KEMPHANEN DER ZEE 14 bedaarde gangetje had aangenomen, toen hij de verwekkers van zijn toorn het dek op zag komen. Meneer Glencannon had een groote rol lichtgroen vloeipapier hij zich, en meneer MaeGrummon torste een verlakte blikken broodtrommel. Hoven stond de kapitein hen op te wachten. „Zoo," begon hij. „Nou ben ik benieuwd...." .MacOrummon bracht hem met opgeheven hand tot zwijgen, ,,'t Is een jammerlijke mislukking ge worden, meneer, een fiasco," zei hij. „l)e proef is op niks uitgeloopen, dus we zijn nog precies even ver. We hebben de kat genomen. „Welke kat?" vroeg kapitein Birkhead. „Nou, die we gisteravond in Aden hebben opge pikt; dus we namen de kat, die we van 't begin af al in de broodtrommel hadden, en we zetten haar in 't stookhok, waar 't flink heet was. Om de proef zoo zeker mogelijk te maken hebben we alle venti lators gesloten en gestookt, tot we tien voet van de ketels een temperatuur van 163 graden Fahrenheit hadden. Afijn, we namen een schop en we duwden de trommel met de kat er in vlak voor een open fornuisdeur. Ik stond met m'n horloge klaar om den tijd op te nemen en Glencannon spreidde 't vloei papier uit." „Ja, ja!" viel kapitein Birkhead hem ongeduldig m de rede. „Hoe is 't afgeloopen? Heeft ie gezweet of niet?" „Daar kennen we helaas niks van zeggen," nam meneer Glencannon den draad van het verhaal over, „Na verloop van tien minuten hebben we de trom mel opengemaakt, en we vonden niks terug dan een verkoold en verschrompeld en vormeloos lijk." „Wel allemachtig!" De kapitein deinsde terug tot de reeling. „Ik laat me hangen. I' moet doen wat u niet laten kunt, meneer," zei Glencannon. hoffelijk buigend. „En nu we onzen plicht tegenover de wetenschap volbracht en liet arme, verbrande overschot van 't proefkonijn aan de golven toevertrouwd hebben, komen we vragen, of u zoo goed wou zijn de flesch whisky terug te geven, die we laatst aan uw hoede hebben toevertrouwd." „Ja," zuchtte MaeCrummon, „d'r valt niks meer te wedden, dus deelen we maar gelijk op. Da's 't wijste, net als van Salomon, toen hij dien Samari- taanschen'babv in tweeën liet hakken." „Precies," beaamde meneer Glencannon. „Be dankt voor 't bewaren, kapteingeeft u maar hier!" „Dat zou je wel willen!" kreet meneer MacCrum- inon, hem de flesch afgrissend. „Loslaten, grijpgier, of ik veeg zóó den vloer met je!" „Dacht je?" De hand van meneer Glencannon schoot uit in de richting van de knots, maar kapitein Birkhead was er 't eerste. „Nou bedaard allebei," snerpte hij. „Mond dicht zeg ik je, en kijk hier eens goed naar!" Het voorwerp, waarvoor hij hun aandacht vroeg, was een kort dik pistool, en terwijl hij den mond heen en weer liet gaan voor hun krimpende middels zagen zij liet dofgrijze blinken van doodelijk lood in al de vele kamers. „Zoo, leelijke Schotsche brulapen," zei hij. „Nu heb ik genoeg van dat geblaf en gedonderjaag aan boord van mijn schip, dus nu moet 't maar eens meteen uit zijn. Ga aan die tafel zitten, alle twee, en schrijf op wat ik dicteer. Ik schrijf 't óók op, dan hebben we alle drie een exemplaar. Vooruit maar: Aangezien en inzooverre als wij ondergeteeken den, David MaeCrummon en Colin Glencannon. samen en in vereeniging in eigendom hebben en bezitten een flesch, op etiket gewaarmerkt als Dug- gan's Dauw van Kirkintilloch, de inhoud van welke flesch door ons verkregen is door gezamen lijke wetenschappelijke proefnemingen, verklaren wij hierbij, dat de inhoud van voornoemde flesch voor gelijke deelen aan elk van ons behoort, name lijk de helft aan den een en de helft aan den ander. Vervolgens komen wij overeen, dat de verdeeling van voornoemden inhoud of van hetgeen hij op zal brengen bij ruil, verkoop of welke andere beschik king ook, op een eerlijke en rechtvaardige manier zal geschieden, zoodat daaromtrent nu of in de toekomst geenerlei geschil tusschen ons beiden zal ontstaan. Eh. eh. Er werd op de deur geklopt. Vervolg van blz. 5 „Binnen!" riep kapitein Birkhead, zonder zijn revol ver te laten zakken. „O, telegram voor me?" Hij keek de draadlooze mededeeling in. maar scheen die niet te begrijpen hij ging althans woord voor woord nog eens na. De machinisten zagen zijn gezicht rood wor den en het rood verdonkeren tot paars. Zijn neus gaten kwamen uitstaan. Het pistool bonkte op tafel. „Is t'r wat, kaptein?" vroeg meneer Glencannon bezorgd. „Iets met uw vrouw? 'n Sterfgeval? Ver meerdering van gezin?" „Ja! Nee! Niks!" stotterde kapitein Birkhead, wankelend op zijn beenen en in ijdele woede zijn vuist boven zijn hoofd schuddend. „Leelijke stomp zinnige idioten! Harige monsters van Glasgow! Kijk eens wat jullie me gebrouwen hebbenHier, lees. lees Het telegram luidde: „Ontving betrouwbare inlichtingen dat grijze, kat. luisterend naar naam lady Diana Menier, gestolen is door twee officieren uw schip. Kat dierbaar eigendom van sir Neville Keith-Ross, gouverneur van Aden. Kat in goede conditie afleveren haven meester Zeila anders worden schuldigen zoo streng mogelijk vervolgd. Dringend antwoord gewenscht." „Asjeblieft!" jammerde kapitein Birkhead. „Jullie hebben mijn schip mooi in de nesten geholpen. Er is maar één geluk bijdat ze jullie tweeën achter de tralies draaien. Daar hoorden jullie allang." „Kom, kom, kaptein vindt u dat nou zoo verschrik kelijk?" zei meneer Glencannon opgewekt. „TT moet nooit vergeten, meneer, de waarheid komt altijd bovendrijven, dus u antwoordt alleen maar: Kat niet hier aan boord." „Ik hoef jou niet te vragen wat ik moet antwoor den!" raasde kapitein Birkhead. „Ga allebei zitten, net als zooeven. en schrijf onder dat contract, dat ik aan 't dic.teeren was, ahetn „Wij verklaren hierbij tevens dat niemand buiten ons beiden deel heeft genomen aan of kennis heeft gedragen van de proeven, die wij hebben ondernomen, en dat dit deelgenootschap onder alle omstandigheden zal gehandhaafd blijven. Verder verklaren wij, dat de verantwoordelijkheid voor het stelen van een kat, toebehoorend aan den gouverneur van Aden, geheel en uitsluitend op ons neerkomt." „Zoo!" Kapitein Birkhead nam de drie teksten en vergeleek ze nauwlettend met elkaar. „Nu komt, de verantwoording voor dat gevalletje ten minste niet op den verkeerde terecht! Meneer MaeCrummon, u bent de oudste officier, dus die flesch whisky geef ik aan u. Neem ze mee naar uw hut, neem er precies uw helft af, en geef de rest aan meneer Glencannon." 't Was tijd voor meneer Glencannon, om zijn dienst in de machinekamer te beginnen. Hij daalde de glib berige ijzeren ladders af naar het daverende, snik- heete hol en grinnikte. „Mogen de uren vliegen! Ik ben een halven liter nectar te wachten, en ik heb nog net tijd om 'm op te drinken, voor we gaan eten." Naarmate echter de middag vorderde, genoot hij meer van de afwachting, en aan 't eind van zijn dienst wenschte hij bijna, dat de verwezenlijking vertraagd zou worden. Toen hij dus naar achteruit ging. naar zijn kwartier, en meneer MaeCrummon aan de werk bank op 't kuildek zag staan, bezig met iets uit te vinden, hield hij zijn schreden in. „En, wat wordt 't vandaag, meneer Mac?" vroeg hij gemoedelijk. Meneer MaeCrummon, mild gestemd door om standigheden, waarvan liet alcoholgehalte der atmos feer om hem heen getuigenis aflegde, keek op van de blaaslamp. waarmee hij een koperen deurknop aan 't verhitten was, en kreeg een kleur. „Och, 't is niks, 't is heusch niks," zei hij grijnzend. „Ik probeer alleen 'n handig kleinigheidje voor elkaar te krijgen.een opvouwbaren ploertendooder, zie je, dien je makkelijk in je zak kunt dragen." „Da's aardig!" knikte meneer Glencannon goed keurend. „En nou" hij knipoogde „zal ik maar eens naar mijn hut gaan, meneer Mac, om een drup peltje van dien Duggan te proeven." De flesch stond op meneer Glencannon's latafel, en toen hij haar tegen 't licht hield en den inhoud met micrometrisch oog peilde, werd hij gewaar, dat de deeling tot op den millimeternauwkeurig was geschied, strikt volgens contract. Hij zuchtte weelderig. Hij smakte met zijn lippen. „Nou. daar gaat ie!" zei hij, zijn hoofd schuin naar achter wippend. Er volgde een stilte van verrukking, maar opeens werd het slokken proppen, en het ge- klok werd geproest, en de voormalige stilte van verrukking werd stukgeslagen door een woordbom. „Olie!" hijgde meneer Glencannon, en hij veegde zijn tong af aan het gordijntje van de patrijspoort. „Vuile, bedorven olie! Nou is 't welletjes!" Hij greep de flesch in haar nek en trok uit ten strijde. Toen begon liet spektakel. Hoe 't precies ging, is niet te vertellen de lezingen verschillen maar binnen een minuut was ongeveer tweederde der bemanning in gevecht. De pro-zweet-partij sloot zich bij meneer Glencannon aan. de drooghouders kozen partij voor meneer MaeCrummon. Toen kapi tein Birkenhead op het slagveld verscheen met zijn knots, zag hij den eersten machinist buiten gevecht liggen, vol olie, tusschen de glasscherven en met een monumentale buil op zijn schedel. Meneer Glencan non lag naast hein, met twee builen. Deze extra-aanwas op meneer Glencannon's her senpan getuigde loffelijk van de deugdelijkheid van den nieuwen, dubbelwerkenden ploertendooder van meneer MaeCrummon, dus mag men redelijk veron derstellen. dat de. uitvinder er met voldoening naar keek. Maar dat deed hij niet. Hij staarde strak naar een klein tongetje vlam, dat in 't spiegat lekte daar had de omgevallen blaaslamp het mengsel van kolengruis en olie ontstoken. „Zoowaar!" lag hij te mompelen. „Kolengruis en olie! Kolengruis en olie!" Nog steeds herhaalde hij die woorden, als een medicijnman, die aan een betoo- vering werkt, toen hij en meneer Glencannon in de ijzers geslagen en in hun respectievelijke hutten opgesloten werden, met verbonden hoofden. III Op een ochtend in den zomer van het jaar 1933 lag een Engelsehe vrachtvaarder, de Irwhcliffe Castle gelieeten, in de handelsdokken van Limehouse, in de haven van Londen dus, op een lading te wachten, 't Ontbijt was achter den rug, en wijl er niets anders te doen was, hingen de officieren in hun stoelen, ronkend, pratend of hun tanden stokend, al naar ieders luim: schoon men op kon merken, dat een hunner, die de drie strepen van eersten machinist droeg, alle drie tegelijk deed. Deze heer was nog wat ruiger dan vroeger, zijn wenkbrauwen waren dikker en zijn snor was zwaarder en onregelmatiger, maar ondanks de veranderingen, door de jaren gewrocht, zou men hein onmiddellijk herkend hebben als meneer Colin Glencannon. „01a," riep de eerste stuurman', opkijkend van zijn krant. „MaeCrummonja, David MaeCrummon, is dat niet die huitvinder, die vroeger machinist was op de Ardcliffe Castle?" Bij 't aanhooren van den geliaten naam verstrakte het lichaam van meneer Glencannon. „Ja, die zwendelaar is 't, en vóór hij op de Hard- cliffe was, ben ik tweede bij 'm geweest op de ouwe Paxton Merchant. Is er goed nieuws over hem, meneer Montgomery hebben ze 'm eindelijk opgehangen?" „Nee," zei de stuurman, „eelemaal niet. Je zou zelfs zeggen, aan dit hartikel, dat ie haardig op weg is oni fortuin te maken!" Zonder eenigen vorm van proces boog meneer Glencannon zich voorover en rukte hij de krant naar zich toe. Zijn gezicht betrok en zijn ademhaling ging sneller toen hij las: Nieuw schip voor proefvaart gereed, hooge prestaties bij lage kostencolloïdaal mengsel zal omwenteling in de scheepvaart veroorzaken, zegt de uitvinder, MaeCrummon. Naar. wij vernemen is een nieuw soort brand stof voor scheepsmachines uitgevonden door bavid Mac Crummon, president van Mac Crummon's Patent Col'.oidale Brandstofmaatschappij. Leaden- liatlstreet 26. Deze brandstof is een zoogenaamd „colloidaal" (gelatineachtig) mengsel van kolen gruis en olie, samengesteld volgens formules, gevon den en gepatenteerd door den heer MaeCrummon. Kolengruis kost, als waardeloos afval, ongeveer niets, en de olie, die MaeCrummon gebruikt, is van de minste kwaliteit; derhalve kan het stookmeivsc'

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 14