Een vertelling van de
sprookjesdichters <«i'iinm
r was eens een oude koning, die
ziek werd en bij zichzelf dacht:
„Het bed, waar ik nu op lig, zal
mijn doodsbed wel zijn." Daarop
sprak hij: „Laat den trouwen Jo
hannes bij mij komen."
De trouwe Johannes was de die
naar waar hij het meest van hield
en die heette zoo, omdat hij hem zijn leven lang
trouw was geweest. Toen hij nu voor het bed
kwam, sprak de koning tot hem
„Trouwe Johannes, ik voel mijn einde naderen en
nu maak ik mij alleen maar bezorgd om mijn zoon
hij is nog zoo jong, hij zal niet altijd weten wat hij
moet doen en als je me niet belooft, hem in alles te
onderwijzen wat hij moet weten, en zijn pleegvader
te zijn, dan kan ik niet rustig mijn oogen sluiten."
Nu antwoordde de trouwe Johannes: „Ik zal hem
niet verlaten en hem trouw dienen, al mocht het me
mijn leven kosten."
Daarop zei de koning: „Dan sterf ik in vrede," en
"vervolgens: „Na mijn dood moet je hem het lieele
kasteel laten zien, alle kamers, zalen en gewelven, en
alle schatten, die zich daarin bevinden; maar de
laatste kamer in de lange gang mag je hem niet
toonen, de kamer, waarin het schilderij van de
koningsdochter van het Gouden Dak staat. Als hij
haar portret ziet, zal hij in liefde voor haar ontbran
den en in onmacht vallen en ter wille van haar komt
hij dan in groot gevaar; daarvoor moet jij hem be
schermen."
En toen de trouwe Johannes den ouden koning
nogmaals de hand daarop gegeven had, legde hij zijn
hoofd op zijn kussen en stierf.
Nadat de oude koning begraven was, vertelde de
trouwe Johannes den jongen koning wat hij zijn
vader op zijn sterfbed be
loofd had en zei
„Ik zal mijn belofte hou-
den, ik blijf je trouw zooals
ik het hem was, al zou het
mijn leven kosten."
Toen de dagen van rouw
voorbij waren, sprak de
De koning toonde haar in-
tusschen binnen al het gouden
vaatwerk
trouwe Johannes tot den jongen
koning:
„Nu wordt het tijd, dat je je erf
deel in oogenschouw neemtik ga
je dus het vaderlijk slot rond
leiden."
Ilij bracht hem overal, beneden
en boven, alleen de eene kamer,
waarin het gevaarlijke portret
stond, toonde hij niet. Het schil
derij was echter zoo neergezet, dat
men er recht op keek, als men de
deur openmaakte, en het was zoo
kunstig gemaakt, dat het leek of
het leefde en ademde en dat er
niets liefelij kers en mooiers op de
geheele wereld bestond. De jonge
koning bemerkte wel, dat de trouwe
Johannes steeds één deur voorbij
liep en zei:
„Ik heb het heele slot gezien, nu
wil ik ook weten wat daar in is,"
en hij trachtte de deur te openen.
De trouwe Johannes hield hem
echter tegen en zei: „Ik heb je
vader voor zijn dood beloofd, dat
ik je niet zal laten zien wat in die
kamer is: het zou je groot on
geluk kunnen brengen."
„O, neen," meende de jonge koning, „als ik er niet
in mag, dan word ik zeker ongelukkig. Ik verlaat
deze plaats niet vóór je de deur geopend hebt."
De trouwe Johannes zag in, dat het besluit van
zijn jongen meester vaststond en zuchtend en met
droefheid in het hart haalde hij uit zijn sleutelbos
den sleutel te voorschijn. Nadat hij do deur geopend
had trad hij het eerst binnen,
want hij wilde het portret be
dekken voor de koning het kon
zien, maar wat hielp dat? De
koning ging op zijn teenen staan
en keek over zijn schouder. En
toen hij het jonge meisje ont
waarde, dat zoo mooi was en
getooid was met goud en edel
gesteenten, viel hij in onmacht.
De trouwe Johannes hielp
hem op de been, droeg hem
naar zijn bed en -gaf hem wat
wijn, zoodat hij weer bijkwam.
Het eerste woord, dat hij sprak,
was:
„Ach, van wie was dat prach
tige portret?"
„Dat is de koningsdochter van
het Gouden Dak," antwoordde
do trouwe Johannes.
Daarop sprak de koning:
„Mijn liefde voor haar is zoo
groot, dat indien alle bladeren
aan de boomeri tongen waren,
zij het niet konden uitdrukken;
ik zet mijn leven op het spel
om haar te krijgen. Jij bent
mijn trouwe Johannes, jij moet
me helpen."
De trouwe dienaar dacht lan
gen tijd na, hoe hij moest be
ginnen, want hij achtte het al
moeilijk, alleen in de nabijheid
der koningsdochter te komen.
Eindelijk had hij een middel
gevonden en sprak tot den
koning:
„Alles wat zich in haar om
geving bevindt, is van goud
tafels, stoelen, vaatwerk, bekers, kopjes, kortom
al het huisraad; in je schatkamer liggen vijf ton
aan goud, laat één van je goudsmeden ze bewerken,
laat hem er alle mogelijke werktuigen en gereed
schappen van maken, vogels, wild en wonderlijke
dieren, dat zal haar bevallen. Wij reizen dan met
dat allesnaar haar toe en zullen ons geluk beproeven."
De koning liet nu alle goudsmeden komen, zij
moesten dag en nacht arbeiden, tot eindelijk de
mooiste voorwerpen vervaardigd waren. Toen alles
op een schip geladen was, trok de trouwe Johannes
de kleeren van een koopman aan en de koning moest
hetzelfde doen om zich onherkenbaar te maken.
Daarop voeren zij over zee, en zij voeren zoo lang tot
ze bij de stad kwamen, waar de koningsdochter van
het Gouden Dak woonde.
De trouwe Johannes verzocht den koning, op het
schip te blijven en op hem te wachten.
Daarop verzamelde hij in een doek allerlei gouden
voorwerpen, begaf zich aan land, liep recht op het
koninklijk slot af en begaf zich naar de prinses.
Toen nu de koningsdochter al dat moois zag, was
zij verrukt en zei: „Het is zoo mooi gemaakt, dat ik
alles van je wil koopen."
Maar de trouwe Johannes sprak: „Ik ben alleen
maar de knecht van een rijken koopmanwat ik hier
heb, is niet te vergelijken met hetgeen mijn meester
op zijn schip heeft uitgestald."
Haar nieuwsgierigheid werd zóó opgewekt, dat zij
zei: „Breng me naar het schip, ik ga er zelf heen
om de schatten van je meester te bewonderen."
Zij begaf zich vergenoegd met den trouwen
Johannes naar het schip en zoodra de koning haar
ontwaarde, zag hij dat haar schoonheid nog grooter
was dan op het portret tot uiting kwam en hij dacht
dat zijn hart in zijn borst het zou begeven. Nu betrad
zij het schip en de koning voerde haar binnen, doch
de trouwe Johannes bleef achter bij den stuurman en
gaf bevel, het schip weg te laten varen.
De koning toonde haar intusschen binnen al het
gouden vaatwerk, eiken schotel, eiken beker afzonder
lijk en de vogels en het wild en de wonderlijke dieren.
Vele uren gingen voorbij, terwijl zij dat alles bezag en
in haar vreugde bemerkte zij niet, dat het schip weg-
voer.Nadat zij het laatste stuk bekeken had, bedankte
zij den koopman en wilde naar huis, maar toen
zag zij, dat ze zich ver van liet, land bevonden.
De koning ging op zijn teenen
staan en keek over zijn schouder.