DE VOLMAAKTE BUTLER
floot* Ch. Kingston
De nieuwe eigenaar van kasteel Chendon kwam
de bibliotheek binnen met een schroom,
alsof hij een indringer was. En heeleinaal
onbegrijpelijk was dit niet, want de bezitting was
hem pas drie dagen te voren ten deel gevallen, en
dertig jaar armoede vergeet men niet zoo gauw,
zelfs niet midden in de opwinding over een moord,
die hem een méér dan welkom jaarlij ksch inkomen
van twintigduizend pond had versohaft.
Roltert Woods was vijfenvijftig, en men zag hem
zijn jaren aan. Hij was van middelbare grootte en
had een goed figuur, maar zijn schouders begonnen
al wat te krommen, en in zijn lichtgrijze oogen school
iets ontevredens, dat hem oud stond. Na zijn stu
dententijd had hij ongeveer alles gedaan en nergens
veel mee verdiend, maar juist toen het leek, dat er
aan zijn armoe nooit een einde zou komen, had de
moord op zijn neef, kolonel Alton, gebrek in rijkdom
verkeerd, als door aanraking met een tooverstaf.
Wat hem echter bitter tegenviel: de overgang
bleek hem moeilijk, en wat er nog over was van ziju
ouden trots ergerde hemwant hij merkte heel goed
al hetgeen hij deed liet doorstralen, dat hij niet
gewend was aan de weelde van een landgoed. Hij
was uit Londen gekomen met het voornemen, zijn
erfdeel in bezit te nemen, alsof hij voor rijkdom in de
wieg was gelegd, maar tot zijn verbazing was hij
zenuwachtig en onhandig, en niet. op zijn gemak
tegenover het personeelspeciaal tegenover Barlow,
den butler, had hij zelfs meer van een onderdaan
dan van een lieerscher. Die Barlow had iets over
zich, waar hij bijna bang voor was. Ten eerste leek
de man hoegenaamd niet op een butler. Hij was niet
gemoedelijk gezet, zooals men zich den vertrouwden
dienaar des huizes pleegt voor te stellen, maar zoo
slank als een windhond en zoo lenig als een athleet,
die zich traint. Hij was ruim één nieter tachtig,
maar leek langer door zijn magerte, en door de strak
heid van zijn gelaatstrekken zag hij er, in de oogen
van Woods althans, streng en dreigend uit. Hij had
den vorigen eigenaar van kasteel Chendon dertig
jaar lang gediend, maar hij was nog geen vijftig,
en Woods had al zitten nadenken, waardoor die
man het eigenlijk van hem won, door lichaamskracht
of door geestkracht. Men placht er in de familie
grapjes over te maken, dat hij al zooveel jaren heel
het overige personeel had getiranniseerd, maar men
wist er bij, dat hij zijn heerschappij uitsluitend had
aangewend in het belang van wijlen zijn meester.
Barlow hield de teugels strak en kon bijtijden de
zweep hanteeren ook. maar één ding kon hij in
waarheid zeggen: hij had zichzelf evenmin gespaard
als degenen, die onder hem stonden. Hij was er
trotsch op geweest, kolonel Alton te mogen dienen,
en bijna fanatiek trotsch op de schitterende militaire
loopbaan van den vorigen kasteelheer en diens
onmiddellijke voorgangers. Nooit hadden de Altons
hun familie of hun land in den steek gelaten, en
Robert Woods, die dit wist, was het huis binnenge
slopen als een diefen toen hij den meest volmaakten
aller butlers voor 't eerst onder de oogen was ge
komen, had hij diens vluggen blik zóó uitgelegd:
„Naar mijn meening zijn de groote dagen van kasteel
Chendon voorbij, en heeft een onwaardige vreemde
ling zich er listiglijk ingedrongen."
Het vuur in den open haard gaf de bibliotheek
iets huiselijks, maar overigens was alles vaal en
doodsch aan de lange rijen planken vol boeken.
De erfgenaam kreeg den indruk, dat de bibliotheek
in geen jaren gebruikt was, en toen de deur weer
openging en Barlow binnenkwam, ontstond er een
tocht, die gierde als een snik.
„Had u gebeld, mijnheer!" vroeg Barlow, zoo
stijf als een bezemsteel.
„Nee, maar nu je hier toch bent, had ik wel graag
een whisky-soda," zei Robert Woods, en hij trachtte
een toon van gezag in zijn stem te leggen.
De butler liep naar den anderen kant van het
vertrek, naar een bureau, dat Woods nog niet had
opgemerkt; hij deed het open en haalde er een karaf
en een spuitflesch uit.
„De kolonel had hier altijd een kleinen voorraad,
mijnheer," vertelde hij. „De kolonel zat graag in
de bibliotheek."
„Ik dacht dat die nooit gebruikt werd," zei Woods,
zijn glas aannemend.
„De kolonel zat hier iederen morgen en iederen
avond na het diner, mijnheer, behalve wanneer hij
l>ezoek had," zei Barlow. „Hij zat zelfs in dienzelfden
stoel, waar u nu in zit, en een goed uur vóór we hem
dood tusschen de struiken vonden liggen, met een
kogel door zijn hart, had hij nog uit datzelfde glas
gedronken."
Robert. Woods had het bijna uitgeschreeuwd,
terwijl hij snel het glas neerzette, dat hij al vlak
bij zijn mond had gehad.
„Ik. ik zal toch maar niets drinken," bracht
hij uit. Hij keek op en zag, dat Barlow hem ernstig
aankeek, en weer moest hij zich met geweld inhouden
om niet te schreeuwen.
„IT bent niet heelemaal in orde, mijnheer," zei
de butler, met een stem, die hard aandeed als staal.
„Waarschijnlijk overstuur door het gerechtelijk
onderzoek. Dat is voor twee weken verdaagd, hoorde
ik. De jury wenscht zeker geen meening uit te spre
ken, voor de politie iemand gearresteerd heeft."
De nieuwe eigenaar van kasteel Chendon zocht
heul voor zijn gepijnigde zenuwen in een uitbarsting
van verontwaardiging.
,,'t Is een schandaal, zooals die idiote politie
tekort schiet." riep hij, de armleuningen van zijn
stoel omknellend en zich naar voren buigend met
uitgestoken kin. „Ze hebben nog niet anders gedaan
dan knoeien, en er moeten toch sporen genoeg te
vinden zijn, die naar den goeden kant wijzen, 't Moest
eenvoudig niet kunnen, dat iemand 's avonds om
tien uur zjjn huis uit wordt gelokt, en dood wordt
geschoten, vlak bij zijn eigen huis, zonder dat de
moordenaar in een minimum van tijd gevonden
wordt! Mijn neef en ik waren zoo goed als vreemden
voor elkaar, maar al, wat ik met zijn dood gewonnen
heb, zou ik willen geven, om dien wreeden moord
te wreken."
Barlow, de onverstoorbare, deed niets om de
stilte te verbreken, die toen volgde. Woods keek
hem nog eens zenuwachtig aan en begon toen weer
te praten, niet omdat hij zijn eigen stem wilde hooren,
maar omdat het stilzwijgen en het strakke gezicht
van den butler hem angst aanjoegen.
„Je weet zeker niets nieuws te vertellen, Barlow?"
vroeg hij.
„Neen, meneer." kwam rustig het antwoord. „Ik
heb al, wat ik wist, aan de politie verteld. Dinsdag
avond half tien kwam ik hier de kamer in; de kolonel
zat in dienzelfden stoel, waar u nu in zit. Ik zei hem,
dat een oude dame, die beweerde mevrouw Graham
te heeten, hem te spreken vroeg. De kolonel had niet
veel zin, om op dien tijd van den dag iemand te
woord te staan, dus hij stuurde me terug om nadere
bijzonderheden te vragen, en toen heb ik uit haar
eigen mond gehoord, dat ze twintig jaar lang bij
ziju moeder had gediend. Hij kon zich haar heele
maal niet herinneren, maar zij Aist gebeurtenisjes
te vertellen, waar niemand van weten kon buiten
de familieleden en het vertrouwde personeel, en toen
ik dat aan den kolonel vertelde ging hij dadelijk
de kamer uit, om haar te woord te staan. Ze hebben
niet lang gepraat, maar als ze om geld kwam vragen
heeft ze succes gehad, denk ik, want ik hoorde den
kolonel heel vriendelijk zeggen, dat hij haar tot het
eind van de oprijlaan zou brengen. Dat verwonderde
me niets, want ze was oud en zag er ziekelijk uit.
en de kolonel was altijd even hoffelijk en attent,
vooral tegenover oude menschen. Ik was toevallig
even in de eetkamer, toen ze naar buiten gingen,
en 't was heldere maneschijn; ik heb een gordijn
opzij getrokken en ze nagekeken, tot ze achter de
boomen bij de groote bocht verdwenen, 't Was
toen precies vijf voor tien, maar om tien voor elf
was de kolonel nog niet terug, dus toen ben ik hem
gaan zoeken, met James, een van de stalknechts.
De rest is u zeker bekend, meneer?"
Het verhaal had al niets nieuws meer het was
van alle kanten en onder alle gezichtshoeken be
keken en besproken. De politie en het heele land
zochten naar de oude dame, die kolonel Alton het
laatst had gesproken. Dat zij den moord had
gepleegd, geloofde niemand, maar allicht, meende
men, kon zij een kostbare aanwijzing omtrent den
moordenaar geven, als zij haar natuurlijken weerzin,
om betrokken te worden bij een moordproces, kon
overwinnen. Het was heel goed mogelijk dat de
hoffelijke kolonel en de bejaarde vrouw, toen zij
door de laan liepen, iemand hadden gezien, beiden
of een van beiden een inbreker bijvoorbeeld, die
schuilging in 't. donker, maar betrapt was, en zich
slechts had kunnen redden door den onverschrokken
ouden heer te dooden.
Nu waren er na den moord drie dagen verloopen
en uitzicht op een arrestatie scheen er nog niet te
zijn. Kolonel Alton was geliefd geweest bij iedereen,
en dat kreeg de politie nu op een minder aangename
manier te voelen: zij werd door de lie wonderaars
van den verslagene ongeveer als medeplichtige van
den moordenaar beschouwd. In heel de streek
gistte de ontevredenheid, en de nieuwe kasteelheer
voelde, dat hij voor indringer werd aangezien.
„Ik zou er heel wat voor overhebben, om den
moordenaar achter de tralies te krijgen, vóór het
onderzoek hervat wordt," zei Woods, met zijn oogen
naar het vloerkleed.
„I zoudt een belooning uit kunnen loven, meneer,"
zei Barlow.
„Daar heb ik al over gedacht," zei de nieuwe
kasteelheer. Hij ging weer achterover zitten in zijn
stoel. „De politie kan in dien geest niets doen, maar
ik wel. Hoeveel zou 't moeten zijn vind je, Barlow!"
„Dat moet u weten, meneer," zei de butler, met
bijna toonlooze stem. „Degenen, die den kolonel
hebben gekend, hebben zoo'n aansporing niet noodig
ze doen tóch hun uiterste best al maar mis
schien zou een flink bedrag vrienden van den moor
denaar kunnen verleiden, om hem te verraden."
„Weet je, wat ik doen zal!" Woods stond op, met
een innerlijke warmte van tevredenheid over zich
zelf, waardoor hij zich bijna thuis voelde. „Ik zal
een belooning van vijfduizend pond uitloven voor
dengene, die zulke aanwijzingen geeft, dat de moor
denaar gearresteerd en veroordeeld wordt."
„Uitstekend, meneer," zei Barlow. Hij liep naar
het bureau en kwam terug met een velletje papier,
een vloeiblad en pen en inkt. „Wilt u 't misschien
even opschrijven, meneer! Dan kan ik 't laten
drukken."
Met het zonderlinge gevoel, dat hij een rol speelde
in een fantastisch melodrama, krabbelde Robert
Woods een paar regels neer, die een premie van vijf
duizend pond stelden op de oplossing van het moord-
geheim. Toen lachte hij, om de spanning te verlichten,
al wou het gevoel van onwerkelijkheid niet wijken;
maar het was een lach van verlegenheid. „Als die
poging meteen succes heeft, kan ik de eerste weken
niet betalen. Mijn erfrecht moet eerst officieel
erkend zijn, zie je vóór dien tijd kan ik geen
cheques afgeven en zoo."
Barlow legde het papier op het vloeiblad en drukte
het zorgvuldig droog. Toen vouwde hij het in tweeën,
en met een langzaamheid, die bijna aanstellerig
aandeed, borg hij het voorzichtig in een portefeuille,
even glad en soepel als hijzelf.
„Mag ik gaan zitten, meneer!" vroeg hij, en Woods
was er zoo begeerig naar, die menschelijke puzzle
te doorzien, dat hij opgewekt toestemde, vóór hij
besefte, welk een eigenaardig verzoek het was.
Alvorens Barlow verder sprak, liep hij naar de
deur, deed die open, keek de gang door, deed de
deur weer dicht en draaide den sleutel om. Toen
kwam hij met een stoel tot op een meter afstands
van zijn patroon en ging tegenover hem zitten.
„Neemt u me niet kwalijk, dat ik zoo voorzichtig
ben, meneer," zei hij, zonder het minste spoor van
opwinding, „maar als ik u alles heb uitgelegd zult u
begrijpen, waarom ik liever niet gestoord word. U
wilt vijfduizend pond betalen voor inlichtingen, die
zullen leiden tot de arrestatie en de veroordeeling
van den moordenaar?"
„Ja," zei Woods, zoo zacht, dat hij het zelf
nauwelijks hoorde.
Het gezicht van den butler was bleek en onbe
wogen, maar toen hij zich naar Woods toe boog,
kwam er even iets over, dat op een grijns geleek.
„Dan maak ik aanspraak op de belooning van
vijfduizend pond," zei hij met zijn gewone stem,
„want ik weet, wie kolonel Alton vermoord heeft."
De man in den leunstoel slaakte een kreet, en zijn
vingers, die de leuningen omklemden, sneden bijna
in het leer.
„Wie.... wie.... wat bedoel je!" Ieder woord
kwam er uit als een kreet van ontzetting.