KEMPHANEN DER ZEE Een Glencannon-verhaalvan Guy Op een ochtend in den zomer van het jaar 1919, toen een Engelsche vrachtvaarder, de Paxton Merchant geheeten, door de lauwe wateren en de benauwde luchten der zeeëngte Bab-el-Mandeb voer, brak er een hevige twist uit tusschen den eersten machinist, David MacCrummon, en zijn oudsten assistent, een zekeren lieer Colin Glencannon. In den loop van hun debat, dat zich afspeelde onder het scherm van de kampanje, werden de tegenstanders heftig, vervolgens sarcastisch, en eindelijk zoo razend, dat de benauwde luchten een zwavelachtige scherpte kregen, en de lauwe wateren kokend wer den, doordat vlagen verzengende verwenscliingen van de dekken der Paxton Merchant afketsten en sissend in haar kielzog neerkwamen. Het tumult nam een zoodanigen omvang aan, dat vleugen er van zelfs de brug bereikten, en kapitein Birkhead eindelijk meneer Wart, den tweeden stuurman, naar achter stuurde, om de oorzaak op te sporen. Zelf spitste hij intusschen zijn ooren. „Weet je wat jij moest?" hoorde hij meneer Mac Crummon schreeuwen. „Je most je je oogen uit je hoofd schamen! Je weet er geen snars van en je wilt desondanks toch maar gelijk hebben." Kapitein Birkhead ging op den uitbouw van de brug staan en gluurde achterwaarts, juist op tijd, om meneer Glencannon zijn dekstoel aan puin te zien trekken en in machtelooze woede de brokken overboord te zien gooien. „MacCrummon," kreet hij, „o MacCrummon, klapekster van Dunvegan, die je bent, as je maar zooveel hersens had als een idioot kon je misschien begrijpen, wat niks anders is dan een onbetwistbaar wetenschappelijk feit. Maar dat begrijp je niét, om dat je een uilskuiken en een stommeling bent, of om 't es precies te zeggen: je bent, 'n totaal onontwikkeld en onopgevoed creatuur, dat 't leven doorscharrelt met z'n hersens in z'n broekzak en denkt dat twee plus twee drie is, en een V met een F schrijft!" Kapitein Birkhead zag de pijp van meneer Mac Crummon over 't hakkebord vliegen om zich met de fragmenten stoel te rangschikken onder de zee drift en meteen, en passant, een haai te vergiftigen. De debaters pauseerden om adem te scheppen, en op hetzelfde moment beklom meneer Wart de ladder, om zijn rapport af te leveren. ,,'t Is weer de gewone herrie tusschen die lamme Schotten, meneer," zei hij, met een droomerigen blik in zijn oogen. „Ze zitten elkaar op 't achterdek de volle laag te geven." „O ja?" snauwde kapitein Birkhead. „En wat blik slager dacht jij, dat ik anders dacht dat 't was een leeuwerikenliedje? Ik wil weten waar ze over bekvechten. Wat hebben ze vandaag weer voor twist appel?" „Nou," zei meneer Wart, met een schelen blik naar stuurboord, naar de luchtspiegeling, die danste en trilde boven de geblakerde rotsen van Gezegend Arabië', „voorzoover ik 't op heb kunnen visschen uit die afschuwelijke taal van ze, meneer, schijnt meneer MacCrummon vol te houden, dat katten nooit zweeten, en beweert meneer Glencannon het tegen deel. Volgens hem transpireeren alle katachtige dieren uitsluitend door hun voetzolenen over vloedig ook. Da's 't woord, dat meneer Glencannon gebruikte, kaptein overvloedig." „Overvloedig?" Kapitein Birkhead trok smalend zijn neus op. „Zei hjj overvloedig? Nou, meneer Wart, dan kan ik je vertellen dat hun iets Anders man keert dan kattenzweet -iets, dat veel overvloediger en stukken koppiger is. Wie was 't ergste dronken, dacht je? En wie had de flesch?" „Ja, ehweer dwaalde de blik van den twee den stuurman af naar flikkerende verten „ik zou eigenlijk niet durven zéggen, dat een van de twee 't dronkenste was. Ze zijn geen van tweeën erger dronken dan gewoonlijk, dus da's zoowat gelijk open een flesch. ze hébben geen flesch. Ze hebben van den kok een veertigliters-ketel geleend, en daar zui gen ze om de beurt uit met een glazen buisje, zoo'n buis als ze voor de peilglazen in de machinekamer ge bruiken, meneer." „Zoo," zei kapitein Birkhead ijzig, en tegelijk zijn oogtanden vertoonend. „Een veertigliters-ketel? Nou snap ik ten minste, waarvoor meneerGlencannon dien Arabier in Ismailia die tachtig pond dadels heeft afgestolen en waarvoor meneer MacCrummon aldoor met stoom aan 't, knoeien was in den hulpketel en met al die fleschjes en stukken koperen pijp en zooWeet je, wat ze gedaan hebben Ze hebben voor d'rzelf een sloot gok of bing gemaakt, of hoe 't goedje in dat taaltje van hun heet, snap je? Van mijn schip een likeurstokerij maken notabene! Leer één ding van mij, meneer Wart pas je leven lang op voor machinisten, die uitvindingen doen!" „Ja, meneer," zei meneer Wart, zich met moeite losrukkend uit zijn bezorgde verstrooidheid. „Meneer MacCrummon is heel knap in 't uitvinden van appa raatjes en zoo, dat geef ik toe; maar. enfin, ik zal maar 'ns zeggen, bakt hij 't dezen keer niet een beetje te bruin, denkt u?" „Wat bedoelt u te bruin bakken, meneer Wart?" „Nou, die kwestie met meneer Glencannon. Als je 't goed nagaat is een kat een gewoon zoogdier, me neer; 't heeft haar, net als u of ik, en als 't haar heeft, heeft 't ook poriën, waar 't haar uit groeit, is 't. niet zoo? En als 't poriën heeft. enfin, ik bedoel alleen maar: als u en ik en alle zoogdieren door die poriën zweeten, waarom zou een kat 't dan niét doen?" Er daalde een wolk over 't gelaat van kapitein Birkhead; hij rukte zijn handen uit de zakken van zijn jekker en deed een snellen stap naar den stuur man toe. „Hoor 'ns meneer, wou u mij m'n les over- hooren?" vroeg hij ruzieachtig. „Heb ik m'n handen niet genoeg vol aan die twee voordrachtkunstenaars uit Glasgow, zonder dat u me óók nog examen begint af te nemen? Misschien heeft een kat poriën en mis schien ook niet, maar ik laat me door jou en door geeneen stuurman op mijn eigen brug voor zoogdier uitmaken, als je dat maar onthoudt!" Hij ging snui vend van woede het stuurhuis binnen, keek naar den roerganger, toen in 't kompashuisje en toen weer naar den roerganger. „En ten tweede," riep hij, door het raam heen, „kan n.eneer MacCrummon best gelijk hebben. Al hééft een kat poriën. wat zou dat dan nog? Ik heb nog nooit een kat in 't zweet zien staan en u ook niet, en geen mensch, of durft u soms te zeggen van wel?" „Vast niet, meneer!" riep de kwartiermeester aan 't stuur, 't Had hem allang moeite gekost, zijn mond er buiten te houden. „Ik weet nog goed 'n keer in Londen, toen een kat van 'n kennissie vamme. „Loop naar den blikslager met de katten van je kennissies!" brulde kapitein Birkhead. „Wie vraagt jou, om je leelijken snuit d'r tusschen te steken? Nee, man," tierde hij, opnieuw naar meneer Wart gewend. „Wat weet jij, dat je meneer MacCrummon uit durft te lachen omdat ie zegt, dat katten nooit zweeten? Als er iémand weet, wat 'n kat is, ben ik 't; ik heb ze getroeteld en gekoesterd, achterna ge- loopen en weggejaagd in alle soorten weer en in alle klimaten, maar ik zal een boon worden, als ik ooit één druppeltje uit hun poriën heb zien komen." Meneer Wart maakte een paar slikbewegingen. „Maar wat meneer Glencannon zegt hoe zit 't daar dan mee?" hield hij aan. „Dat katachtige dieren door hun voetzolen transpireeren? Hebt u weieens op hun voetafdrukken gelet, kaptein?" Kapitein Birkhead stak zijn kin naar voren. „Hoor eens, stuurman," zei hij, „de levenswijze van een kat is zijn eigen zaak, zooals de natuur dat geregeld heeft. En u zult me een plezier doen, als u niet meer met zulke kwesties bij uw meerderen aankomt, of je kunt je congé krijgen, meneer!" Meneer Wart, vol verwarring, trok zich terug, om ile ladder klaar te laten maken voor den Adenschen loods. „Mmm," bromde kapitein Birkhead, met bon kende schreden het kaartenhuis betredend, „na tuurlijk zweeten ze niet. Door d'r voetzolen niet en door d'r ooren niet en nergens!" II. De Paxton Merchant was in Aden aangeloopeu om kolen in te nemen een heet, lawaaierig, vies en alleszins onaangenaam karwei, dat de zenuwen der zeelieden martelde en hun humeuren vertroebelde. Daardoor ontstonden uit het algemeene dispuut over hydraulische processen bij katten menigten scheld woorden, drie vuistgevechten, en heel wat dolzinnig gewed. Het laatste bracht de lieeren MacCrummon en Glencannon, een literfleseh whisky meevoerend, tot een bezoek aan kapitein Birkhead. „We wouen vragen of u den inzet wou bewaren, kaptein." sprak meneer McOrummon. ,,'t Is een flesch Duggan's Dauw van Kirkintilloch, zooals u ziet, 't beste spul dat er bestaat en da's 't eenige, waar Glencannon en ik 't over eens zijn. Door de misère van den oorlog is die flesch, die u nu in uw handen hebt. misschien de eenige, die er ten oosten van Suez te vinden is, dus past, u er alstublieft op of 't uw kind was, kaptein, en geeft u 'm pas aan één van ons tweeën, als we samen bij u komen om u te vertellen, wie van ons tweeën de winnaar is." „Uh," zei kapitein Birkhead, en hij borg de flesch in zijn buffet. „Als jullie dat grapje maar een beetje gauw uitvechten. Dat eeuwige gekef en gegooi en gesmijt zit me tot hiér, en d'r is van de tucht hier aan boord geen haar meer over; maar daar komt bij, dat ik zelf met meneer Larkin gewed beb om drie pond." „Voor welken kant hebt u gewed?" vroeg meneer MacCrummon „Nou, niét zweeten natuurlijk! Ik heb al tegen meneer Wart gezegd, en tegen meneer Larkin en tegen iedereen, en nou zeg ik 't tegen jullie ook iedereen, die zegt, dat een kat uitstraling heeft, is getikt." „O ja?" vroeg meneer Glencannon met vibreerend geluid. „Nou meneer, as ik dan es niet-officieel en onder voorbehoud van alle mogelijke respect m'n hart uit mag spreken, dan zeg ik zoo: as u geen kaptein was hier op die rottige ouwe mestpraam, liet ik u meteen es effen voelen wie d'r getikt is. en dan hield u d'r twee blauwe oogen van over! Maar nu de zaken staan zooas ze staan .afijn, u zult moeten wach ten tot morgen; dan gaan die arm» begoochelde MacCrummon en ik de noodige beslissende proeven nemen." „D'r uit! Allebei d'r uit!" bulderde kapitein Birk head, en met een ruk haalde hij een knots uit een hoek. „Dachten jullie twee misbaksels, dat je mijn kajuit voor arena kon gebruiken?" Hij duwde hen het dek op, sloeg de deur achter hen dicht en bleef nijdig staan kijken, tot het daveren van meenings- verseliil in de verte verstierf. „Allemachtig, heb je ooit zoo'n stel meegemaakt?" mompelde hij versla- gen. Den volgenden dag, toen de Paxton Merchant, aan dek krakerig van 't kolengruis, door de deining van de Golf naar Zeila voortwroette, herhaalde kapi tein Birkhead dat gemompel met onfraaie uitbrei ding en versiering. Immers de Merchant, van nature de kalmste en traagste schuit, die je maar uit kon denken, gedroeg zich plotseling als een paard, dat een wesp heeft doorgeslikt7.e schoot met ongehoorde vaart vooruit, botste vinnig tegen de blauwe golven in en liet ze uitspetten tot breede vlagen schuim, waarin regenbogen van juweel flikkerden. lTit haar schoorsteen bolde een zwarte rook op, die diep neer sloeg over haar kokende kielzog en zich dan tot lijkwade uitspreidde over het wateroppervlak. De dekken trilden en klopten alsof ze een torpedojager was, die in snelheidsproef voer, en van beneden klonk het gerinkink en geschraap van kolenschoppen op, en al het gerammel en gekletter van een stook ruimte, waarin de duivel commando voert. Van tijd tot tijd kwam er een stoker, zwart als een gezengd satanskind, 't dek opgewaggeld om flauw te vallen, en hijgend te blijven liggen in groeiende plassen van zweet. Kapitein Birkhead liep naar de spreekbuis van de machinekamer en floot er in. „Zeg eens," tierde hij, „wat voeren jullie daar uit probeeren jullie de platen van 't schip te schudden en alle kolen uit de bunkers op te stoken? We loopen minstens twaalf knoopen nee, dertien! Dat moet eens uit zijn!" Juist was hij tot het besef gekomen, dat liet lawaai beneden geluwd was en dat het schip zijn normale Vervolg op blz. 14

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 5