thans de dagen?
mien we
mn maan?
Fie.3
II.UI Hil—Mi
Dezelfde fig. 3 geeft tevens verklaring van het feit,
waarom de maan soms in den vooravond en dan weer
uitsluitend in den nanacht schijnt, met andere woor
den waarom de maan zoo ongelijkmatig op- en onder
gaat. Daarbij moeten we wel beseffen, dat de zon niet
ondergaat, doch dat wij ons van de zon afwenden.
Ëen waarnemer in punt W ziet in het linksche sta
dium de zon juist ondergaan en er is slechts een klein
beetje verbeelding voor noodig om te beseffen, dat
het kleine sikkelmaantje niet veel later even
eens uit het gezichtsveld verdwijnt, of zooals wij
die alles van ons standpunt uit beschouwen dat
noemen: ondergaat. Zoo gaat de zaak verder. Den
volgenden dag gaat de maan weer wat later onder,
den dag daarop weer wat later, tot ze in het eerste
kwartier ruim zes uur na de zon ondergaat. Bij volle
maan is dat verschil opgeloopen tot rond 12 uur, met
het gevolg dat de maan 's nachts om 12 uur haar
hoogste punt bereikt en men den heelen nacht van
haar licht kan genieten.
Afnemende maan is het kwaadste tijdperk. Dan
is de zon reeds lang onder eer de maan opkomt.
De burgers strompelen 's avonds moeizaam door de
verduisterde straten en slechts als de bakkersknechts
zich in den vroegen morgen naar hun baas begeven,
vinden zij hun baan badend in het zilverig licht der
maan.
Tot zoover gevorderd met zijn verklaringen, krijgt
de schrijver plotseling berouw. Zijn sterrenkundig ge
weten knaagt, dat hij niet geheel en al rechtzinnig was
in de leer. Hij kan het niet onder zich houden, maar
overigens, zoo erg is het ook niet. Zooals wij het schre-
I lieer gelt if nt
mo|ii deze
maand?
14.?0
14.
15.
(Eerste kwartier)
1.40
2.39
3.42
I 4.46
i 5.48
6.51
7.51
I 8.40
(Volle maan)
1 9.44
10.32
11.14
I 11.50
12.32
00.20 12.51
1.36 13.18
1.40 13.45
(Leatste kwartier)
2.52 14.13
14.44
15.19
16.01
16.50
17.47
18.49
19.57
21.05
dagen, 5 uren, 0 minuten en 52
seconden doorloopen. Een optelsom
leert ons dan, dat het van nieuwe
■naait tot nieuwe maan precies 29
dagen, 12 uur, 44 minuten en 3
seconden duurt. De stand namelijk,
waarin de maan precies in dezelfde
richting staat als de zon waarin
zij ons dus haar duistere zijde
toewendt - heet nieuwe maan.
Verder toont fig. 3 hoe het komt,
dat de maan zich slechts bij uitzon
dering als een ronde schijf laat zien.
Tijdens nieuwe maan kijken we recht tegen de onver
lichte achterzijde der maan en geen wonder dus dat
we haar niet zien. Dan schijnt de maan zich voor ons
oog langzaam van de zon te verwijderen, waarbij we
precies in de gelegenheid zijn, nog even om den rand
van het onverlichte deel heen te kijken. Dan kijken
we schuins langs het verlichte oppervlak, dat zich
vanuit dien hoek als een sikkeltje vertoont. Het
zelfde effect kunt u bestudeeren, als u een bal door
een kaars laat beschijnen en dan dien bal vanuit ver
schillende richtingen met één oog bekijkt.
Zoo gaat het verder: de maan heeft altijd één
helft volledig verlicht en dat wij de zoogenaamde
„schijngestalten" van de maan
gadeslaan, is uitsluitend een ge
volg van het feit dat wij dien ver
lichten halven bol uit verschillende
standen bezien. Voor ons oog is
de maan slechts rond als ze recht
tegenover de zon staat en zij ons
dus haar volledige verlichte helft
toewendt. In dien stand spreken we
van volle maan. Van nieuwe maan
tot volle maanwordt.de maan steeds
grooter en heet ze „wassend", hal
verwegen tusschen deze twee stan
den spreken we van „eerste kwar
tier". Van volle maan tot nieuwe
maan wordt de maan steeds kleiner,
dan is ze „afnemend", halverwegen
spreken we van „laatste kwartier".
Baan des aasde
OM DE 2ÖN
cEkSTE
KWARTIER
EEN OMWENTELING
VOLBRACHT, N06 ÖEEN
NIEUWE MAAN
in fig. 4 en 5 zien hoe dan de schaduwen vallen.
Ten slotte willen wij er de aandacht op vestigen,
dat de zon niets anders is dan een ster. Slechts het
feit, dat wij tot het gevolg van deze ster behooren, is
aanleiding dat zij voor ons zoo gewichtig is. doch
voor het overige past ons bescheidenheid. Je hebt
kleinere sterren dan onze zon, doch het meerendeel is
grooter. En hoe ver die sterren van ons afliggen.
dat is verschrikkelijk. De
aarde ligt op gemiddeld
149 millioen km van de.
zon, dus een knap eind weg.
Welnu, als we dezen enor-
men afstand eens gelijk
stelden met één meter, dan
zou de afstand tusschen
onze aarde en de dichtst
bijzijnde ster gelijk zijn
aan dien tusschen Amster
dam en Maastricht. De
werkelijke afstand is echter
149.000.000.000 maal groo
ter! En met dit duizeling
wekkende getal nemen wij
afscheid van onze lezers.
TH. R. BOOSMAN
ven, zóó is in de groote lijn de gang van zaken en voor
iemand, die met het bloote oog den hemel gadeslaat,
is er geen verschil te bespeuren. Slechts aan enkele
personen, die goed opletten, valt het wel eens op, dat
na den kortsten dag de middagen al spoedig langer
worden, terwijl de ochtenden nog zoo lang donker
blijven. Dat is het gevolg van een der kleinigheden
die wij om u niet met geleerde woorden af te
schrikken verzwegen.
Dit is een uitvloeisel van het feit dat de zonneda
gen de tijdperken tusschen het oogenblik dat de zon
in het zuiden staat, tot ze den volgenden keer weer in
het zuiden staat niet even lang duren. Dat was
te lastig voor de klokkenmakers en daarom rekenen
wij met gemiddelde, of zooals dat officieel heet
middelbare dagen. Het verloop is juist in midwinter
sterk en daar het licht geen rekening houdt met de
klok doch uitsluitend met de zon, valt dat sommigen
wel eens op. Dit jaar zullen de 100 minuten die de
klok vóór is wel aanleiding zijn, dat dit verschil
practisch niemand opvalt.
Om nu nog eens terug te keeren tot fig. 3, die is
geteekend alsof we boven op de banen van aarde en
maan keken. Zóó te zien zouden we bij iedere nieuwe
maan een zonsverduistering en iedere volle maan een
maansverduistering hebben, doch niets minder waar
dan dat. De banen liggen namelijk niet in één vlak,
zoodat deze verschijnselen meestal uitblijven.
Pas als deze drie hemellichamen zon, aarde en
maan in één lijn liggen, treden zons- en maans
verduisteringen op. Wie het interesseert kan terzijde
F.P.