5 „Ik heb kolonel Alton vermoord," zei de vol maakte butler. Robert Woods sprong op, en gaf een gelnid, dat klonk als een jammerklacht. „Dat meen je toch niet?" vroeg hij, niet een strak- ken blik. „Gaat n zitten, meneer, dan zal ik t u uitleggen, zei de butler. In zijn magere gezicht en zijn lichtende oogen stond niets te lezen, dat ook maar iets weg had van vrees of schaamte. De nieuwe eigenaar van kasteel Chendon zonk naar achter, alsof hij een doodelijken slag had gekregen, en zoozeer zat hij verward in zijn schok kende gedachten, dat hij de eerste zinnen van de verklaring van den butler niet hoorde. ,,Ik zal u de heele geschiedenis vertellen, meneer, als u even geduldig wilt luisteren," zei Barlow, toen Robert Woods weer tot besef kwam. „Ik heb de bekoring niet kunnen weerstaan. Ik ben mijn heele leven straatarm geweest, ziet u, en hij was schatrijk. Hij had alles, en ik had niets. En toch was ik opgevoed voor heel iets anders dan gebrek." „Gebrek?" zei Robert Woods hem na. "ik ben op mijn negentiende jaar van 't gymnasium gekomen," ging de butler voort, alsof de ander niets gezegd had, „en toen zou ik naar Oxford gaan, maar mijn'vader overleed plotseling en er was geen geld genoe». Ik had op 't gymnasium -heel wat geleerd, maar'geen liefde voor den arbeid; dus toen ben ik een paar jaar in Londen blijven leegloopen, en ik leefde voornamelijk van geleend geld. Toen weigerden mijn vrienden, zich nog langer te laten uitknijpen, dus toen moest ik wel werken; ik werd advertentie reiziger, journalist, tooneelspeler. Tooneelspeler ben ik 't langste geweest, want dat werk beviel me wel, en ik geloof nog steeds dat ik er talent voor had, speciaal voor oude-mannen- en vrouwenrollen. Maar als u iets van 't tooneel weet, zult u begrijpen, dat ik niet makkelijk engagementen kreeg, meneer. Ik had af en toe werk, maar nooit lang, en 't bracht nooit veel op, en hoe ik zooveel jaren door ben gekomen begrijp ik nóg niet. Ik ben op mijn dertigste jaar getrouwd, met een meisje, dat een paar honderd pond bezat; maar dat geld was al heel gauw op. Toen kon ik mezelf niet meer onderhouden, laat staan hóar; dus ik liep weg en ging weer op tournee met mijn vroegeren troep. Zooals ik al zei lagen oude- mannen- en -vrouwenrollen me 't beste. Ik heb bijvoorbeeld eens groot succes gehad als komische oude dame in een revue; als de rest van den troep even goed was geweest als ik, hadden we 't heel wat langer kunnen houden dan zes weken." Robert Woods had zulke droge lippen, dat hij allebei zijn handen uitstak, het glas greep, dat hij zoo kort te voren had versmaad, en het tot den bodem leegdronk. „Door al die jaren heen heb ik nooit kunnen vergeten, dat ik een rijken neef had, een man, die tien jaar ouder was dan ik; als die niet bestond, werd ik eigenaar van een beroemd landgoed met een inkomen van twintigduizend pond per jaar. Laat ik n vertellen, meneer, dat ik soms wakker lag 's nachts en het schuim op mijn mond kreeg, als ik dacht aan het verschil tusschen zijn leven en het mijne. Als ik naging, hoe vaak ik honger had geleden, terwijl hij festijnen aanrichtte voor zijn deftige vrienden, bleef ik mezelf haast niet meester. Ik wil wel be kennen, dat ik menigmaal gevloekt heb, als ik zijn lot vergeleek met het mijne, 't Leek me een gruwelijk onrecht, dat hij twintigduizend pond per jaar had, en ik niemendal, alleen omdat zijn grootvader anderhalf jaar vroeger geboren was dan de mijne. Ik heb het dikwijls betreurd, dat het erfrecht strikt beperkt was tot afstammelingen van den oorspronke- lijken eigenaar. Ik zou het lang zoo erg niet gevonden hebben, geloof ik, als ik heelemaal niet als erfgenaam in aanmerking was gekomen. Dan had ik heel zeker geen moord bedreven ten minste. Toen ik student was, kwamen er zeven personen vóór mij in aanmer king als erfgenaam, maar die stierven stuk voor stuk. Dat kolonel Alton nog ooit aan de beurt zou komen had óók al niemand gedacht, en hij zou wel gauw trouwen, om een erfgenaam te krijgen, zei men, maar dat deed hij niét; en zoo gebeurde het, dat een tooneelspeler, die nog nooit meer dan vier pond per week had verdiend, en nog nooit ergens anders was opgetreden dan in tweederangs-steden, de eerst rechthebbende erfgenaam werd van het befaamde landgoed Chendon." Ilier zweeg hij en zijdelings keek hij naar de ineen gedoken gestalte in den leunstoel. „Ik verveel n toch niet, meneer?" vroeg hij veront schuldigend. Robert Woods maakte een ongeduldig gebaar met zijn rechterhand. „U zult u wel in kunnen denken, hoe zwaar de bekoring was, meneer," ging de butler voort, met dezelfde eentonige stem, alsof hij een lesje opzei of een rol, die hij uit het hoofd had geleerd. „U kunt n wel indenken hoe vaak ik hoopte, dat er mijn neef iets zou overkomen. We stonden op ge spannen voet met elkaar, al hadden we elkaar nooit gesproken; want hij had een paar avontunrtjes van me gehoord, die hem slecht bevielen; ik begreep ten minste wel, dat ik kasteel Chendon nooit van binnen te zien zou krijgen, zoolang hij leefde. En toen. wanneer was dat ook weer, 1928 of '30?" Hij dacht even na. „Ik geloof '30. Toen onder- teekende ik een cheqne, die me niet erg tot eer strekte; 't had iets met wedrennen te maken. Enfin, kolonel Alton kwam het te liooren, en hij betaalde die driehonderd pond, want hij had liever niet, dat zijn naaste erfgenaam vervolgd werd wegens zwen del. U merkt wel, dat ik openhartig tegen u ben, meneer; maar nu ik toch aan 't bekennen ben, kan dat er ook nog wel bij. Moord is toch altijd nog heel wat anders dan onverschillig hoeveel flesschen- trekkerij en zoo. Maar ik wou u laten begrijpen hoe leelijk ik er voor stond, toen ik besloot den man te vermoorden, die me om zoo te zeggen een groot vermogen onthield. Ik mocht heel erg blij zijn, als ik éénmaal per dag eten kreeg. Ik dacht er zelfs al over, naar de bedeeling te gaan, toen ik een keer van kolonel «Alton droomde, en toen kwam ik tot het besluit: nu maar meteen er op of er onder. Hingen ze me op, goed; aan mijn leven had ik zóó toch niets. Ik moest het maar wagen, dacht ik. Als ik kolonel Alton vermoordde, en ze pakten me, was ik er nóg niet veel erger aan toe dan te voren; pakten ze me niet, dan was ik rijk rijkeT dan ik ooit had durven droomen." De stem van den butler eindigde met een klank van een zekere geestdrift. „Toen mijn besluit eenmaal genomen was, ging ik heelemaal in mijn plan op," vervolgde hij, nadat hij even met een flauw lachje naar de gestalte in den leunstoel had zitten staren. „Ik wou mijn misdaad eenvoudig houden, maar ik wou 't goed doen ook; dat wil zeggen: zoo weinig mogelijk sporen, maar geen ingewikkelde kunstenmakerij. Leepheid van een misdadiger is dikwijls een uitkomst voor de politie. De meeste menschen zouden bijvoorbeeld 't kasteel zijn binnengeslopen om den kolonel in zijn slaap te vermoorden. Ik vond er iets l>eters op: ik zou den kolonel het huis uit lokken, en hem naar een voldoende veilige plek brengen, en dan schoot ik hem daar neer. Én ik besloot in vrouwelijke ver momming kasteel Chendon binnen te komen, en het landgoed als man te verlaten, 't Eerste uur vonden ze het lijk toch niet, en daarna was ik heel iemand anders, een heel eind van 't tooneel van mijn misdaad vandaan. Mijn plannen slaagden volkomen; dat kwam. vooral doordat ze zoo eenvoudig waren. Ik kende alle familievcrhaaltjes op mijn duimpje, en 't was voor mij een kleinigheid, voor oude kamenier te spelen, die na den dood van haar meesteres naar 't buitenland was gegaan. IT begrijpt wel, dat 't heel weinig moeite kostte, den kolonel mee te lokken naar het eind van de oprijlaan, en wat er daarna gebeurde, toen we bij die struiken kwamen, waar zijn lijk gevonden is, weet u uit de kranten. Hem ver moorden was al heel makkelijk, want hij had niet den minsten argwaan. De kolonel had een hart als een kind en een gevoel als een vrouw. Voor iemand, die zwak of oud was, deed hij al wat hij kon, en hij deed graag goed in 't verborgen. Toen hij me 't geld gaf, dat ik hem vroeg, stelde hij de voorwaarde, dat ik er niemand iets van zou vertellen. Dat deed hij altijd. En dat is één der redenen, waarom er geen mensch in 't heele graafschap is, die niet morgen zou willen sterven, als hij zeker wist, dat hij daar den laffen moordenaar mee aan de galg kon helpen." De twee lange, pezige handen van Robert Woods werden uitgestoken en grepen het glas opnieuw, en hoewel het leeg was, drukte hij het tegen zijn lippen. „Mag ik zoo vrij zijn, meneer," zei Barlow, en hij stond op, weer geheel en al de volmaakte butler. Woods dronk als iemand, die van dorst den dood nabij is; één oogenblik dacht Barlow zelfs, dat hij met zijn geklappertand het glas stuk zou bijten. Er bleef een gespannen stilte, tot de alcohol iets van zijn kracht had afgestaan aan het lichaam van den nieuwen kasteelheer. „Je bent min of meer een grappenmaker, zie ik. Barlow," zei hij hortend, „al kan ik 't sóórt grappen niet erg waardeeren. Vind je 't niet smakeloos, den draak te steken met een man, met wiens dood de justitie zich bezighoudt?" „Ik ben zoo ernstig als 't maar kan, meneer," zei de butler, met een zekere grimmige onverstoorbaar heid, die aandeed als een dreigement. „Wat hebt u dan eigenlijk grappig gevonden in mijn bekentenis?" „Zooveel! Je hebt nooit gestudeerd, je bent nooit tooneelspeler geweest, en ik kan me jou niet voor stellen als journalist, al schijn je er fantasie genoeg voor te hebben. En dan die nonsens, dat kolonel Alton familie van je was. al is dat natuurlijk heelemaal niets grappigs." Barlow stond op en keek op hem neer, met een gezicht zoo hard als metaal. „Maar u hebt wél gestudeerd, en u bent tooneel speler geweest, en ik kan me u wél voorstellen als journalist, want u bent 't geweest, heb ik gehoord," riep hij uit. „En dat kolonel Alton en u neven waren is wel zeker." „Wat bedoel je daarmee?" vroeg Robert Woods fluisterend en bevend. „Moet ik u dat nog uitleggen, meneer?" vroeg de volmaakte butler, met onverzettelijken blik de schichtigheid van zijn oogen beantwoordend. Robert Woods keek naar den grond. „Wilt u me de belooning uitbetalen, meneer?" Barlow's stem klonk onderdanig, maar er sprak onmiskenbare dreiging uit. „Of vindt u beter, dat ik naar de politie ga, en 't geld verdien door mijn bekentenis te herhalen?" „Ik.ik heb 't niet," zei de eigenaar van kasteel Chendon zwakjes. „Geeft n dan maar een schuldbekentenis." zei Barlow. „Goed," zei Woods met een zware tong. Meer kon hij niet zeggen. De butler had op kalmen, eerbiedigen toon gesproken, maar Woods zou zich veel meer op zijn gemak hebben gevoeld, als zijn bediende brutaal had gedreigd. Zijn rustig uiterlijk en zijn zorgvuldig gekozen woorden hadden zooiets geheimzinnigs en dwingends, dat de nieuwe eigenaar van kasteel Chendon zich voelde als iemand, die door een donker woud kruipt, met den dood op zijn hielen. ïn een paar seconden had de volmaakte butler alles op tafel gereed, opdat zijn meester de schuld bekentenis zou kunnen neerschrijven. Woods nam de pen, maar toen hij die indoopte, ontgleed ze zijn ontzenuwde vingers. Hij lachte gedwongen en raapte haar op. „Zet u maar tienduizend," zei de butler. Woods keek even naar hem op en wendde even snel zijn gezicht weer af. „Dank u," zei Barlow, toen hij het document gelezen had, dat over een maand tienduizend pond kon opbrengen. „Je moogt wel blij zijn," riep Woods uit. Hij meende nu ronduit te kunnen spreken, want hij had geen aanklager meer voor zich. maar een mede plichtige. „Tienduizend pond is voor zoo iemand als jij een heel vermogen." Toen, voor den eersten en eenigen keer, het Barlow het masker van bestndeerde onaandoenlijkheid vallen. „Dacht je, dat ik je bedankte voor 't géld, schurk dat je bent?" riep hij, zich naar hem toekeerend met een drift, waar de kamer van scheen te beven. „Dacht je, dat ik je smerige geld met een vmger zou aanra ken?" Robert Woods sloeg tegen den muur, en stak zijn handen uit, als wilde hij een aanval afweren, maar Barlow kwam niet dichterbij. „Die schuldbe kentenis is me heel wat méér waard dan tienduizend pond, want ik kan er den dood mee wreken van den besten en nobelsten meester, dien ik ooit gehad heb. Je zult er op hangen, meneer Woods, voor dien moord, dien je zoo handig bedacht hebt. Je hebt jezelf hensch heel aanlig vermomd, maar je hebt één fout begaan als 't een fout genoemd mag worden. Zal ik je zeggen wat 't was? Je hebt je als vrouw vermomd met kleeren, je hebt je geschminkt en je stem verdraaid, maar je oogen kon je niét vermommen, en aan je oogen heb ik je herkend, toen ik je voor den tweeden keer te zien kreeg. Ik heb in 't eerst niets gezegd, omdat ik bang was, dat je me te slim af zou zijn, en dus heb ik eerst een paar informaties ingewonnen. Maar wettig en overtuigend bewijs had ik niet, vóór je die schuldbe kentenis teekende, en op dat vodje papier zul je hangen als je de politie geen behoorlijken uitleg kunt geven, waarom je je butler tienduizend pond hebt beloofd. Ja, meneer Woods." besloot hij met triomfantelijke stem, „dat vodje papier zal je aan de galg helpen!" Én dat deed het.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1940 | | pagina 5