WEENEN
EN ZIJN VOLKSLIED
Een beschouwing door drH. Af. Merkelbach
De beroemde Stephanskerk met
den slanken toren, die in vele Ween
sehe liederen bezongen wordt.
Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791) is de tuinman geweest,
die aan het wild-begroeide boscli der Weensehe muziek gestalten
gaf in vele vormen, waarin die zijner klassiek-geworden opera's
als „Die Hochzeit des Figaro", „Die Zauberflöte" en „Don Giovanni"
(Don Juan) wellicht het meest algemeen bekendheid kregen.
Xa Mozart schept Franz Peter Schubert (1797-1828), de componist
die het Oostenrijk der restauratie na het Weener Congres (1815) het
best vertegenwoordigde, het lied van den romantischen Biedermeiertijd
als zelfstandigen kunstvorm, waarin de persoonlijke liefde, verbonden met
een liefelijke natuur-omgeving, volle uiting vindt in al haar phasen,
van droomerige neerslachtigheid tot juichtoon toe. Tegelijkertijd is de
jonge Lanner (1801-1843) nog bijna onopgemerkt bezig aan zijn wals-
composities, met dat toen nieuwe rhythme, dat wij nog tegenwoordig
kennen als de „Wiener Wals". Deze Lanner is, met een oeuvre van
tweehonderdvijf composities, ten slotte daarvan de echte schepper geweest.
De roem zou echter grootendeels overgaan op Johann Strauss, den jonge
ren, die tijdens een veel langer leven (1825-1899), door zijn walsen en
zijn operettes een deel van Weenens muzikale park deed ontstaan,
door Lanner zoo geestig voorbereid.
Maar Strauss' kracht lag vooral in de wals, en zoo is het dan méér
naar den even vóór hem gelegen Biedermeiertijd (1816-1848), den tijd,
waarin het „zoete lied", het lied der romantiek, hoogtij vierde, dat wij
moeten teruggaan, wanneer wij denken aan het gezongen Weensehe
volkslied. Men kan aan den bloei der Weensehe operette, zooals die
na Johann Strauss hoogtij vierde
in een geheele school van com
ponisten (waaronder Franz Lehar
met „Die Lustige Witwe"en „Der
Graf von Luxemburg"), misschien
wel een grootere populariteit toe
kennen dan aan het Weensehe
volkslied, doch de oudere accenten,
stammend uit de tijden gedurende
en volgend op de Napoleontische
oorlogen, behooren aan dit laatste.
In het hart van Weenen verheft
zich, uit duizenden te herkennen,
de slanke Stephansturm met zijn
eigenaardige flank-daken. Juist tij
dens den Biedermeiertijd stond de
restauratie van de torens der Ste-
phanskerk.ontstaan in verschillende
phasen tijdens de middeleeuwen,
in de aandacht van Weenen en
daarmee van geheel F.uropa, zoo
dat het geen wonder is, dat wij juist
aan dézen tijd een paar liedjes
danken, waarin de Stephansturm
in liet midden staat
Aan den grooten Weensehen componist van walsen en operettes,
Johann Strauss (1825-1899), herinnert een monument.
„Da fangt der alte Stephansturm zu plaudern an
Von seiner Jugend und vom alten Wien,
Wo d'Jungen-Herren im blauen Frack noch
heimlicli Nachts stimmten an
Den fesehen Madeln in der Krinolin,
Wo zwei sich selig fühlten auf der Bastei,
(bij de Burggarten)
In einer Mondschein-Nacht im Monat Mai...."
Wat in het Weensehe karakter vooral treft, is de
landelijke, gezonde oorsprong van het „Weaner-
Kind" en de groote teederlieid, die zich juist zoo
dikwijls openbaart in een schuchtere onuitgesproken
heid
„Ich hab' amal a Kauscherl g'habt.
Gar oft denk Ich daran zuriick,
Denk an die wunderschöne Tag',
Denk an den stimdenlosen Glück.
Ich hab' ihr so den Hof geinacht
Und sie hat vor sich hin gelacht.
Wie Ich sie immer ang'schaut hab',
1st halt ihr' Schüchternkeit verjagt
Und hat so grosze Augeri g'macht,
Sie hat mieh ang'schaut und hat g'lacht
Ha-ha, ha-ha: Sie liat micli ang'schaut und
hat g'lacht."
Deze zacht-gekleurde romantiek, die nergens, hoe
bewogen ook. fel wordt en die zich in Weenen steeds
afteekent in fijne pastelkleuren, meer roze dan
rood, meer mosgroen dan donkergroen, meer emerald
en marineblauw dan donkerblauw, zij is wel echt
behouden uit den tijd toen geheel Weenen nog
tuinstad was, den tijd der Krinoline
„lm Olir noch die rausehenden WalzeT,
Die Walzer von Lanner und Strauss,
So sclimudeit sie sich in ihr Betterl
Und löselit dann die Wacliskerzen aus.
Kaum hat sie die Guekerln gesclilossen,
Traumt sie vom künftigen Glück:
Selit's Leuten so war's anno dreiszig in Wien,
Und die Zeit, die koramt nimmer zurück."
Een prachtig uitzicht over geheel Weenen, niet
slechts als vergezicht, maar over het geheele pano
rama der stad heeft men van den Kahlenberg.
Hier is het, dat de Weener zijn kinderen met trots
zijn stad toont, zoodra ze maar liet kleinste beetje
onderscheidingsvermogen hebben. Hier is het ook,
dat het beroemde: „Mei Muatterl war a Weanerin"
ontstond
„Heut' will Icli zum erstenmal dich auf den
Kahlenberg hinaufführen
Oben hat's mir gezeigt die Pracht, liat's mir
gestreichelt und gelacht,
Hat's gesagt: „Schau. der Stephansturm
und der blaue Strom,
Und das Hausermeer dadrin: Das ist dein Heimat-
stadt, dein Wien."
Evenals op dien anderen kunstenaars- en bloemen-
berg: Montmartre, liep hier vroeger een tandrad
baantje naar boven, maar dat is lang voorbij en
behoort tot den tijd onzer grootouders:
„Die alte Zalinradbahu kehrt langst zum
alten Eisen,
Die jungen Leuten wollen heut' wohl nicht mehr
mit ihr reisen,
isie traumt vom'Wienerwald und schaut noch
'inal zum Kahlenberg hinauf,
Und falirt im Geist noch einmal langsam, langsam
bis hinauf.
'Auf ihrem letzten Fahrt kommt mit das ganze
alte Wien,
Und in den Zweigen rauseht es: „0 du, mein
lieber August in."
Een der meest geliefde vormen van toonkunst is de
Weensehe muziek. Haar bloei, even rijk als veelzijdig,
kan men zich het best denken als 'n uitgestrekten park
tuin, waarvan de oorspronkelijke, ruwe groei dateert
sedert eeuwen, maar waarin de hand der cultuur sinds
de tweede helft der achttiende eeuw die fantastisch-
schoone groepen heeft aangelegd, alle met een eigen
karakter en toch door eenheid van oorsprong verbonden.