i: UI i (ill iliiiiiiii Pig» iip, jiïF.'ijii t- Und kleine Blümerl winken, Amor kommt bei jedem dran: Dann fahrt sie im Himmel 'rauf, die alte Zahnradbahn." Wanneer men, na op den Kahlenberg bet Weenen - panorama te hebben genoten, den tweeëntwintig meter hoogen uitzichttoren beklimt, heeft men van daaruit een vergezicht over geheel Neder-Oosten rijk tot aan de sneeuwalpen van Stiermarken. Het is daar, dat de bezoeker, die met het ontstaan en de geledingen van Weenen nog niet zoo door en door bekend is, beseft, hoe deze stad in haar oorsprong niet anders is dan een landelijke stad, gevoed door de sappen der omliggende, Oostenrijksehe landen. Persoonlijk had ik dit reeds een keer zeer duidelijk ondervonden. Toen namelijk ruim tien jaren geleden de Weensche revue „Alles aus Liebe" den Amster- damschen Stadsschouwburg onder mijn directie bespeelde, was een belangrijk deel van het storm achtige succes, dat in die dagen haar opvoeringen bij het publiek verwierven, te danken aan de typen der karakteristiek-Oostenrijksche meisjes, die er in optraden. Begon men dan met een van haar eens een gesprekje over Weenen, dan was het al gauw: „Neen, meneer, ik ben uit Stiermarken" of „Ik verlang naar de bergen terug, ik kom uit Karn then." En het meest hoorde men: „Ik ben eigenlijk niet uit Weenen, ik kom uit Tirolerland." Dit plattelandsche, dat zich bij het Weensche meisje eigenaardig en steeds herkenbaar demonstreert in de vol-gezonde, maar nimmer roode, doch melkachtige huidkleur, vindt men vooral terug in het Weensche buiten leven, overdag op de wandelingen, bijvoorbeeld in de Wachau, op den linker-Donau-oever, in de Lobau (bij het plaatsje Melk), of des avonds in de tuin steden rondom: Grinzing en Sievering, Hütteldorf en het Liebhartstal, Lichtental en zoovele andere, te veel om ze alle te vermelden. Eén plaatsje van deze buitenstadjes moet ik u nog even in het bijzonder noemen. Dat is Mayerling, de geheimzinnig-romantische plek, waar de Oosten rijksehe kroonprins Rudolf tezamen met zijn geliefde, Freiin Von Vetsera, den dood vond in het tragische einde hunner liefde (1889). Een bezoek daar aan het slot, waar dit voorviel, doet het lied voor een oogen- blik verstommen, en brengt in die andere stemming, den verliefden op het lied zoo vertrouwd, van: „De rest is stilte." Maar nemen wij den lezer nu in gedachten mee op een tocht naar Weenens lustoorden aan zijn noord- oostrand, naar Grinzing en Sievering, de stadjes van den wijnoogst. Bijna ieder heeft weieens dat populaire Weaner-liedje gehoord: „lm Prater bliilien wieder die Biiume, in Sievering blüht schon der Wein", en zoo gaat men daarheen dan ook het best in het bloesemende voorjaar, of iets later Schönbrunn, een der fraaie paleizen, die Weenen telt. Er is weer nieuwe wijn in de Kobenzlgasse te Grinzing. De wijnboer heeft de met eiken- of dennengroen ver sierde stang uitgehangen om bekend te maken, dat hij den wijn van het hopende jaar kan schenken. Aan de voorzijde valt het nauwelijks op, achter welk huis zich de beste en meest geanimeerde tuinen bevinden, maar heeft men u een goeden tip gegeven, dan vindt ge aan het eind van het smalle gangetje, dat door het huisje aan de Kobenzlgasse of Himmel - straase loopt, die zoo eigen sfeer van den tuin, meestal met zware eiken bezet. Onder deze boomen de In een van de tuinen van Grinzing bij Weenen, waar het „Schrammei-orkest" na tuurlijk niet ontbreekt. (Archieffoto's) lange houten tafels met banken, waar men steeds naast elkaar aanschuift, luistert naar de citer- muziek van het „Schrammel-orkest" en. als ge het treft, zalig wegdroomt in den dans, of daarna, op een wandelingetje wat dieper in het loof. Alles ademt hier romantiek: „Wo blühen die Baume so rot und so weisz? Und wo sind die Machte so duftig und heisz? Wo summen die Kafer und Blumen betaut, Und wo hat ein jeder den Himmel geschaut? Wo hangen die Re ben so voll und so schwer? Wo klingen die Glocken so wehmutig her? Dat is hier de stemming, of anders gezegd en gezongen: „Koram in dies' blaue Paradis". Want maanlicht-blauw, dat kan het hier zijn onder de droomerige boomen. Zeer sterk, soms ook in de samenstelling der orkesten zélf, is hier de Tiroler inslag. Meer ingestemd op groote bergafstanden, klinkt deze muziek u soms reeds op den weg tegemoet „Zillertal, du bist mei' Freud" of „Dort im Tirolerland, am Inn, am schonen Strand", en zoovele ande re, waarvan ik later nog eens in een praatje over het Tirolerlied hoop te vertellen. Beslotener, intiemer nog, en meer levend binnen de pop-achtige Bie dermeierhuisjes zelf (merkwaar dig gelijkend op de decortjes van de „Dreimadlerhaus-Operette"), is een amouretje (ook dé Weener spreekt van „ein amour") in het Liebhartstal, het smalle dal achter den Galatzinberg bij Hütteldorf: „Wer noch net drauszen war im schonen Liebhartstal, Wo zwischen Bergen stehen die Hauser grau und schmal, Wer noch net g'trunken liat dort drausz' ein Glaserl Wein, Der kann nach meiner Dünk kein echte' Weaner sein." Landelijker nog weer, en vol Mariabeeldjes naar Oostenrijkschen trant is Lichtental, dat men zien moet bij dag onder een lichtblauwen hemel: „In Lichtental, da steht ein Haus, Da schaut die alte Zeit aus Fenster heraus, Ueber'm Haus dar hangt ein Euberschild Mit ein' ganz verblasten Heil'genbild." Men vraagt naar de namen der artisten? Dit is vooral volkskunst en leent zich dus minder tot het verheerlijken van „sterren". Wilt u er toch een paar, dan noem ik u Pepi Semml. Willi Strohmaver (soms in duo met Nagl Mali), die zichzelf, voortreffe lijk in de sfeer, begeleidt op de harmonica, en vooral Mizzi Starecek en Rudi Hermann. De twee laatsten vooral schenken u het karakter van de echte Weaner- sfeer als geen anderen. Als men hén hoort zingen: „Wo die wunderschöne, blaue Donau flieszt, Dort, ja dort allein nur zieht 's mich hin, Wo der alte „Stephi" (Stephansturm) auf uns niedergrüszt, 1st. mein Vaterstadt, dort ist mein Wien....", dan erkent men in ieder geval hun uitgangspunt, dat „da liegt, was drin". tijdens den eersten druivenpluk, als de wijnboeren hebben „ausgesteckt", dit wil zeggen behalve hun uithangbord (met bijvoorbeeld „Resi Tant", „Man- hart" of „Turl Wiener") ook de met eiken- of den nengroen versierde stang hebben uithangen, om u te vertellen, dat zij u den wijn van het loopende jaar reeds persoonlijk kunnen uitschenken. Om die oorden (ook Nuszdorf, Heiligenstadt, Neustift, Dombach en Neuwaldegg) goed te genieten, moet men niet doen als de man uit het liedje: „Ich weisz nicht, ist Grinzing denn wirklich so schön?", namelijk met drinken niet te hard van wal steken, maar liever als die andere, die zingt: „Wer dort sein Musi' lauscht, Der braucht kein Tropf zu trinken. Und der wird doch berauscht." Wie hier, behalve zijn „Musi", ook zijn Mizzi of zijn Resi vindt, die beleeft er 'n stuk romantiek onder den blooten hemel, dat hij niet licht vergeet.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 27