AKKER T/t HOOFDPIJN i HET VERHAAL VAA REA BURGEMEESTER Neem'n jfi De Neder/andsche Pijnstiller 7^ 15 Vervolg van blz. 11 pruimde om z'n zenuwen tot bedaren te brengen, stond buitende andere drie rijders kende ik niet. Geordie klauwde zijn groote handen in en uit elkaar en wischte, zoo koud als liet was, het zweet van zijn voorhoofd. Ik begon bang te worden voor zijn kansen. Johnson keek gewichtig, riep „Klaar?" hief zijn jachtgeweer op en pangde een schot in de lucht. Onder het ge wone geschreeuw en gejuich stoven de zes weg. De eerste twee kilometer bleven zij netjes bij elkaar, maar toen begon Callum uit te loopen; hij sloeg met geweldige slagen, maar ik vond dat hij er te gauw de spurt inzette, en toen het jachtende groepje Ardmurren na derde, hoorde ik dan ook Johnson, die een kijker had, schreeuwen: „Dewar ligt voor, Galium is tweede; Geordie Lang blijft er dicht achter. Hij rijdt prachtig!" Zij verdwenen achter het eilandje en kwamen weer te voorschijn, of zij ge vlogen hadden. Hoe dichter zij op ons afstormden, hoe harder de lui om me heen schreeuwden, maar ik stond er bij met een vervelend, neerslachtig gevoel, en ik deed nauwelijks moeite om den wedstrijd te volgen. Baillie Weir zorgde intusschen wel, dat ik te weten kwam, hoe het er mee stond. Hij schreeuwde zich rood en purper, en blèrde aan mijn oor, dat Geordie zijn raad had opgevolgd en het midden van de baan hield, en als hij zich niet vergiste, was onze kampioen bezig om langzaam Galium en Dewar in te halen. Dat scheen inderdaad zoo te zijn, want om ons heen brulden plotseling alle Levenforders„Vooruit, Geordie! Zet 'm op, haal ze in." Geordie kon het niet hooren, maar hij deed wel wat ze vroegen, en op een gegeven oogenblik brulde Johnson, dat hij aan den kop lag. Wij konden het na enkele minuten ook zien. Geordie had de leiding; Dewar lag hopeloos achter, Callum vocht door en trachtte zijn achterstand in te halen, maar het was duidelijk, dat hij moe werd en zijn kracht te snel had verbruikt. De Levenforders begonnen gek te doen, gooiden met hoeden en bont mutsen en juichten voor Geordie, die den prijs al zoo goed als beet had. En toen, nog geen kilometer van ons vandaan, hoorden wij gekraak tegelijk was Geordie verdwenen. Wij zagen hem door het ijs gaan, of hij aan een touw naar beneden werd getrokken. De andere rijders, tien meter achter hem, stoven in een grooten boog om het wak heen, en remden snerpend en knarsend. Baillie Weir werd zoo bleek als sneeuw, het publiek gilde, Johnson smeet zijn kijker weg en holde naar het wak; ik schreeuwde, dat er ladders en touwen gehaald moesten worden, en gelukkig hadden zij niet allemaal hun hoofd verloren, en waren zij tamelijk vlug met - de reddingsmiddelen op de plaats van het ongeluk. Toen ik er kwam, was Callum al in het water geweest; hij stond druipend en rillend bij het wak en wilde er weer in springen, maar het ijs kraakte zoo gevaarlijk, dat ik hem tegenhield, totdat de ladders waren uitgelegd en wij hem een touw om zijn middel hadden gebonden. Toen liet hij zich weer onvervaard in het kille water zakken, 't Was, geloof ik. 't mooiste wat ik ooit heb gezien. Hope loos was 't, wat hij deed, maar hij dook drie keer; hlauw en verstijfd kwam hij den laatsten keer boven, maar hij had Geordie in zijn armen. Geordie was dood. Wij droegen hem een huis in, waarschuwden een dokter en probeerden het onmogelijke, al wis ten wij, dat Geordie niet meer geholpen kon worden. Er kwam een stemming over ons, die ik niet beschrijven kanik kon mijn oogen niet van hem afhouden, en tegelijk zag ik steeds het winkeltje van Martha voor me. Iemand zei, dat Johnson verantwoordelijk was voor het ongeluk, en Johnson in zijn zenuwachtig heid stoof op en riep, dat hij den eigensten morgen twee keer naar Ard murren was geweest en overal prachtig ijs had gevonden. Dat was volkomen waar, maar hij had steeds dezelfde baan gereden, en juist op de andere baan was de gevaarlijke plek; daar stond altijd een beetje stroom, en de warmte van de zon had de rest gedaan. Maar wat hielp dat praten nu? Ik stuurde de mensclien weg en liet een wagen komenGeordie werd op een baar gelegd, stapvoets reden Baillie en ik terug naar Levenford. Een zware gang! Wij spraken geen woord onderweg, Baillie keek af en toe naar de roerlooze gedaante onder den witten doek, en ik dacht met angst aan het gesprek, dat mij te wachten stond, 't Was afschuwe lijk, dat ik niet bang was voor haar verdriet na het vreeselijke nieuws; ik vreesde haar scherpe en bittere t«ng. Toen wij de eerste huizen van Leven ford voorbijreden, was 't begonnen te regenen. Ik zag hoe langer hoe meer tegen mijn taak op, en ik was blij, dat ik op de markt den eerwaarden heer Blake uit de pastorie zag komen; ik vertelde hem in drie woorden wat er was gebeurd, en hij wachtte niet tot ik 't hem vroeg, maar liep dadelijk mee met onzen wagen, 'n beetje bleek, maar kalm en zacht prevelend, of hij bad. 't Was een man waar je op bouwen kon, die eerwaarde heer Blake, een ware herder voor zijn gemeente, niet alleen op den preekstoel, maar ook buiten de kerk. Hij zei niets, maar liep met ons mee om zijn moeilijken plicht te ver vullen. Wij lieten den wagen op eenigen af stand stoppenBaillie zou verder rijden, wanneer de geestelijke en ik een paar minuten waren binnen geweest om Martha voor te bereiden. Zij stond in den winkel, achter de toonbank, wachtend op haar zoon, die haar uitdrukkelijk verbod had ge negeerd. Waarschijnlijk had zij ons zien naderen en dacht zij, dat wij waren geko men om een goed woordje voor Geordie te doen. Zij ontving ons ten minste met een gezicht, of zij van plan was haar zoon onbarmhartig te kastijden, niet met de roede maar met de scherpte van haar tong, en zonder groet; zonder ons de kans te geven iets te zeggen, viel zij met haar raspende stem uit: „Zegt u maar niets, eerwaarde, u hoeft niet voor hem op te komen. Hij zal zich in z'n lot hebben te schikken." De eerwaarde heer Blake keek haar met zijn levenswijze oogen aan en zei rustig „Martha, je moet je zoon vergeven." „Nee, niet voordat hijhier op z'n knieën ligt en me vergiffenis vraagt!" Zij snééd de woorden. Haar oogen hadden nog nooit zoo hard en dreigend gestaan, maar hij sloeg de zijne niet S/of op blz. 18 Het is nimmer noodig U door hoofdpijn te laten kwellen, want 'n „AKKERTJE" zal U er dadelijk van bevrijden. Hoofdpijn - Migraine? tl gpfS^eeS^ ee0 2 dat teven\he

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1940 | | pagina 13