UW BONTMANTEL GAAT DAN VEEL LANGER MEE Het bezit van een bontjas moge dan al het ideaal van elke vrouw zijn, een mantel van imitatie-bont is vaak veel sterker en bovendien m veel gevallen niet van echt te onderscheiden men, om de manchetten te sparen, dat deze niet be schadigd worden door harde kappen van handschoenen, door schuren langs een fietsstuur of anderszins, terwijl ook het met de ellebogen zitten en het onder den arm dragen van een tasch uit den booze zijn. Het repareeren van bont is het werk van een vakman en het is zoo tijdroovend, dat men het over het algemeen duur moet betalen; dus is het zaak, elke slijtage zooveel mogelijk te voorkomen. Van daar dan ook dat men, hoe onaangenaam het ook zijn moge, in een rijdende tram liefst niet op den mantel moet, plaats nemen. De zaak verandert, als het een trein of een auto met bekleede zitplaatsen geldt. Bij het zitten gaan is liet ook altijd zaak te zorgen, dat de rug voldoende speling heeft, zoodat het bont niet uitgerekt wordt, waardoor het kleedingstuk zijn model zou verliezen. Een probaat middel hiertegen is, den mantel van voren iets op te wippen, zoodat de kraag van achteren gaat wijken en de mantel eenigermate zakt. In het begin hebben we reeds gezegd, dat bont nooit bij een warme kachel gedroogd mag worden, maar ook is menig kleedingstuk bedorven, doordat het in een kast be waard werd, waarin buizen van de cen trale verwarming liepen. Ook op deze wijze droogt de huid te veel uit. Wordt het, in verband met het mot gevaar, vaak aanbevolen, bont zoo'nu en dan buiten te hangen en uit te klop pen, we dienen daarbij op te passen voor al te felle zonnestralen, vooral in de nabijheid van de zee. Al berust de veronderstelling, dat men slechts 's zomers maatregelen zou moe ten nemen tegen motgevaar op een vergissing, het spreekt vanzelf, dat deze vijand zich toch niet zoo licht vergrijpen zal aan bont, dat geregeld gedragen wordt. De algemeene principes voor een voor zichtig omgaan met bont zijn dus, dat men zooveel mogelijk elke schuring moet vermijden en bovendien moet waken, dat de huid niet te veel uitdroogt. ^aten er dan al bontmantels zijn, die om zoo te zeggen overal tegen kunnen, er blijven zelfs in het beste materiaal toch altijd zwakke plekken, die we in het belang van den levensduur van het kleedingstuk, en meer spe ciaal nog ter voorkoming van reparatierekenin gen, zooveel mogelijk moeten ontzien. Op de eerste plaats is wel de manier, waarop we een natgeworden bontjas wegbergen van groot gewicht. Evengoed als een zeemlap, dien we bij een kachel drogen, hard wordt, zoo wordt door groote warmte ook nat bont aan getast, en dit maakt de lederhuid bros. Het is zaak om, na den mantel goed uitgeklopt of bij lang haar luchtigjes afgeborsteld te hebben zoodat het aanklevende water zooveel mogelijk verwijderd is hem keurig netjes in model op een kleerhanger in een matig verwarmd vertrek te hangen. Wat die kleerhangers aan gaat, zijn die met een zoogenaamden „hals" het beste, omdat ze den kraag sparen. Ter voorkoming van het kaal worden van den kraag zorge men ook, dat de hoedrand niet voort durend langs het bont schuurttevens zorgt (Foto's Panorama; Als een dergelijke mantel nat geworden is, klopt men hem goed uit of borstelt men hem luchtigjes af, alvorens het klee dingstuk in een matig verwarmd vertrek te. drogen. Steek niet te vaak uw handen in de zakken, want. dan wordt zelfs het sterke tijgerbont kaal.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1940 | | pagina 30