EN MAKELAARS mm door H. A. Vachel Victor Orde raakte met Louise Laurent in kennis in het bosch, doordat de chow van Louise Laurent een buitengewoon schrander dier met alle geweld zijn meesteres in den steek wou laten om Victor te volgen. Wie maar een klein beetje ver stand van chows heeft zal begrijpen, dat dit iets i keel buitengewoons was. Maar 't verwonderde Victor heelemaal niet. Zelfs de wildste en de sehuwste dieren herkenden in Victor Orde een vriend. Of hij voer bij zich had of niet, de vogels streken op zijn schou ders neer; stond hij in een park stil, dan kwamen de eekhoorntjes tegen hem opgekropen. Toen hij dit aan juffrouw Laurent vertelde, schonk zij den on trouwen chow met een lief lachje vergiffenis. Uit hun kennismaking groeide vriendschap, en die gloeide aan tot een warmer gevoel. Er kwam een dag, dat Victor tegenover Louise, stond te betoogen, dat een klerk bij de uitgedroogde zaakwaarnemers Lemain en Baston geen voldoende vooruitzichten had om te trouwen. Louise was een verstandig meisje zij wou niets hooren van de afgezaagde liefdeleus, dat genoeg voor één ook genoeg kon zijn voor twee. Heelemaal zonder vooruitzicht was hij trouwens niet; want zijn patroon, de heer Maurice Lemain, was zijn oom een vrijgezel, die allicht te zijner tijd een toegewijden neef een „kleinigheidje" zou na laten. ,,'t Ongeluk is alleen," ging Victor voort, „dat hij me niet erg hoog aanslaat, al ben ik de zoon van zijn eenige zuster; en waarschijnlijk zal hij langer leven - of ten minste bestaan, want leven heeft hij nooit gedaan dan ik." „Dat zou verre van aardig van hem zijn," vond Louise. „Je kent hem niet, engel. Gelukkig maar. Wie een welverzorgde opvoeding heeft genoten, ként zulke menschen niet." Dit was onbillijk tegenover meneer Lemain. Hij kon, op eigen zonderlinge manier, heusch wel vertrouwen inboezemen; maar zelf vertrouwde hij niemand. Hij was een broodmager en dor en zwijg zaam man, maar niet onvriendelijk en zelfs niet onedelmoedig als je maar diep genoeg onder -een hardbevroren oppervlak wist te duiken. Louise, die den heer Lemain niet kende, stelde twee vragen: en daarmee gooide ze twee steentjes in een vijver, en veroorzaakte een ontzaglijke beroering in twee rustige, levens. „Doen zaakwaarnemers eigenlijk zaken? Wat is nu eigenlijk zaken waarnemen?" „Lemain en Baston," antwoordde Victor prompt, „zijn feitelijk makelaars, 't Gaat niet meer zoo goed als vroeger, omdat er zooveel oude families aan lager wal zijn geraakt. Maar hij heeft nog oude klanten, die al hun zaken door hein laten behandelen. Ik mag geen namen noemen, maar er is een stakkerige, oude markiezin, die nog geen tandenborstel kan koopen buiten oom Maurice om. Haar man heeft niet eens een chequeboek 't kleine geld, dat hij noodig heeft, stuurt oom hem. Raar maar waar! Maar oom Maurice kent zijn vak uitstekend, zie je. Hij beschermt zijn oude getrouwen tegen iedereen, behalve tegen hemzelf. Hij verdient er heel aardig aan.. „Dus een makelaar heeft eigenlijk niet eens een zaak!" „Heeft jouw vader geen zaak? Hij is eigenlijk ook makelaar, maar als je dat tegen hem zei, werd hij razend! Hij heeft een bekende oude vertrouwde wijnzaak. Maar hij fabriceert den wijn niet daar is hij te netjes voor. Dus hij koopt wijn van Jan en verkoopt hem aan Piet. Als tussehenpersoon. Snap je 't Louise knikte. „Kun jij ook niet zooiets gaan doen, Vie?'' „Dat zdl ik wel ooit. als ze me, wat nog lang niet zeker is, compagnon maken ten minste, en als er dan nog oude families over zijn." „Ja maar. ik bedoel: nu! 't Lijkt me nogal makkelijk. Je ziet te ontdekken wat de een of andere gemakzuchtige noodig heeft; je koopt 't, wat 't ook is, in den groothandel, levert 't af, en schrijft den kleinhandelsprijs op de rekening." „Ja, dat lijkt doodeenvoudig, hè? Maar dat is 't heusch niet." 1 och ontkiemde het idee. Een weekje later kwam er een kans. Een Amerikaansche artiste wilde een jong leeuwtje koopen, en dit had een kleinhandelaar in kunstnieuws in de krant laten drukken. Vol geest van avontuur schreef Victor aan de jongedame: „Kan u prachtig leeuwenjong leveren." Toen hij dit korte epistel verzonden had, snelde liij, zonder een geruststellend antwoord af te wachten, naar t>amrac, om optie te nemen op een leeuwenwelp. Hij werd aan het beestje voorgesteld; hij streelde het; de welp scheen hem wel te mogen. Den volgenden dag ging Victor met het leeuwtje naar hotel Américain, en speelde er zakdoekje leggen mee, waar de jongedame bij was. Hij ver diende er een mooi centje aan, als tussehenpersoon en vriend van meneer Samrac. Hij knuffelde het leeuwtje en zei met, kranigen durf: „Als u kennissen hebt, die iets wenschen in de dierenbranehe. hier heb! u mijn kaartje." Op dat kaartje stond keurig bijgeschreven het adres van zijn oom. Dat was natuurlijk een onbekookte daad, maar het adres boezemde vertrouwen in. En 't kon weinig kwaad. Het was Victor, die 's morgens de post door keek. Brieven voor hemzelf kon hij in zijn zak moffelen zonder dat er een haan naar kraaide. Binnen veertien dagen daarna verkocht hij een maki,. een flamingo, een paar Barbarijsche aapjes en papegaaien en een krokodilletje. Die successen verleidden hem tot een tweede onvoorzichtigheid. Lemain en Baston, echte machi nes, gingen strijk en zet om één uur samen eten. 1 usschen één en twTee kon V ietor den sehepter zwaaien binnen de kantoor vertrek ken, die zoo benepen en vuil waren, dat iedere bezoeker er onmiddellijk respect voor kreeg. Menschen, die vreemde beesten en vogels wenschten te koopen, werden door meneer Orde ten kantore ontboden, tusschen één en twee. Emile, den kantoorjongen, een kwieken knaap, had hij tot medeplichtigheid bewogendie stond op een middag, toen Victor na tweeën uit was om iets te eten, een onverwachte bezoekster, een jongedame van de planken, te woord en zei: „De meneer, die over onze afdeeling wilde dieren gaat, is even weg. Zoudt u misschien willen schrii- ven?" „Ik wou alleen maar even een python hebben, om op 't tooneel mee te spelen." „We hebben onze pythons niet hier. dame. Meneer Orde zal er u een op zicht sturen." „Verkoopt u veel slangen?" ,,'t Is een beetje slap geweest met de slangen, dame, maar 't begint nu weer te komen." Dit gevalletje had voor Victor een waarschuwing moeten zijn, maar hij vatte het heel lichtzinnig op. Hij lachte en gaf den veel helovenden leugenaar een flinke fooi. Eindelijk deed zich een mooi bestellinkje van ratelslangen voor. In Amerika worden, om onna speurbare redenen, vaak ratelslangen geëtaleerd in comestibles- en drankwinkels. Misschien prikkelt de aanblik van een gifslang tot aankoop van medicinale whisky, onder de verstandige leuze: „Beter vóór- dan nadat je gebeten bent". Hoe 't zij. een apotheker, die in Amerika was geweest, kwam op 't idee, ratelslangen voor zijn raam te zetten in plaats van monsterflesschen met gekleurd nat. Victor kocht de ratelslangen en wou ze natuurlijk gezond en wel aan zijn klant afleveren. Maar hier draaide Fortuna den jongen man haar rug toe. Victor bracht de ratelslangen, vóór tienen, in een valies, van Samrac naar 't kantoor. Zijn oom en meneer Baston kwamen namelijk om vijf over tien, en vertrokken klokslag vijf. Om half zes zou Victor de ratelslangen bij den apotheker bezorgen. Die heer had al gezorgd voor een pracht van een glazen bak en een departement van voedselvoorziening, kikkers en muizen omvattend. Victor verstopte het valies in zijn eigen kantoor- vertrekje. Toen meneer Lemain om twee uur zijn kamer binnen ging, die grensde aan die van Victor, verliet onze held liet kantoor, dat hij in zeer opgeruimde stemming om kwart voor drie weer betrad. Tijdens dc middag pauze had hij een klant gesproken en hem een kan goeroe verkocht. Meer nog: die nieuwe klant had een kennis, die een vogelbekdier wou koopen. Victor be loofde stoutweg, het vreemde beest te zullen leveren. Toen Victor door het smalle gangetje kwam, waar Emile zijn bekwaamheid in het liegen voedde met de lichte lectuur, die hem smaakte, merkte hij op, dat Emile „raar" keek. Victor was een kwartier te laat, dus vroeg hij gejaagd: „Heeft mijn oom naar me gevraagd?" „Nee, meneer Orde. De hertog van Visenbourg is bij uw oom." Terwijl Emile dit zei. ging het belletje van meneer Baston. Victor ging zijn kamertje in, en voor hij begon te schrijven, keek hij naar zijn valies. Het stond open. Het was leeg! Slechts weinigen zullen het Victor kwalijk nemen, dat hij op dat moment een minder net woord zei. Maar hij zei er slechts één. Hij begreep, dat een woordenlijst, in de loopgraven geleerd, voor deze gelegenheid nog te tam was. Het kamertje Victor noemde het een hok was zeer klein. Binnen de halve minuut wist hij, dat hij de slangen elders moest zoeken. De vagebonden konden best in zijn ooms kamer zijn daar was het warm en konden ze wegschuilen. Hij hoorde stemmen. De hertog van Visenbourg was de allerdeftigste cliënt, dien meneer Lemain had. Hij was een aristocraat van het zuiverste water, in zijn karakter, manieren en voorkomen. Van zijn vader werd ver teld, dat de dienstbode, wie de groote eer te beurt viel het hertogelijk bed te mogen opmaken, wit glacé handschoenen moest aantrekken, voor ze de hertogelijke lakens mocht aanraken. Een luide stem binnen het heiligdom riep ge moedelijk „Zeg op, vriend wat heb je tusschen den middag gedronken?" Vlak daarop ging het belletje van zijn oom. Als meneer Lemain belde, ging Victor altijd. Hij deed (1e tusschendeur open en repte zich naar binnen. Bovenop liet groote bureau stond zijn oomin een fauteuil lag rle hertog te bulderen van den lach. Victor kende den hertog in zooverre, dat hij een knikje placht te krijgen, meer niet. „Zeg, jongen, je oom beweert, dat hij een slang heeft gezien! Een slang hier in 't kantoor. „Ik heb inderdaad een slang gezien," sprak meneer Lemain met een bevende stem. Blijkbaar lag het nuchter redeneerend verstand van zijn oom voor het spottende oog van den hertog in puin. De hertog was ervan overtuigd, dat een tot nu toe onbesproken zaakwaarnemer slangen zag, die er niet waren. Meneer Lemain had geen zin voor humor, maar de (laverende lach van den hertog maakte, hem geestig. „Als er hier géén slang in de kamer is," verklaarde hij, „beu ik oogenblikkelijk bereid ze op te eten." Victor telde het bevend stemgeluid van meneer Lemain op bij de beweeglijke lippen van Emile. Ilij kénde Emile. Die was nieuwsgierig in de n-de macht. Einile had dien ochtend een makelaarsklerk op kan toor zien komen met een vreemd soort valies. Emile had natuurlijk tusschen één en twee dat valies open gemaakt. De inhoud had hem belet, het weer te sluiten. Waarschijnlijk was Emile op de vlucht geslagen. „Een s-slang?" stotterde Victor. Meneer Lemain hernam nijdig: „Ik heb een slang gezien, en de slang heeft mij gezien. Toen verdween zij. 't Leek me een zeer gevaarlijke slang." Victor maakte eén afwerend gebaar. Hij probeerde na te denken en tegelijk zijn lachspieren in bedwang te houden. „Waar hebt u dat beest gezien, oom?" „Boven die blikken doozen. Een afschuwelijke platte kop en een stuk van 't lichaam." Vriendelijk zei Victor: „Ik zal wel eens zoeken." „Je bent een kranige jongen, Victor. Neein mijn v*

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1940 | | pagina 4