EEN GEHEIM TUSSCHEN HEN BEIDEN door Hm van Halem Op de schrijftafel van Gerda Lamers prijkte een groote mand bloemen. Zelf stond ze in het midden van het bediendenkantoor, een beetje verlegen, maar stralend van blijdschap, en naast den heer Piet Drukker, die een zekere verlegenheid al evenmin wist te verbergen. Vóór hen, een halven cirkel vormend, stonden de collega's opgesteld, met vroolijke, glimlachende gezichten en te midden van hen de directeur, meneer Bronkhorst, die een hoog gestemde speech afstak. „En daarom was de firma van oordeel, dat een kleine hulde vanmorgen niet achterwege mocht blijven. Door uw koelbloedig en moedig gedrag van gisteravond hebt u, juffrouw Lamers, de firma, voor een gevoeligen schadepost behoed. Heel veel andere dames en zelfs héóren zouden in een dergelijk benarde, en zelfs gevaarlijke situatie het hoofd hebben ver loren. U echter niet. Zelfs dacht u er niet aan te vluchtenu bleef op uw post om over onze belangen te waken, ofschoon dit ongetwijfeld voor u nood lottige consequenties had kunnen hebben. En voor dit dapper gedrag past zeker een woord van oprechte hulde en warme dankbaarheid. L, meneer Drukker, is de firma eveneens grooten dank verschuldigd. Uw actief ingrijpen vormde de kroon op het koelbloedig overleg, waarmee juffrouw Lamers te werk is gegaan, en vooral aan u is het te danken geweest, dat de maatschappij, hopen we voor geruimen tijd, van een stel gevaarlijke misdadigers verlost is. Uit erkentelijkheid voor uw beider ver dienstelijk gedrag hebben we besloten...." Hier brak meneer Bronkhorst zijn rede een oogen- blik af en stak een hand in den zak van zijn colbert. En dit oogenblik duurde precies lang genoeg voor juffrouw Gerda Lamers en voor den heer Piet Druk ker, om de vóórgeschiedenis van deze warme huldi ging in gedachten nog even na te gaan. „Juffrouw Lamers," zei meneer Bronkhorst 's middags, „de prijscourant, waaraan u bezig bent, moet vandaag beslist nog op de post voor den druk ker. Wilt u er vanavond aan blijven doorwerken en zorgen, dat zij met de laatste buslichting meegaat?" „Zeker, meneer," antwoordde Gerda Lamers en toen zij 's avonds haastig gegeten had, keerde zij terug naar het groote kantoor in de stille straat, om haar werk af te maken. De avond verstreek vlug zóó vlug zelfs, dat zij niet begreep, hoe het zoo spoedig tien uur geworden kon zijn. Zij was er geluk kig bijna; nog een kwartiertje en dan was het saaie karwei achter den rug. Terwijl zij zich een oogenblik achterover legde in haar bureaustoel, bleef zij even luisteren naar de vreemde stilte in huis. Het was bijna beangstigend zij deed maar beter er niet aan te denken, dat zij hier alleen was. Resoluut bukte zij zich weer over de lange lijst artikelen en prijzen, doch nauwelijks had zij haar pen op het papier gezet, of haar oor werd getroffen door een zwak gerucht. Haar bloed verkilde van schrik, angstig keek zij op. Nü was het weer stil had zij zich misschien maar verbeeld, iets te hooren? Maar neen, daar was het wéér. Nu hoorde zij het nog duidelijker. Een zwak getik leek het, ergens op de gang, of misschien beneden. Géén zuivere koffie in ieder geval. Met een paar oogen vol schrik keek zij naar de deur. Zij zat te beven op haar stoel en haar adem stokte. Zij was alleen in huis, heelemaal alleen. Wat kon ze doeii waarheen kon ze vluchten In haar verwarde, ontstelde gedachten kwam plot seling een reddend denkbeeld op. Piet Drukker! Hij woonde hier dichtbij en had telefoon en een sleutel van de deur. Het volgend oogenblik had zij den hoorn van het toestel genomen. En nog een oogenblik later rinkelde in het pension van den heer Piet Drukker de telefoon. „Voor u, meneer," zei de hospita. „Zeg, Piet," hoorde hij een onzekere stem vragen, „zou je misschien terstond naar kantoor willen komen? Je spreekt met Gerda." „Natuurlijk," zei Piet Drukker, ijverig genoeg. En toen pas viel hem het ongewone in van dat verzoek. „Bent u nog niet klaar, juffrouw Lamers? Er is toch niets aan de hand?" „Ja, dat kan ik je zoo niet zeggen," kreeg hij ge jaagd ten antwoord. „Kom maar gauw hierheen. Een halve minuut later had Piet Drukker zijn regenjas aangetrokken en was hij de straat opgerend. Gerda was zijn vis-è-vis op kantoor en hij wachtte al lang op een goede gelegenheid, om haar te zeggen, wat hij liever wilde, dat zij voor hem was. Maar daar aan dacht hij thans niet. Ongerust liep hij zoo vlug hij kon. Vijf minuten later kwam hij de straat in. waar hij moest wezen. Maar nog vóór hij het kantoor had bereikt, viel hem iets vreemds op. Uit de schaduw van het huis kwam een man te voorschijn, die bij zijn nadering langzaam doorliep. Piet Drukker ging prat op zijn intelligentie. Hoogst verdacht, vond hij onmiddellijk. Inbrekers binnen en de uitkijk buiten. Snel besloten liep hij door, het kantoor voorbij en den man voorbij. Maar aan het eind van de straat bleef hij staan en gluurde even om den hoek. Jawel, constateerde hij, precies wat hij had verwacht. De man keerde op zijn schreden terug en verborg zich opnieuw in de schaduw van het kantoor. Een uitkijk dus alle twijfel was uitge sloten Drie minuten later stond hij in een telefooncel. „Inbrekers in het kantoor van de firma Bronk horst!" alarmeerde hij de politie. „Ik bevind me in de telefooncel op den hoek van de Regenboogstraat. Ik blijf hier wachten op uw komstik heb den sleutel van het gebouw. Toen belde hij de firma op. Nauwelijks had meneer Bronkhorst het woord inbraak verstaan, of de schrik sloeg hem om het hart. „Vanmiddag juist dertig mille in de brandkast geborgen en niet verzekerd," bulderde hij. „Ik kom. Vijf minuten later stelde Piet Drukker de politie van zijn laatste bevindingen op de hoogte. Ja, de uit kijk stond er nog: de inbrekers waren dus nog binnen. Vlug deelde de inspecteur zijn orders uit. Twee rechercheurs zouden de straat inloopen en onverhoeds den uitkijk overvallen. En daarna zouden ze met man en macht het kantoor binnendringen. Het programma werd ongeveer naar de letter uit gevoerd. Niet preciés naar de letter echter. Want terwijl de twee politiemannen zich op den uitkijk wierpen, zag deze nog juist kans zijn kameraden te waarschuwen. Er klonk een scherp gefluit en nauwe lijks een halve minuut iater werd de voordeur van het kantoor geopend en kwamen twee mannen naar buiten stormen. De inspec teur wachtte hen echter op met zijn revolver en die maakte genoeg indruk, 0111 de inbrekers te doen be sluiten eieren voor hun geld te kiezen. Zij gaven zich over en even latei- waren ze stevig geboeid. Maar het einde van dit drama had Piet Drukker niet afgewacht. Hij was naar boven gestormd, de drie trappen op en het be diendenkantoor binnen. E11 daar vond hij Gerda, een beetje bleek om haar neus en met een vreemd lachje maar niet vermoord, zooals hij had gevreesd. „De inbrekers zijn ge knipt," zei hij triomfan telijk. E11 daarop liet meneer Bronkhorst zich hooren, die hem op den voet gevolgd was. Zijn eerste blik gold juffrouw Lamers en de brandkast tegelijk. „En net op tijd geknipt, •schijnt het. Ze hebben Een uitkijk, dus alle eerst de benedenverdie pingen doorzocht en een half uur verloren laten gaa.11 met het openbreken van kasten, die alleen maar monsters bevatten. Maar als u er niet zoo vlug bij was geweest, juffrouw LamersU heeft de firma een grooten dienst bewezen. We zullen er morgen verder over spreken. En ook over uw actief aan deel, meneer Drukker. En zijn bepareld voorhoofd afwisscliend, besloot meneer Bronkhorst, met een "blik op de schrijftafel: „Laat de rest van het werk 1111 maar liggen, juffrouw Lamers. Dat maak ik zelf wel even af. Na zoo'n emotioneel half uurtje zult u wel naar rust ver langen. Meneer Drukker, wilt u zoo goed zijn juffrouw Lamers even thuis te brengen? U kunt voor rekening van de firma een taxi nemen. Morgen spreken we elkander nader, zeg ik. Dit was de voorgeschiedenis van deze warme hul diging. En nü was meneer Bronkhorst doende zijn belofte van gisteravond in te lossen. Met een bloe menmand voor juffrouw Lamers en een hooggestemde toespraak voor hen beiden. Te midden van het ver zamelde personeel, dat hen glunderend aanzag. Meneer Bronkhorst had de hand, die hij in den zak van zijn colbert gestoken had, weer te voorschijn ge bracht. Thans hield hij er twee enveloppen in. „Uit erkentelijkheid voor uw beider verdienstelijk gedrag hebben we besloten," vervolgde hij, „u allebei een gratificatie toe te kennen. Den inhoud van deze enveloppe, juffrouw Lamers, moge u besteden tot uw nut en genoegen. Alstublief. En voor u, meneer Drukker, geldt dezelfde wensch. Alstublief. U hebt beiden vrijaf voor vandaag. De firma dankt u nog maals hartelijk voor uw goede diensten en spreekt den wensch uit, dat het u gegeven zal zijn uw krachten nog vele jaren aan ons bedrijf te wijden. Ik heb gezegd. Er ging een hoeraatje op en handgeklap en van alle kanten strekten zich de handen naar de twee feest varkens uit. „Voor moed, beleid en trouw," zei een grappen maker. Toen viel er een stilte en voelde juffrouw Lamers, dat het wachten op haar was. „Ik dank u hartelijk, meneer Bronkhorst, en ook u, lieve collega's," maakte zij er zich vlug en verlegen van af. En Piet Drukker liet er wat plechtiger op volgen „Het moge mij vergund zijn de firma hartelijk te danken voor deze wat mij betreft ten minste onverdiende huldiging. Alle lof komt aan juffrouw Lamers toe. Ik hoop in staat te mogen worden ge steld nog véle jaren voor de firma te werken en ik hoop, waarde collega's, in onderlinge samenwerking. Ik heb gezegd Toen klonk er opnieuw applaus en dezelfde grap penmaker van zooeven hief een luid „Lang zullen ze leven'aan Een kwartier later stonden de feestvarkens bui ten. Zij liepen inge togen de straat uit. maar om den hoek bleven ze staan. „Driehonderd gulden." zei Gerda. „Jij ook. Piet. Piet Drukker knikte. „Moed, be leid en trouw," glunderde hij. „Dank zij uw koel bloedig en moedig optreden, juffrouw Lamers. „Toe, scliei uit, flauwerd," stootte Gerda hem blozend aan. „Je hebt me gisteravond heilig l>eloofd, dat het een geheim tusschen ons beiden zou blij ven „Natuurlijk lachte hij. „Dat blijft het ook. Maar gezegend zij de muis. die je dacht te hooren. Als je niet zoo bang was geweest voor muizen, dan zou je me beslist niet opgebeld hebben. Dat je boven op de schrijftafel zat, toen ik binnenkwam, heeft de firnia gelukkig niet gezien. En wat doen we hier nu mee? Tweemaal driehonderd is zeshonderd. Moet ik ze op de spaarbank zetten of doe jij het?" „Eén pot nat, schat," zong Gerda Lamers. E11 dat was nog een ander geheim tusschen hen beiden. twijjel was uitgesloten

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1940 | | pagina 23