8
Gevolgen van de kruistochten
In 1291 verloren de christenen de laatste stad,
die zij nog in het oosten bezaten, namelijk Accon.
Waren de kruistochten dus misluktf Neen, want het
hoofddoel, de verzwakking van de M ohammedaan -
sche wereldmacht, was wel bereikt.
In Portugal, Spanje, op Sicilië en in een deel van
Voor-Azië was de Islam teruggedrongen; waren de
kruistochten niet ondernomen, dan had Oost-Europa
al veel vroeger geleden onder de plaag der Turken.
De kruistochten brachten ook materieele voor-
deelen. In het oosten zagen de kruisvaarders allerlei
hun onbekende dingen en gewassen, zooals de rijst,,
de asperge, het suikerriet, den citroen en den sinaas
appel, den windmolen en waarschijnlijk het buskruit.
Het Avondland had dus nog heel wat te leeren en
na de kruistochten zien we dan ook in Europa op
verschillend gebied een grooten vooruitgang. Voor
Nederland is de windmolen een vreemdeling dus
wel zeer karakteristiek geworden. Zijn collega, de
watermolen, heeft ons land onschatbare diensten
bewezen in den strijd tegen het binnenwater.
W. W. REYS
Voordat Jeruzalem op 15 Juli 1099 werd ingenomen,
sloeg de bezetting enkele keeren de belegeraars af.
De terugtoe,ht der kruisvaarders na de tweede mis
lukte bestorming der muren.
geweerd. Windstilte had
hen gedwongen, het anker
te laten vallen voor de
Portugeeselie stad Santa
Maria, die in het bezit van
de Mooren was. Men be
sloot om de stad aan te
vallen. Een Fries zag, dat
een Saraceen zich langs een
touw van den muur liet
zakken. Hij doodde hem,
klom langs hetzelfde touw
naar boven en plantte
zijn banier op den toren.
Daarna werd de poort
opengebeukt, de Friezen
stormden de stad binnen,
plunderden haar en staken
toen de sterke vesting in
brand. Langs de kusten van
Spanje en Frankrijk voe
ren ze verder. In Italië
overwinterden ze, om dan
't volgend voorjaar naar het H. Land over te steken.
Olivier van Keulen gaf den kruisvaarders den raad
om eerst Egypte, het bolwerk van den Islam, te
veroveren. Had men dit land in handen, dan zou men
zonder veel moeite Palestina kunnen innemen. Zoo
zeilde de vloot naar een der monden van den Nijl.
Daar lag de sterke stad Damiate, een der poorten van
Egypte. Weinig belegeringen zijn zoo beroemd als
die van deze stad, waarbij in het bijzonder de
Hollanders en de Friezen zich door groote dapperheid
onderscheidden. Damiate was een zeer sterke vesting,
omgeven door een diepe gracht en een driedubbelen
muur. Bovendien stond in den Nijl, tusschen de stad
en een eiland in den mond, een zware toren, door een
ketting met de stad verbonden. Deze sterkte moest
eerst genomen en de ketting verbroken worden, eer
men Damiate zelf kon belegeren. Tweemaal werd
de toren bestormd, maar zonder resultaat. De be
zetting verdedigde zich hardnekkig en liet een regen
van Grieksch vuur een stof, die onder water bleef
branden op de aanvallers neerdalen. Toen de
De Hollandsche en Friesche kruisvaarders verwierven ziek roem bij de inname
van de sterke vesting Damiate, gelegen aan een der monden van den Nijl.
kruisvaarders den moed begonnen te verliezen,
bracht Olivier van Keulen redding. Onder zijn leiding
werd op twee stevig aan elkaar verbonden koggen een
houten toren gebouwd, omgeven door natte huiden
als bescherming tegen het Grieksche vuur. Aan dezen
toren was een ladder verbonden, die dertig ellen
buiten den voorsteven der koggen stak.
Met groote moeite gelukte het om het gevaarte
naar den zwaren steenen toren in den Nijl te brengen.
De ladder kwam te rusten op een steenen rand en
zoo was de verbinding met den vijand tot stand
gebracht. Een jonge ridder uit Luik bereikte het
eerst de bovenste verdieping van den toren, onmid
dellijk gevolgd door den Fries Hajo uit Wolvega.
Gewapend met een dorschvlegel, omwonden met
ijzeren kettingen, sloeg hij alles neer, wat hem in
den weg trad. Andere kruisridders volgden en weldra
wapperde de kruisvaan van den toren. Maar hiermede
was de strijd nog niet ten einde. De Saraeenen
staken onder in den toren een vuur aan, zoodat de
aanvallers door rook en hitte verstikt werden en
over de ladder weer op de schepen moesten gaan.
Maar nu liet men de ladder neer tot aan den voet
van den toren, klom omlaag en een vuur werd voor
de poort aangestoken. Ten slotte gaven de Saraeenen
zich op lijfsbehoud over. Het beleg van Damiate
kon niet met kracht worden doorgezet. De vijand
had voor de stad verscheidene schepen laten zinken
en er verliep een geruime tijd, eer die hinderpalen
uit den weg geruimd waren. Dit talmen duurde velen
kruisvaarders te lang en daarom keerden in den herfst
van 1218 talrijke koggen naar het vaderland terug.
Graaf Willem bleef en hij smaakte het genoegen om
in November 1219, na een beleg van zeventien
maanden, het uitgehongerde Damiate in te nemen;
daarna vertrok hij met zijn Friezen. De rest van het
leger werd door overstrooming van den Nijl, door
pest en gebrek aan levensmiddelen gedwongen, de
stad weer terug te geven. Het eenige resultaat van
dezen kruistocht was een roemvolle bladzijde in de
geschiedenis van Nederland.
Den vijftienden Juli 1099 werd Jeruzalem ingenomen.
Vele ridders meenden, dat zij nu hun gelofte vol
bracht hadden en keerden naar het vaderland terug.
Maar de vijand was wel verslagen, maar lang niet
vernietigd. Spoedig komt hij terug en doet herhaalde
aanvallen op de christenstaatjes en op Jeruzalem. Er
worden boden naar West-Europa gezonden om hulp
te vragen. Een nieuw kruisleger zet zich in beweging
en komt den benarden christenen te hulp. Maar ook
dit leger vertrekt weer en dan herhaalt zich de ge
schiedenis. Zoo zijn de vele kruistochten zeven
groote, benevens enkele kleinere te verklaren, die
tusschen de jaren 1096 en 1270 naar het oosten trek
ken. Van een dezer kruistochten, den HoUandschen
of Frieschen kruistocht, zullen we iets meer vertellen.
Nederlanders gaan ter kruistocht
Deze kruistocht, die twee jaar duurde, werd ge
predikt door een geestelijke, Olivier van Keulen,
die zelf den tocht heeft meegemaakt. Leider was
graaf Willem I van Holland. De deelname was zeer
groot. Men koos den zeeweg. Aan de zuidkust van
Engeland vereenigden zich de Friesche, Hollandsche
en Duitsche vloten, samen ruim tweehonderd wel
bemande en goed bewapende koggen. Den vijf
entwintigsten Juli werd Lissabon bereikt. Hier ont
vingen zij een verzoek van de Portugeezen om hen
te helpen in hun strijd tegen de Mooren, zooals de
Mohammedanen in Spanje genoemd werden. Een
deel der Friezen weigerde. Zij waren uitgevaren om
in Palestina te vechten en niet elders. Met tachtig
koggen zeilden ze verder. Maar de overigen, onder
leiding van graaf Willem, bleven. Hun strijd met de
Mooren werd een succes. Twee kaliefen en veertien
duizend Saraeenen vielen op het slagveld, terwijl een
nog veel grooter aantal gevangen werd genomen. De
Hollanders en Duitschers overwinterden in Lissabon.
In het voorjaar van 1218 stak de vloot weer in zee.
Een hevige storm in de Middellandsche Zee ver
strooide de schepen, zoodat ze niet alle tegelijk in
Acre, de landingsplaats in Palestina, aankwamen. Ze
troffen daar hun Friesche tochtgenooten.
Onze Friezen hadden zich onderweg ook duchtig