Uit het dagboek van een landjonker
T
Wekenlang heeft mijn «lagboek hier gelegen,
ongeopend, op mijn schrijfbureau. Ik ben
eenige weken op reis geweest, naar mijn
vriend Frans de Vries en ik heb ook ex-kapitein
Zuvderwijn bezocht, die eertijds op mijn kasteel
is ingekwartierd geweest.
En nu, teruggekeerd, blader ik in het dikke boek,
waarin ik de hedendaagsche geschiedenis van
Heselbach opteeken.
Figuren, die hier leven en die ik getracht heb in
de verbeelding van mijn lezers tot leven op te
wekken. Ik heb iets verteld van vele menschen, maar
geen enkel lot is nog tot rijpheid gekomen. Ja. natuur
lijk, er zijn levens afgesloten: dat van den ouden
burgemeester, dat van Sjefke Siroen. Er zijn levens,
waarvan men het einde reeds kan ziendat van den
ouden ITytenbroek, dat van den ouden Huybers, die
zijn zoon verloren heeft in den oorlog.
Neen, voor dezen zal niet veel verandering meer
komen in hun toch reeds onbewogen bestaan. Nocli
voor Jan Giebers, die droomt van heldendaden,
doch rustig zijn werk doet als gemeentebode, drie
dagen in de week, en de andere dagen hier bij mij
in de bossclien, waar nu veel werk is door de om
gewaaide boomen. Och, en ook Sjuul en Fien. mijn
getrouwen gedienstigen, zullen geen groote gebeur
tenissen meer beschoren zijn. Hun toekomst is ver
zekerd, zij kunnen hier blijven op het kasteel, en,
mocht ik ooit heengaan, dan is er gezorgd dat zij hun
rustig bestaan kunnen voortzetten. Ja, Fien is wel
een beetje teleurgesteld dat het huwelijk ongezegend
blijft. Ik heb haar al getroost. Waat neet is, kan
nog kimme, Fien.
Maar ja, Sjuul is niet van de jongste meer, het is
heel waarschijnlijk dat zij met hun tweetjes blijven.
Zoo heeft ieder zijn kruis te dragen.
Maar dan is daar Lambert van den Akker, die
opgroeit tot een flinken jongen man. Voor hem staat
het heele léven nog open.
Daar is de nieuwe meester, de heer Bongers, een
flinke, ijverige kerel, die liet een heel eind zal brengen
in zijn vak. Hij zal wel zeer binnenkort hoofd van
de school worden. Maar hij is nog vrijgezel en het
groote wonder van de liefde kan nog in zijn leven
komen. En noem dat maar niets!
En dan zijn er de beide meisjes van Buren, de
dochters van den rijken Indischen planter. Wat zal
het worden met Nora, die een groote liefde koestert
voor Frans Couwendaal, een zoo groote liefde, dat zij
die wil offeren voor Frans' geluk?
En wat zal er gebeuren met dien jongen boer?
Zal hij ooit kunnen trouwen met het meisje, dat hij
van zijn jeugd af liefheeft? Met Fien Uytenbroek, wier
vader van geen verzoening met de Conwendaals
weten wil?
En dan is er Ria, Nora's jongere zusje, die, nu ze
niet meer in de groote Lancia kan rondrijden, lange
wandelingen maakt door de nu wintersche bosschen
van Heselbach. Het frivole, vlinderachtige meisje,
dat ook haar bestemming nog niet heeft gevonden.
En dan is er Bas, de oude veldwachter. Neen, die
zal wel rustig hier blijven, in zijn kleine gemeente
woning, naast de school. Die zal, tot zijn levenseind,
wel blijven brommen op zijn brave vrouw, en rond-
loopen met allerhande fantastische plannen, die nooit
tot eenig resultaat voeren.
Hij zal voortgaan, tot aan den dag van zijn pen
sioen, en daarna misschien ook nog wel, iederen
Zondagavond de café's schoon te vegen van al te
lastige en onvermoeibare bezoekers. Want daar heeft
Bas slag van, ontegenzeglijk.
„Kom, 't is tied sjloetes."
„Och, Bas, nog ein dröpke."
„Es se't aive vlot kins es ich."
Hij laat zich een bon-eitje inschenken en slaat
het in één teug achterover.
„Zoo, en noe opgemarcheerd."
Er zijn er niet veel, die dan nog blijven. Maar als
er een jonge onverlaat is, die Bas' uitnoodiging
tot opmarcheeren, in jeugdigen overmoed of door
den drank verhit, trotseert, dan komt de gummistok
te voorschijn.
„Toet driej tel ich," zegt Bas dan.
En het moet wel een heel kranige kerel zijn, die
het tot drie laat komen. Ja, het is wel eens gebeurd.
Maar dan stond de bewuste den volgenden morgen
uit zijn bedstee op met een rug, krom van de pijn, en
niet flinke builen op het hoofd.
Neen, Bas heeft geen aanleg voor detective, maar
hij is een uitstekende uitsmijter en er zijn weinige
gemeenten, waar het politie-uur zoo stipt wordt
nageleefd als in Heselbach.
En dan is er, niet te vergeten, de burgemeester,
de jonge, kranige mr. Syma. Ook hij staat nog aan
het begin van zijn leven. Ook hij mag nog alles ver
wachten. Van zijn loopbaan, maar niet minder van
zijn eigen persoonlijk leven.
En dan, hoe komt het, dat ik pas nu aan hem denk?
De oude pastoor. De goede herder, die rondgaat ill de
gemeente en overal zijn troost uitdeelt, die iederen
morgen aan het altaar staat en voor de trouwe
geloovigen het wonder verricht van de transsubstan
tiatie. De oude pastoor, die alle geheimen kent van
het dorpsleven en die glimlacht over de menschelïjke
dwaasheden. Hij is misschien geen geleerde, maar hij
is een wijs man. En hij kent zijn doelom deze kudde
schapen, die hem zijn toevertrouwd, achter zich aan
te lokken naar de poort des hemels.
En dan zijn wij twee er nog: Annie Hordieke en ik,
baron Louis van Osterbnttel tot Heselbach. Hoe zal
het met ons gaan? Is onze levenslijn al uitgestippeld?
Soms heb ik het rustige gevoel dat niets ons meer
scheiden kan, dat het leven voor ons oj>en ligteen
rechte, lange, zonbeschenen weg. Maar ik heb ook
oogenblikken, dat ik twijfel aan mijn geluk. Nog
steeds lijkt het me een wonder dat het meisje, dat
werkelijk zonder smet is. haar leven aan het mijne
heeft verbonden. Een v"—'1"" ïa w"'""
te zijn. Een maand
geleden had ik zulk
een aanval van
twijfel. Wij wan
delden door het
dorp, arm in arm.
Het was een mooie
dag in het begin
van November. En
toevallig kwam de
burgemeesterlangs.
Hij keek ons aan,
hij groette, hij keek
nog eens, aandach
tig, naar Annie en
ik zag hoe zijn blik
verteederde. Toen
hij voorbij was,
keek ik vluchtig
naar mijn verloof-
de. Zij had een
roode kleur, mis
schien kwam dat
ook van den for-
schen wind. Toen
ik tegen haar begon
te praten, deed ze
een beetje verward
en dien heelen
avond was ze stil
en zat droomerig
voor zich uit te
kijken. Zou deliefde
voor mr. Syma
haar nog niet ver
laten hebben?
Eenige dagen na
dien las ik in de
krant een belang
rijk nieuws. De
gemeente Hesel
bach zal worden
opgeheven en sa
mengevoegd met
Groot-Wassel en
Schaferik. Belang
rijk was dit bericht
voor mij alleen in
één opzicht. Dat
de gemeente ver
dwijnt, ja, het mag
jammer zijn en een
inbreuk op de tradi
tie, maar de tijden
veranderen nu eenmaal en dat kan niemand tegen
houden. In mijn naam zal immers toch ook denaam
van de gemeente blijven bestaan en de herinnering
aan de vroegere heerlijkheid.
Neen, belangrijker is voor mij. dat ook mr. Syma
dan zal verdwijnen uit deze buurt. Niet, dat ik hem
niet hoogschat. Integendeel. Hij is een goed, een uit
stekend burgemeester en de menschen zullen hem
missen. Maar met hem zal ook het groote gevaar
worden afgewend, dat nog steeds, als een zwaard
van Damocles, boven mijn liefde voor Annie hangt.
Zoo zit ik dan weer thuis en zie al de menschen
voor mij, waarover ik geschreven heb. En daar komt
Annie binnen en begroet me vriendelijk. Ze gaat
zitten in den stoel, waar ze toen den eersten keer heeft
gezeten, toen ze mij het verhaal kwam vertellen van
haar ongelukkige liefde voor mr. Syma.
Wij praten een beetje en omdat ik vervuld l>en
van al die beelden, die ik zoo juist weer heb op
geroepen, spreken wij over de menschen van Hesel
bach.
„Waat is ter gebeurd in den tied det ich weg
waar?" vraag ik.
„Och, van alles," zegt Annie. „Et laive geit röstig
verder. Maar ich dink desse toch de liene van et
laive van ein paar meinse hiej zols kinne doortrekke.
esse op ongerzeuk oetgeis. Ich vertel dich leever nieks,
doe mos et zellef maar oetvinje."
En zoo is het ook. Morgen ga ik op stap in het dorp
,'M ÏL- v.n] .'.'II- '/it'll WH t .T 1.1 1 I'.' li.' 11 ri 1 is
Het kerkje van As-
selt in Kersttooi.
(Eigen foto)