Robert legde zijn boek neer, waarin hij had zitten
lezen, en stond met een verlangenden glimlach op.
De strenge, zwarte japon, die zij droeg, verhoogde
zoozeer haar schoonheid, dat hij zieh dichterlijk
gestemd voelde, terwijl zijn knieën knikten. Het was
vooral haar kalmte, waar hij zooveel van hield. Het
was de stilte van een Octoberuacht met sterren, ter
wijl de lucht reeds kil begon te worden. Het gezel
schap van de meeste menschen, hetzij mannen of
vrouwen, was altijd een beetje onrustig. Hun per
soonlijkheden bliezen iemand aan met de prikkel
baar makende hardnekkigheid van den wind, soms
alleen inaar een briesje, soms bijna een orkaan;
soms heet, soms koud, soms vochtig, soms droog.
Maar Ruth was de rust zelve en in haar tegenwoordig
heid was het alsof overal vrede heerschte. -
Hij schroefde de thermosflesch voor haar los. Hij
verlangde naar een draak, waartegen hij haar kon
beschermen, maar de thermosflesch was het eenige.
„Heb je plezier gehad?" vroeg hij.
„Het was heerlijk, heerlijk," zei Ruth met diepe
stem.
„Waar ben je naar toe geweest. Naar een film?"
„Ja, prachtig. Zoo heerlijk droevig. Stevan huilde
en huilde en huilde. Ik moest hem daarop meteen
thuis brengen. Hij was heelemaal uitgeput."
Robert verwenschte Stevan binnensmonds. Alleen
al als de naam van dien man genoemd werd, voelde
hij, dat hij ziek werd. Maar wat kon hij doen om met
Stevan's tranen te concurreerenProbeereri flauw
te vallen? Of haar ruwweg in zijn armen nemen? Of
moest hij vertrouwen op zijn woorden en zijn stem,
en op schorren toon zeggenHeeft iemand je ooit
verteld, dat je de mooiste oogen van de wereld hebt?
Dat was misschien een goed begin, maar hij twijfelde
er aan of hij zooiets banaals wel over zijn lippen kon
krijgen.
„Ruth, ik wil eens ernstig met je praten," begon
hij plotseling voor de vuist weg. „Luister naar me!
Ik ik geloof, dat het mijn schuld is, dat Albert
en Lisa ruzie hebben."
„Neen, dat is jouw schuld niet, Robert." zei
Ruth vriendelijk. „Je kunt het niet helpen, dat je op
Lisa verliefd geworden bent. Zij is erg lief en char
mant. Het is vreeselijk naar voor Albert. Heel erg
naar. Maar zoo is het leven. Ik kan het soms niet ver
dragen, als ik er aan denk hoe hard 't leven kan zijn."
„Maar ik ben niet verliefd op Lisa!" schreeuwde
Robert in zijn wan-
hoop.
„Dan vind ik,
DE MUURHUIZEN
dat je haar niet
TE AMERSFOORT had moeten mis-
(Eis«n leiden."
„Ik misleidde
haar niet. Ik houd
niet van Lisa. Zij
is erg mooi en jong
en levendig, maar
ik houd niet van
v haar. Van jou houd
ik, Rutli. Kun je
niet begrijpen, dat
ik je probeer te ver
tellen, dat ik alleen
van jou houd?"
Ruth lichtte haar
lange wimpers en
staarde hem aan.
De beweging was
als de langzame,
soepele zwaai van
'u kattestaart, wan
neer de aandacht
van het dier ergens
op gevestigd wordt.
„O, zeg dat niet,"
zei ze met een tra
gisch gezicht. „Het
is verschrikkelijk.
Ik heb altijd ge
hoopt, dat dit niet
zou gebeuren."
„Ik zie er niets
verschrikkelijks
in," klaagde Ro
bert. „Vind je het
dan niet prettig,
dat iemand van je
houdt, Ruth?"
„Neen, neen, ik
vind het prettig.
Ik heb veel liefde
noodig. Maar Stevan is er ook nog. We mogen
Stevan nooit vergeten."
„O, ik vergeet Stevan niet. Ik heb nooit de kans
gehad, Stevan te vergeten. Hij is altijd bij ons, zicht
baar of onzichtbaar. Ruth, Ruth, hoe komt het,
dat je zoo blind bent? Waarom ga je daar mee
door?"
„Stevan heeft me noodig, Robert. Ik kan nooit
vergeten, dat Stevan mij noodig heeft."
„Neen, reken maar dat je het niet kunt. Hij zorgt
er wel voor, dat je hem niet vergeet." Robert begon
prikkelbaar te worden en hij voegde er nogal on
vriendelijk bij: „En Wilfred? Ik vermoed, dat die
je ook noodig heeft?"
Ruth keek erg teleurgesteld.
-„Je moet niet bitter worden, Robert. Bitterheid
kwetst meer dan wat dan ook ter wereld."
„Het. spijt me." Robert zong meteen een toontje
lager. „Dat wilde ik niet zeggen. Alleen omdat ik
jaloersch ben, heb ik neiging me te laten gaan."
„Ik zou jou nooit willen kwetsen, Robert, voor
niets ter wereld. En wat Wiltied betrof, dien was ik
juist bezig af te wijzen. En ik moet jou ook afwij
zen, Robert. We mogen hier nooit meer over praten."
Ruth zette met een zucht het glas neer waar ze
uit gedronken had en draaide zich om, klaarblijkelijk
met de bedoeling met deze woorden het tooneel te
verlaten. Maar Robert deed een stap vooruit en ver
sperde haar den weg.
„Neen, Ruth, neen. Ik kan je zoo niet laten gaan."
Zij stond een oogenblik voor hem en haar oogen
schenen hem te vragen, medelijden te hebben. Maar
toen hij zijn handen uitstak en haar naar zich toe
trok, was haar tegenstand zoo klein, dat men bijna
niet van tegenstand kon spreken. En toen hij zijn
armen om haar heensloeg, leunde ze heel tevreden
tegen hem aan, haar hoofd tegen zijn borst gedrukt,
alsof zij de slagen van zijn hart telde, hetgeen ze, om
de waarheid te zeggen, ook deed.
Robert was buiten zichzelf van vreugde. Hij voel
de, dat Stevan al uitgeschakeld was en verwenschte
zichzelf alleen, dat hij niet eerder op deze wijze op
getreden was.
„Ruth, je bent zoo heerlijk," fluisterde hij. „Ik
aanbid alles wat je om en bij je hebt."
Zonder haar oor van zijn borst te nemen, lichtte
Ruth opnieuw haar wimpers.
„Houd je werkelijk zooveel van me?" vroeg zij.
„Ik houd meer van je dan van iets ter wereld," zei
Robert vurig.
„En dat heb je nooit gezegd," fluisterde zij. „Ik
kan me niet begrijpen, waarom je dat nooit, eerder
gezegd hebt. Maar zeg het me niet. Ik voel ine hier
gelukkig bij jou."
„Bedoel je, dat je ook van mij houdt, Ruth? Houd
je werkelijk van me?"
„Ik weet het niet." Zij bekeek hem van top tot
teen. „Ik houd van je scherpe gezicht en van je
droevige, in-droevige oogen."
„Maar op het oogenblik kuniien mijn oogen niet
droevig zijn."
„Maar ze zijn het," hield zij aan. „Het zijn meren
van droefenis. Je moet heel wat in je leven geleden
hebben."
Zij had zich zachtjes van hem losgemaakt en
staarde hem aan om precies de mate van droefenis
in zijn oogen te kunnen meten en te kijken, of die
vergeleken kon worden met die van Stevan. Doch
daar slaagde zij niet in en stak nu met afgewenden
blik haar hand uit, intusschen reeds tragisch en lang
zaam naar de. deur zwevend.
„Maar zoo kun je niet weggaan, Ruth," riep
Robert haar na. „Je hebt niets gezegd. Wij hebben
niet..
„Wat zou ik kunnen zeggen?" zei ze gebroken.
„Wel, dat je met me mee wilt gaan, dat je van
me houdt, dat je me een kans wilt geven, dat
dat je weet, dat ik je noodig heb, net zoozeer als
iemand anders."
„Neen, neen, Robert. Hier mogen we nooit
meer over spreken."
„Maar waarom niet? Je bent vrij. Ik ben vrij.
Ik wil zoo niet doorgaan. Ik kan het niet."
„Je zult ons toch niet willen verlaten, Robert?"
„Ja, dat zou ik doen. Ik zou weg moeten gaan."
„0!" Ruth dacht even na. Zij was er niet zeker
van, maar zij geloofde, dat ze het niet prettig zou
vinden hem te laten gaan en plotseling liet ze haar
„verloofde houding" varen, ze had het er trouwens
wel wat al te dik opgelegd. „Nu, goed dan," eindigde
zij opgewekt. „Als je het prettig vindt, mag je
Vervolg op blz. 24
war, haastig terug. Hij trok onmiddellijk de conclusie,
dat dit de remplaQant was, waar mr. Hammer mee
gedreigd had en uit het weinige, dat hij gezien had,
maakte hij op, dat deze rernplacjant er geen gras
over liet groeien.
Later op den dag sprak hjj voorzichtig met Car-
lotta over dezen nieuwen vriend van Ruth, om uit te
kunnen visschen of die er iets meer van wist. Car-
lotta had hem niet gezien en vroeg hoe hij er uit zag.
Robert vertelde haar, dat hij een langen neus
had en het leven bijna net zoo'n last scheen te vin
den als Stevan.
Carlotta lachte.
„Ik ben bang, dat alle jonge mannen, die Ruth
kent, het leven een last vinden en lange neuzen heb
ben," zei ze. „Ik vraag me af, wie het kan zijn. Droeg
hij een grijs pak met een heele lange broek?"
„Ja, dat geloof ik wel."
„En een grijs zijden doekje uit het zakje van zijn
jas?"
Ja.
„Nu, dan moet het Wilfred zij n. Hij is dit jaar erg
vroeg."
Robert zweeg, om na te denken hoe hij het een met
het ander kon verbinden. Het kon niet één van mr.
Hammer's menschen zijn als Carlotta hem zoo goed
kende.
„En wie is Wilfred?" vroeg hij.
„0, alleen maar Wilfred," zei Carlotta opgewekt.
„Elke lente wordt hij hevig op Ruth verliefd en
tegen Mei of Juni is het dan weer over. Hij begint
gewoonlijk niet voor Maart. Dus dan is hij wel erg
vroeg dit jaar. Dat komt misschien van het zachte
weer."
Robert vroeg niet verder. Het was duidelijk, dat
deze jonge man niets met mr. Hammer te maken
had en het was eveneens duidelijk, dat Ruth's ge
negenheid voor Stevan niet zoo groot was, dat er geen
plaats was voor een ander, zooals hij verondersteld
had. Hij verwenschte zichzelf, dat hij zooveel tijd
verknoeid had en hij bleef dien avond met opzet op
Ruth wachten, nadat Lisa en Carlotta beiden al naar
bed waren gegaan.
Zij kwam ten slotte om kwart voor twaalf. Robert
wist, dat hij haar niet kon missen als hij in den salon
op haar wachtte, want zij dronk altijd iets warms
voor ze naar bed ging en dit werd voor haar in een
thermosflesch klaar gezet.