27
De bouwvallen van den grooten muur van Troje.
langs het gebouw, dat door Schliemann het
paleis van Priamos genoemd wordt. Zij staan
in een goot van 8% meter diepte.
Plotseling ontwaart Schliemann een groot
koperen voorwerp, dat een merkwaardigen
vorm vertoont. En tegelijkertijd ziet hij door
het vuil en stof iets glinsteren. Voor Sophia
nog een onbedacht woord kan uiten, fluistert
hij haar toe:
„Roep Paidos" (Turksch: arbéidspauze).
„Nu, om zeven uur 's morgens?" vraagt
Sophia.
„Zeg hun voor mijn part, dat ik jarig ben
en het vergeten was. Zij krijgen gewoon hun
loon zonder te hoeven werken. Alleen moeten
ze meteen naar het dorp. Vooruit nu, roep:
Paidos."
En Sophia roept: „Paidos!" En nog eens:
„Paidos!"
De werklieden zijn blij met hun vrijen dag,
vragen niet, wat hun baas plotseling scheelt,
maar klimmen omhoog en maken dat zij
wegkomen voor hij zich bedenkt.
„Ga naar ons huis," zegt Schliemann tegen
zijn vrouw, „en haal je groote sjaal." Hij
begint al met zijn mes in de aarde te krabben.
Op het merkwaardige koperen voorwerp ligt
een 1% meter dikke laag van roode asch en
daarop drukt weer de zes meter hooge vesting
muur.
Opgewonden steekt Schliemann zijn mes
in de roode asch. Wat hij doet, is niet zonder
gevaar, want de zware vestingmuur wordt zoodoende
ondermijnd, kan elk oogenblik instorten en hen
beiden verpletteren.
Maar wie denkt op zulke oogenblikken aan gevaar?
Zij beiden zeker nietWant wat ontdekken zij?
Met bevende vingers haalt Schliemann diademen
en armbanden, snoeren, knoopen, platen te voor
schijn, alle in elkaar gedrukt. Zorgvuldig pakt hij het
eene voorwerp na het andere beet en legt het op de
roode sjaal van Sophia, zijn vrouw.
Doch plotseling bedenken zij zich, Sophia knoopt
de sjaal dicht en snel dragen zij hun schat naar hun
blokhut. Hier kunnen zij hem weer uitpakken en
op hun gemak bekijken.
Met wijd opengesperde oogen staren zij naar al dat
goudhonderd pond is het, zooals later blijkt, als het
gewogen wordt. Twee gouden diademen, waarvan
één alleen uit negentig kettingen bestaat, duizenden
ringen, 4066 hartvormige plaatjes, vierentwintig
gouden halskettingen, oorhangers, naalden, prisma's,
in het geheel 8700 stuks van goud, dan een groote
gouden beker, die alleen al zeshonderd gram weegt,
een gouden flesch, verder nog andere bekers, één
van barnsteen, één van zilver.
Daarnaast had een lange koperen sleutel van tien-
eneenhalven centimeter gelegen, met 'n baard van vijf
centimeter, gelijkend op den sleutel van een banksafe.
Schliemann schrijft alles later nauwkeurig op, elk
oogenblik van deze opwindende minuten, den sleutel
van de kas, zooals hij zich uitdrukt, vergeet hij niet.
Het paleis van Priamosin welks nabijheid de goudschat gevonden werd.
Heeft hij misschien in deze oogenblikken aan zijn
verleden gedacht, heeft de sleutel der Trojanen hem
wellicht herinnerd aan zijn vroeger leven als koopman,
als employé bij B. H. Schroder en Co. of als kantoor
bediende bij F. C. Quien, beiden te Amsterdam?
Is in deze momenten de kring
van zijn merkwaardig leven ge
sloten? Van sleutel tot sleutel? Zijn
rijkdom, die dit mogelijk gemaakt
had, zijn millioenen, zijn onaf
hankelijkheid, dat alles had nu
werkelijk beteekenis gekregen.
Besluit
De roman van Schliemann's leven
is na de vondst van den schat
eigenlijk ten einde.
Wat nu volgt, is niet romantisch
meer, nu volgen de rustige jaren
van den onderzoeker. Hij is nu een
groot man, van wien de verdien
sten ten volle erkend worden. Het graf van H
De laatste zeventien jaar van f
zijn leven verloopen kalm. Aan werk geen gebrek:
hij graaft in Mycene, waar hij een welhaast grooteren
én belangrijker goudschat ontdekt in de konings
graven, in Orchomenos, een der oudste steden van
Griekenland in Thessalië, waarvan Homeros eveneens
den rijkdom roemt, in Tiryns, met zijn geweldige
bolwerken, die Pausanias vergelijkt met de pyramiden
Schliemann te Athene.
van Egypte en waar Hercules geboren werd. Zijn
succes in laatstgenoemde plaatsen is misschien nog
grooter dan in Troje. Men betwijfelt of de door hem
gevonden schat werkelijk de schat van Priamos
is en overigens blijkt, dat sommige van zijn con
clusies geen steek houden.
Andere archeologen zet
ten zijn werk later voort,
verbeteren het zelfs, maar
hij blijft de pionier, die, met
ruwe middelen werkend,
toch veel tot stand heeft
gebracht.
Het wetenschappelijk be
lang van Mycene is grooter
dan dat van Troje, Schlie
mann's methode is nu min
der ruwmaar Troje
blijft Troje.
Schliemann reist nu, naar
Amerika, den Nijl op, naar
Londen! Hij schrijft, werkt,
zijn huwelijk met Sophia
is zeer gelukkig, na een
dochter, Andromeda, krijgt hij een zoon, dien hij
Agamemnon noemt, in Athene bouwt hij een paleis
van een huis, op internationale conferenties speelt hij
een groote rol, hij wordt eereburger van Berlijn, prins
Wilhelm, de latere keizer, geleidt Sophia Schliemann
persoonlijk aan tafel, geen eer is te groot voor den
vroegeren Amsterdamschen kantoorbediende.
Zijn einde is merkwaardig als zijn leven. Op
25 December 1890 zakt in Napels plotseling een man
in elkaar. Hij heeft weliswaar nog niet zijn bewust
zijn verloren, maar kan niet spreken. Daar hij geen
papieren bij zich heeft, wordt hij naar het stedelijke
ziekenhuis gebracht en daar stelt men eerst vast wie
hij is. Heinrich Schliemann.
Kort geleden was hij te Halle aan zijn ooren
geopereerd, doch ging, tegen het advies van de dok
toren in, te vroeg op reis, zijn werk riep hem naar
Athene, maar in den trein is een deel van het weefsel,
dat nog niet geheel hersteld was, weer ontstoken en
de hersenen worden bedreigd.
Schliemann sterft 's morgens 26 December. Zijn
medewerker Dörpfeld, de later beroemde archeoloog,
die verleden jaar op hoogen leeftijd gestorven is,
haalt zijn lichaam uit Napels en hrengt het naar
Athene, waar hij begraven wordt.
Dikwijls wordt zijn arbeid in latere jaren becriti-
seerd, soms ook zegt men van hem, dat hij een
„goudzoeker", een „schatgraver" geweest is, dat hij
veel heeft bedorven, doch ondanks dat blijft Schlie
mann een geniale figuur, die in zijn welhaast kinder
lijk vertrouwen op Homeros een deel van het ver
leden van Griekenland heeft blootgelegd, terwijl
de geleerden van zijn tijd nog zaten te debatteeren
of hetgeen de dichter van de Ilias en Odyssee ver
telde, niet een legende was, die waarschijnlijk in
het geheel niet op waarheid berustte.