Uit het dagboek van een landjonker 20 Xu keek de heer Bongers het meisje aan. Zijn blik was zacht en vol medelijden. „U begrijpt dat verkeerd, lieve juffrouw. De inenschen hebben niets tegen u, omdat u van buiten komt. Ze hebben u hartelijk ontvangen en uw zusje Nora bijvoorbeeld, hebben ze in hun hart gesloten. Nee, ze vragen niets anders, dan dat u zich aanpast aan hun gewoonten. Ze willen niet door vreemdelin gen worden beheerscht. Dat is alles." Er was een korte stilte. Meester Bongers keek tersluiks naar het jonge meisje naast hem. Hij zag, dat ze tranen in de oogen had. Haar trots was. tijdelijk althans, gebroken. „fin als u goed nadenkt," zei hij kalm. „dan zult u ze gelijk geven. U zoudt toch ook baas willen zijn in uw eigen huis?" Zij waren nu dicht bij de villa van Van Buren. Ria stak, verlegen, haar hand uit. „Ik dank u wel, mijnheer, dat u mij geholpen hebt. Het spijt me, dat ik met de inenschen hier niet kan opschieten. Ik zou het zoo graag." „Als u het graag wilt. dan zult u dat zeker be reiken," zei mijnheer Bongers hartelijk. Hij hield de smalle,witte hand van het meisje een tijdje in de zijne. „Mag ik het u leeren?" Ze knikte. „Dan zullen we samen weieens een plan opstellen." De pastoor lachte, toen hij zijn verhaal beëindigd had. „Zoo is het begonnen, baron. En Ria heeft al heel wat lessen gehad. Het kwam zoover, dat ze een lezing gehouden heeft voor de Jonge Boerinnen." „Waarachtig?" „Ja, zeker, ik was er bij. O, het had niet veel om het lijf. Het ging over flora en fauna op Sumatra. De meeste boerinnetjes begrepen er niet veel van, maar de geste werd zeer gewaardeerd. Er gingen in een volgende vergadering zelfs stemmen op om Ria van Buren eerelid te maken van de vereeniging en dat zal waarschijnlijk gebeuren ook." „Zoo, zoo," zei ik. „En dan is er dat geval geweest met Sinterklaas," lachte de pastoor. „Hebt u daarvan ook nog niets gehoord?" „Neen, ook niet." „Wel, Nora van Buren was gevraagd om voor Sinterklaas te spelen in de school. Nu, Sinterklaas kwam, alles ging prachtig. Mijnheer Bongers geleidde den Sint de school uit en het dorpsplein af. „Mag ik li hartelijk danken, juffrouw Nora," zei de onderwijzer. „Niets te danken," antwoordde de Sint met de zelfde zware stem, als hij tegenover de kleintjes op school had gebruikt. „En doet u mijn hartelijke groeten aan uw zuster Ria." „Aan Ria? Verdient die dat wel?" vroeg de bisschop. „Aan die trotsche, nuffige Ria?" De meester keek een beetje verbaasd.. Dat had hij nu van die zachte, bedeesde Nora niet gedacht, dat ze zoo over haar zusje zou spreken. „Ria is niet trotsch, niet nuffig," zei hij kortaf. „Ze heeft een beter hart dan menigeen denkt. Maar ze geeft zich niet gemakkelijk. En dat is haar goed recht. Ze is een van de beste en liefste inenschen. die ik ken Het tweetal was bij de „Molenhoek" gekomen, waar de Sint zich verkleeden zou. „Ach, wacht u even op me?" vroeg het meisje. „Ik durf niet goed alleen naar huis te gaan, met al die verduistering." Meester Bongers bleef even buiten wachten. Na tien minuten ging de deur open en, ontdaan van de kleurige gewaden, kwam Ria van Buren, helder lachend, naar buiten. Wat zette die mijnheer Bongers groote oogen op. En wat was hij verlegen. Het was maar goed, dat het zoo donker was, anders had Ria hem kunnen zien blozen „Maar, maar," zei hij, in zijn verwarring, „ik dacht, dat Nora...." „Ja, (lat moest ik u nog zeggen. Nora voelde zich niet goed. En toen heeft ze mij gevraagd om voor Sinterklaas te spelen. Dat was toch niet erg. hoop ik!" De pastoor lachte hartelijk. „Was dat geen mooie vergissing f" „Prachtig," riep ik, „prachtig. Nu weten ze meteen wat ze aan elkaar hebben." Een paar dagen na mijn inspectietocht door het dorp, waarop ik, behoudens het voorgevallene met den stier van de Uytenbroeks, niets bijzonders meer aan de weet kwam. was ik bij den heer pastoor op bezoek. Het liep tegen twaal ven. Wij bespraken het jaarfeestje voor de Hesel- bachsche jeugd. „U kunt dus de groote zaal hebben," zei ik, „en dan zorg ik voor een cadeautje voor elk van de kinderen. Als u me maar precies opgeeft, hoeveel meisjes en hoeveel jongens er zijn en als dan iemand van het schoolpersoneel de namen op de pakjes wil komen schrijven." „Baron, ik ben als steeds uw schuldenaar," zei de vriendelijke, oude man. „Maar de kinderen zullen voor u bidden, dat weet ik zeker. En behalve mijn heer Bongers, den nieuwen onderwijzer, zal ik u de twee meisjes Van Buren zenden, om u te helpen bij de voorbereiding van het feest." „De twee meisjes Van Buren?" vroeg ik ver wonderd. Want al kon ik me zeer goed voorstellen, dat de lieve, goedhartige Nora gaarne bereid zou zijn. alles te doen om het feest van de Heselbachsche jeugd in alle opzichten te doen slagen, ik kon me dat zelfde niet indenken van het trotsche, zelfingenomen meisje, dat Ria van Buren heette. „U bedoelt zeker Nora, mijnheer pastoor?" „Neen, ik bedoel Nora en Ria, allebei." „Zoo," zei ik, „zoo, zoo, doet Ria ook al aan werken van liefdadigheid?" De pastoor keek mij ernstig aan. „Ja," zei hij, „Ria is heel wat veranderd. Of wij lebben ons in haar vergist, toen ze pas hier was. Maar ik geloof eerder, dat de landelijke omgeving, dat de omgang met onze brave, rustige, eenvoudige menschen haar goed hebben gedaan." De oude man begon opeens hartelijk te lachen. „En dan mijnheer Bongers," riep hij uit, „die heeft een groot aandeel gehad in Ria's karaktervor ming. En hem is het wel toevertrouwd. Een flinke kerel, dat moet ik zeggen, en iemand, die met de menschen weet om te gaan." „Ja, dat heb ik wel gemerkt, een knappe, degelijke jongeman," beaamde ik. „Maar hoezoo, wat heeft hij dan gehad met Ria van Buren?" „Ach, dat is een heel verhaal, baron, een lang verhaal. Maar kom, we hebben nog een half uur den tijd. En voor wat hoort wat. Laat ik het u maar eens vertellen." Hij schonk ons beiden nog een glaasje in, stak een nieuwe sigaar op en begon. „Het is van den zomer begonnen. 1' herinnert zich misschien nog Wel, hoe mijnheer Bongers zijn woordje heeft gedaan tegenover de familie Van Buren, toen hij daar was om kennis te maken. En u begrijpt dus ook. dat de verhouding niet erg vriendschappelijk was. Wel groette de onderwijzer de dames altijd als hij ze tegenkwam, maar daar bleef het ook bij. Op een keer, er was juist een vergadering geweest van de Jonge Boerinnen, kwam Ria door het dorp fietsen. Ze was in R. wezen tennissen en ze reed met haar racket in de hand. Ze had zoo'n blousje aan, hoe heeten die dingen ook weer. en een kort broekje. Nou, het kwam ook werkelijk niet te pas, het was ongepermitteerd. En wat wil nu het toeval? Ze rijdt net een paar boerenmeisjes tegemoet, die van de vergadering kwamen. En daaronder was Annie van der Sand, u kent haar wel, die is nogal brutaal en nogal heftig. „Mosse det zeen!" riep Annie en de andere boerinnen begonnen te kijken en te gichelen. Ria van Buren stak het kopje in de lucht en keek het groepje meisjes minachtend aan. „Waat ein sjlet," riep Annie opeens. Ria was met 'n snellen sprong van haar fiets af en liep op Annie toe. „Wat zei je daar?" vroeg ze. Ze was vuurrood geworden. Niemand antwoordde haar. „Durf je te herhalen, wat je zei?" vroeg Ria nog eens. „Det durf ich," antwoordde nu Annie, „ich zag: sjlet." Pats, daar kreeg ze een mep met het racket boven op haar hoofd, pats, pats, nog een paar keer." De pastoor was er bij gaan staan, en gaf, met de rechterhand, een aanschouwelijke voorstelling van het gebeurde. „Zoo, zoo," zei ik. „En toen?" „Nou, toen, toen zag het er niet erg mooi uit voor Ria. Die vurige Annie van der Sand stond op het punt het deftige burgermeisje aan te vliegen, juist toen meester Bongers te voorschijn kwam. Niemand had gezien waarvandaan, maar opeens stond hij daar, tusschen de beide meisjes in. „Benaira dich toch!" zei hij zacht tegen Annie van der Sand en keek haar recht en streng in de oogen. „Laot die madam maar ins aan mich euver." Toen wendde hij zich tot Ria van Buren en zei gebiedend: „Gaat u met mij mee." Het meisje was heelemaal beduusd door de plot selinge wending, die het geval ge nomen had en volgde gedwee. Mijn heer Bongers liep kalm naast haar. „Dat was dom van u," zei bij- „Ze zei slet tegen me, mijnheer." „Dat had ze niet mogen zeggen, maar u was het, die daartoe aan leiding gaf." Ria werd vuurrood en keek den jongen man naast haar aan. Ze was blijkbaar geheel in de war. ze stamelde verlegen „Ik? Waarom dan? Wat heb ik gedaan?" „U verschijnt hier in een kos tuum, dat ongewoon is en in de oogen van de eenvoudige dorps- inensehen hier ongepast." „Maar. mijnheer," zei Ria, en ze had weer iets van haar trots teruggekregen, „ik kan toch niet tennissen in een avondjurk? Ik heb altijd shorts gedragen in Indië, en in Bussum, als ik met vaeantie was. En niemand heeft er ooit iets van gezegd." „Dat begrijp ik goed, maar u bent hier niet in Bussum, dat is het groote verschil. Niet de menschen, ilie hier al eeuwen wonen, moeten wijken voor toevallige indringers van buiten „O, ziet u wel," onderbrak ze hem snel, „de menschen haten ons. omdat we niet van hier zijn. En u haat ons ook." IJspret rotul het oude kasteel te Horn (L.). (Eigen opname)

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 20