1
En waarom/A
totaal gm
WAAROM KORTEN T
FiG.4.
Vraagstukkendie in liezen
tijd van verduistering
zeer actueel zijn
In de goede dagen van weleer, toen men uit
sluitend wegens wei-verduisteren voor de recht
bank kon verschijnen, zijn wij twintigste-
eeuwers wel heel ver van
de natuur afgedwaald.
Het zonlicht en de zonne
warmte konden wij nog wel
waardeeren, doch als het
afwezig was dan nog geen
noodEén handbeweging
naar den schakelaar en we
hadden licht, zoo veel, zoo
lang en zoo kwistig als we
zelf wilden, terwijl voor elk
tekort aan warmte brand
stoffen in overvloed be
schikbaar waren.
En dan de maan! Die
was heelemaal in discrediet
geraakt. Voor verliefde
paartjes had haar zilveren
schijnsel nog wel eenige bekoring, doch de rest van
het menschdom vooral dat uit de steden had er
geen belangstelling meer voor. Dat vertrouwde uit
sluitend op de altijd beschikbare en veel helderder
electrische straatverlichting.
Met den oorlog kwam echter de verduistering en
daarmee rezen de papieren van zon en maan. Het
korten der dagen werd als een plaag gevoeld, terwijl
de stadsmensch tot zijn verbazing moest ervaren,
dat hij wijzer deed op een goéde gelegenheid - in
casu maanlicht te wachten, als hij eens een avondje
uit wilde. De natuur, die wij bijna vergeten waren,
dwong haar geheimen in onze belangstelling. En
vandaar dat menigeen het zich met verbazing af
vraagt: hoe komt het toch dat de dagen korten, hoe
komt het, dat wij soms zoo'n mooie, volle en dan
weer heelemaal geen maan hebben?
Het antwoord op deze vragen geeft ons de sterren
kunde. En u zult zien, het is niet zoo ingewikkeld als
het wel lijkt.
Het begin dan van alle beweging aan den hemel is
de dagelijksche beweging van de aarde om de as. De
aarde drijft als een oinhooggeschopte voetbal
volkomen ongesteund door het heelal. Het ding is
vrijwel kogelrond en door de zwaartekracht worden
de menschen en voorwerpen er tegenaan getrokken.
Altijd zóó, dat de voeten naar het middelpunt van
den wereldbol wijzen en vandaar dat de menschen
aan den anderen kant van de wereld (ongeveer in
Nieuw-Zeeland) onze „tegenvoeters" heeten.
Deze bolle aarde dan draait zich eenmaal per dag
één slag rond, waarbij ze beurtelings haar verschil-
X>B ZON
21 MAART
tVZomER.
"Winter
21 December
21 JUNI
OORDPOOL
AS WAAR DE AARDE
EENMAAL PER ETMAAL
OMHEEN DRAAIT
GEBIED VAN
GED.VERDÜIS -
Tering
MAAN
KERN SCHADUW
SLAGSCHADUW.
GEBIED VAN
TOTALE VER
DUISTERING
lende kanten naar de zon wendt. De toegewende
zijde heeft dag, de afgewende zijde heeft nacht. In
welke richting ze draait, valt duidelijk te zien in fig. 1
waarbij het direct opvalt waarom in het eene land de
zon eerder opgaat dan in het andere. De landen
komen namelijk op de rij aan de beurt om door de zon
te worden beschenen. De Rus in Oost-Siberië geniet
van de middagzon, de neger uit Centraal-Afi ika ziet
juist de zon opgaan, de Marokkaan wacht op den
dageraad, terwijl de Zuid-Amerikaan in droomen
verzonken ligt.
En nog is er iets, dat ons aan deze teekening op
valt: de noordelijke helft geniet volop van den zomer.
Aan de noordpool gaat de zon zes maanden niet
onder. Vandaar dat de Eskimo z'n pelsjas over den
arm draagt, terwijl de arme pinguïn aan de zuidpool
staat te bibberen om de vreeselijke koude van den
zesmaandsclien poolnacht.
Doch hoe komt het nu, dat we aan de polen zes
maanden dag en zes maanden nacht hebben? Het
antwoord daarop geeft fig. 2, die ons sprekend laat
zien, hoe de aarde eens per jaar oin de zon zwiert. Ja,
inderdaad! Niet tevreden met iederen dag één keer
rond te draaien, walst onze goede oude aarde ieder
jaar in een oninetelijken kring rond de zon. Daarbij
komt nog dat de aard-as ten opzichte van de zon
scheef staat.
Deze feiten voor oogen houdend, is de gang van
zaken direct in fig. 2 af te lezen, waarbij we moeten
weten, dat H den kring voorstelt, dien onze Hol-
landsche lezer door de dagelijksche draaiing rond de
aarde doorloopt. In den linkschen
stand nu genieten we van het
warme jaargetijde. De aarde staat
in een stand, dat de noordpool
onafgebroken doTir de zon wordt
beschenen en waarom onze dagen
dan zoo lang zijn, behoeft even
min betoog. Het kringetje II (onze
dagelijksche baan) ligt voor verre
weg het grootste deel in de verlichte
helft. Zoo is het ook op de andere
tijdstippen: in de teekening ziet
men waarom op 21 September en
op 21 Maart dag en nacht even lang zijn, waarom
op 21 December de dag het kortste is. Vanzelf
sprekend is het verder, dat in de t.usschengelegen tijd
perken de tijdstippen van zonsop- en ondergang
langzaam verloopen. Van 21 December tot 21 Juni
bevinden we ons in het tijdvak der lengende dagen
van 21 Juni tot 21 December (dus thans) in dat
der kortende dagen.
Met de maan is het eigenlijk net zoo eenvoudig,
doch dan met dit verschil, dat de maan zelf geen
licht geeft. De maan is slechts een koude, bolvormige
steenklomp, die door het heelal zweeft. Ze wordt
slechts zichtbaar als ze door de zon wordt beschenen.
Hoe de maan loopt, zien we dui
delijk in fig. 3. We zien daar de
aarde in twee standen en daartus-
sehen een stuk van de baan, die
onze goede oude aarde jaarlijks
rond de zon doorloopt. Rondom de
aarde tolt op haar beurt de maan
en wel in den tijd van 27 dagen.
7 uur, 43 minuten en 11 seconden.
En al mag dat een knap tempo
heeten, toch is er iets tragisch aan.
Want daar in dien tussclientijd de
zon schijnbaar van plaats verander
de (omdat de aarde van Al naai
A2 liep) staat ze, na haar rondrit te
hebben volbracht, nog lang niel
recht tegenover de zon. Om dal
doel te bereiken moet ze nog drie
ran netfr sci
tie maaii d
maand
Dec. 13.13
13.11
(Eerste
14.20
14.12
15.)
15.|29
15.
16.
17.
17.
18.^9
19.37
23.06
00.20
1.40
(Laatste