BEROEMDE OPERA'S
Wilhel m RichardW
EN HAAR COMPONISTEN
agner
(1813-1883)
DOOR COR BACKERS
yp-
24
Wie kent niet liet „Lied
aan de Avondster", het
„Pelgrimskoor" of het
„Bruidskoor" uit de opera's van
Wagner? Als men u de vraag
stelde, tot welke opera's deze
stukken behoorden, dan zoudt
ge het antwoord daarop zeker
niet schuldig blijven. Minder
dan „Tannhauser" en „Lohen
grin" zijn echter de andere wer
ken van dezen grootmeester der
toonkunst bekend. Alvorens wij
evenwel tot een directe bespre
king der werken overgaan, laten
wij eerst enkele bijzonderheden
volgen zoowel uit zijn leven als
over 't ontstaan van zijn opera's.
Te Leipzig aanschouwde Wil
helm Richard Wagner den 22en
Mei 1813 het levenslicht. Van
zijn vader erfde hij ongetwijfeld
zijn liefde voor tooneel en dicht
kunst. Kort na Richard's ge
boorte kwam deze echter te
overlijden. Twee jaar later her
trouwde zijn moeder met den
begaafden dichter, portretschilder en acteur, Ludwig
Geyer. Gever hield van den kleinen Richard en
hoopte dat hij later als kunstenaar iets zou be-
teekenen, want dat Richard talent had stond bij
hem vast.
Nadat hij in Dresden de Kreuzschule doorloopen
had, verhuisde de familie weer naar Leipzig (1827).
Dit heteekende voor Wagner een keerpunt en de
muziek begon een beslissende rol in zijn leven te
spelen. Te Leipzig bezocht hij de Gewandliaus-
concerten, leerde Beethoven's muziek voor de „Eg-
mont" kennen en toen groeide bij hem de idee, de dra
ma's, die hij schreef, ook van muziek te voorzien. Na
enkele jaren van onstandvastig werken, waarin niet
onmiddellijk de uitgesproken muzikale genialiteit
naar voren kwam, ontpopte hij zich meer en meer als
muziekdramatisch componist.
Na werkzaam te zijn geweest als kapelmeester
aan de opera te Magdeburg en Königsberg, werd hij
directeur van den schouwburg te Riga. Hier begon
hij te werken aan de „Rienzi, de laatste der Tribu
nen". Wagner voltooide gedurende den zomer het
libretto en in den herfst ving hij met het schrijven der
muziek aan. Doch dan verliet hij op het onverwachts
Riga (1839), en gaf aan het bij hem reeds lang be
staande voornemen, om naar Parijs te gaan, gevolg.
Daar wilde hij trachten „de Rienzi" op te laten
voeren. Hij scheepte zich op een zeilschip in dat naar
Londen voer, om dan van daaruit naar Parijs te gaan.
Deze zeereis, een ware ongeluksreis, waarop zij drie
maal bijna schipbreuk leden en eenmaal door den
storm gedwongen werden om in een Noorsche haven
beschutting te zoeken, en waarop hij de legende van
„De Vliegende Hollander" uit den mond der
zeelieden vernam, deed bij hem het denkbeeld ont
waken een muziekdrama te schrijven over deze
legendarische figuur.
Hij arriveerde te Parijs in September 1839 en bleef
daar tot April 1842. Deze tijd was één van de moei
lijkste perioden uit zijn leven. Honger, koude en
armoede waren zijn grootste kwelgeesten. Niettegen
staande dit alles werkte hij voort en December
1840 was de partituur van „Rienzi" gereed. Het werk
werd naar Dresden gestuurd en eenigen tijd later
kwam voor hem de verheugende tijding, dat de
„Rienzi" ter uitvoering was aangenomen.
Den 20en October 1842 vond de eerste uitvoering
plaats, die om 6 nor begon en even voor middernacht
een einde nam. Het succes was overweldigend.
Wagner werd nu kapelmeester te Dresden en
„Der Fliegende Hollander", waarvan hij de partituur
inmiddels ook voltooid had, werd in studie genomen.
Na een wel wat al te haastige voorbereiding kwam
deze opera reeds 2 Jan. 1843 tot opvoering.
Richard Wagner.
Met bezigheden overladen
vond hij toch nog de gelegen
heid „Tannhauser" te compo-
neeren, de schetsen voor de
„Meistersinger" te ontwerpen
en met de compositie van
„Lohengrin" aan te vangen.
De eerste opvoering van „Tann
hauser" was geen succes, en dit
moet voor Wagner wel 'n groote
teleurstelling geweest zijn, voor
al als men bedenkt wat hij van
deze compositie verwachtte.
Dat „Tannhauser" nog min
der gewaardeerd werd dan „Der
Fliegende Hollander" kwam,
doordat Wagner meer en meer
van 't normale operaschema af
week. Het groote operapubliek,
gewoon aan den geijkten vorm,
kon het baanbrekende werk van
den jongen kunstenaar niet
apprecieeren.
Na de minder succesrijke op
voeringen van „Der Fliegende
Hollander" en „Tannhauser"
werd „Lohengrin" echter niet
direct ten tooneele gebracht.
Toen men in 1848 op alle gebied hervormingen
trachtte in te voeren, stond Richard Wagner in de
voorste rijen der opstandelingen. Niet om direct-
staatkundig-politieke eisehen, doch meer omdat hij
dacht, dat nu het juiste oogenblik aangebroken was
om de aandacht te vestigen op zijn hervormingsideeën
betreffende de opera. Men nam echter niet de minste
nota van zijn voorstellen en dit deed hem deelnemen
aan den opstand, die in Mei 1849 uitbrak. De om
wenteling mislukte en Wagner, met aanhouding
bedreigd, vond het beter naar Zwitserland uit te
wijken. Op zijn vlucht kwam hij te Weimar, waar hij
bij Franz Liszt een onderkomen kreeg.
Geheel zijn leven heeft hij in dezen kun
stenaar een voorvechter voor zijn kunst
gevonden.
Den 28en Augustus 1850 kwam, onder
leiding van Liszt, de „Lohengrin" te Wei-
mar tot opvoering. Hoewel de ontvangst
weinig heter was dan destijds met „Tann
hauser", toch maakte de uitvoering'n die
pen indruk. Vooral het feit, dat Liszt
zijn werken propageerde, droeg er niet
weinig toe bij, dat Wagner erkenning vond.
Over den inhoud van de in deze inlei
ding genoemde opera's uitgezonderd
de eerste twee werken moge thans
het een en ander volgen.
De strijd tusschen de edellieden en het
volk van het Roma uit de veertiende
eeuw is de hoofdgedachte van de opera
„Rienzi." In 't kort samengevat luidt
het verhaal als volgt:
Orsino, een Romeinsch edelman, wil
Irene, Rienzi's zuster, ontvoeren. Deze
poging wordt echter verijdeld door een
ander edelman, Colonna, wiens zoon liefde
voor Irene heeft opgevat. Rienzi, de
volksleider, verschijnt nu ten tooneele,
waar een menigte burgers bijeen is. Wat
hij vernomen heeft maakt hem zeer ver
bolgen en hij doet een beroep op de bevol
king, dergelijke smadelijke handelingen
van de zijde der edelen niet te dulden.
Het volk is met hem! De edellieden we
ten echter door intrigues de burgers van
meening te doen veranderen en Rienzi
wordt nu zelf het slachtoffer, vooral als
men verneemt dat hij een overeenkomst
met den Duitschen keizer heeft aangegaan.
Wolfram's lied aan de Avondster, een scène
uit de opera „Tannhauser"
Hij bevindt zich nu in een groot gevaar en Adriano
waarschuwt Irene en vraagt haar met hem te vluch
ten. Zij weigert dit en wil bij haar broeder blijven.
Irene gaat Rienzi zoeken en vindt hem biddende in de
kathedraal. Hij zegt haar echter te vluchten met
Adriano. Andermaal spreekt Rienzi tot het volk, maar
tevergeefs. Ze steken de kerk in brand en steenigen
broeder en zuster. Als Adriano nu ziet dat zijn geliefde
en Rienzi gedoemd zijn den vlammendood te sterven,
werpt hij zijn zwaard van zich en rent de kathedraal
binnen om met hen om te komen in de vlammenzee.
In de ouverture met haar dikwijls onstuimige
passages, die overigens goed de dramatische momen
ten in de opera voorbereiden, hebben enkele gedeel
ten onze bijzondere aandachtn.l. de kort na den
aanvang gehoorde, religieuze muziek van Rienzi's
gebed.
In de eerste acte, waarvan de strijd tusschen de
edelen en het volk en Rienzi's oproep tot de burgers
de hoofdpunten zijn, is Rienzi's kort recitatief een
juweel van declamatorische muziek. Ook het duet tus
schen hem en Adriano moet hier genoemd worden,
terwijl de finale van deze acte met het dubbelkoor,
gezongen door het volk en de monniken, bijzonder
treffend is.
Ook de finale van de tweede acte is indrukwek
kend hierin komt namelijk een groot ballet voor van
historisch karakter en zij is de symbolische uitbeel
ding van de triomfen van het oude Roma.
Van de onstuimig gespeelde derde acte, waarin het
wapengekletter regelmatig gehoord wordt, is de
groote aria, welke Adriano zingt, wel zeer effectrijk.
De krijgshymne, die later volgt, is uiterst suggestief
in de muzikale uitbeelding en het duet tusschen Adri
ano en Irene weet bij iedere opvoering opnieuw ont
roering te wekken.
„Het gebed van Rienzi", waarmede de laatste
acte opent, is van een verheven schoonheid, hoewel
het teeder gezongen duet tusschen' Rienzi en zijn
zuster, de hartstochtelijke aria van Rienzi en het
bekoorlijke duet van Irene en Adriano evenzeer onze
bewondering hebben. De finale sluit op grandiooze
wijze deze opera.
Van deze opera, die men moet beschouwen als de
afsluiting van de oudere bravonr-opera, tot „De
Vliegende Hollander" is een groote schrede voor
waarts, het is een mijlpaal op den weg van de opera
tot het muziekdrama.
Den grondslag van Wagner's libretto vormt de
sage van een Nederlandsch kapitein, die door zijn
goddeloos leven en zijn eed om tegen den zwaarsten
storm in de Kaap de Goede Hoop te passeeren,
s