opgegeven." „Nu, dan begrijp ik niet waar die heerlijkheid vandaan komt." „Maar het is heel eenvoudig, lieveling. Stevan is de knapste en charmantste jongeman, die je ooit zou kunnen ontmoeten." Sir Humphrey zweeg en hield zijn hoofd in zijn handen. Hij was nog eerder in het drijfzand terecht gekomen dan hij verwacht had. „Neen, neen, alsjeblieft, Carlotta!" Hij hief zijn hand wanhopig op, toen Carlotta hem met een nieuwe uitbarsting wilde verrassen. „Laten we althans trach ten ons het begin duidelijk voor oogen te stellen." „Maar het is heel duidelijk, lieveling. Ik zie niet in, waarom je je bezorgd maakt." „Ik maak me niet bezorgd, Carlotta. Ik tracht alleen weer tot bewustzijn te komen. Nauwelijks achtenveertig uur geleden heb ik een telegram van je gekregen, waaruit ik opmaakte, dat de heele familie in zak en asch zit. In antwoord op je telegram reis ik voor jouw plezier meer dan vierduizend kilometer door het ergste hondenweer, ik laat een groot deel van het Britsche rijk aan zijn lot over, ik geef het prijs aan den ondergang om zoo te zeggen, alleen om bij mijn aankomst te vernemen, dat hier klaar blijkelijk alles op rolletjes loopt." „Maar alles loopt niet op rolletjes, Humphrey. Alleen met Stevan is alles in orde." „En is Stevan dezelfde jongeman, die achtenveertig uur geleden nog een onmogelijk jongmensch was?" „Maar natuurlijk is hij dat, lieveling. Wie anders zou dat zijn?" „Maar heusch, Carlotta. „Humphrey, lieveling, luister nu even. Het is heel eenvoudig. Kijk eens, ik had nog niet met Stevan kennisgemaakt, toen ik dat telegram stuurde." „O, had je nog niet met Stevan kennis gemaakt!" „Neen. Alles wat ik wist was dat Ruth mijn kamer binnengewandeld was nog voor ik mijn sinaas appelsap gedronken had en mij verkondigde, dat ze met een kellner ging trouwen." „Een kellner!" zei sir Humphrey schor. „Die Stevan is dus een kellner!" Carlotta scheen tevreden over de wijze, waarop hij van dit nieuwtje kennis genomen had. Ze gaf een tikje op zijn hand en vervolgde triomfantelijk„Kijk, daar heb je het!" riep ze uit. „Nu kun je nagaan hoe ik me voelde. Je houdt er net zoo min van als ik." „Neen, zeker niet," zei sir Humphrey grimmig. „En ik denk, dat ik mijn tegenzin langer kan vol houden dan achtenveertig uur." Carlotta scheen dit niet te hooren. „Ruth zweefde de kamer weer uit, nadat ze het mij verteld had," vervolgde zij. „Je weet hoe droomerig en gesloten ze is. Daarom dacht ik natuurlijk, dat die man één van die lieden was, die nooit kijken als je ze noodig hebt en een rok dragen, die niet past ep een servet en een witte das." „Een zwarte das," verbeterde sir Humphrey vermoeid. „Kellners dragen altijd zwarte dassen." „Nu, een zwarte das dan," vervolgde Carlotta niet uit het veld geslagen. „Maar ik had ongelijk. Zoo'n soort kellner is hij heelemaal niet." „Zoo, en wat voor soort is hij dan?" „Het is een Russische kellner, Humphrev, lieve ling!" „En maakt dat nu zoo'n verschil?" „Doe niet zoo dwaas, Humphrey. Een verschil tusschen hemel en aarde. Hij heeft prachtige kleeren aan. Laarzen en een pofbroek en een mooie blauw geborduurde blouse met een Imogen hals." „Carlotta! Op jouw leeftijd laat je je toch hoop ik niet bedotten door een blauw geborduurde blouse met een hoogen hals?"

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1940 | | pagina 18