DE SCHUCHTERE ISABEL
VERVOLGVERHAA L
C O R A Y
18
Edmund Seiler zuchtte onwillekeurig. Indien hij
zelf een dochter had gehad, zou hij niets
liever hebben gewenseht dan dat zij met
Werner Brandrup trouwde, maar hij had zijn
elegante, koele schoondochter in gedachten nooit
met zijn compagnon verbonden: die twee schenen
te ver van elkander te staan. Stellig zou het dus
een verrassing voor hem zijn geweest, indien hij
geweten had, dat Beate meer dan eens droomde
van een leven aan de zijde van den jongen architect-
Zij bewonderde hem om zijn gaaf talent, zij was
hem genegen om zijn open, eerlijk karakter en zijn
eenvoudige levenshouding, en haar genegenheid werd
dieper, naarmate zij hem langer kende: de trotsche,
zelfbewuste Beate moest bekennen, dat zij Brandrup
beminde-
Dat bracht geen verandering in haar houding
tegenover den architect. Zij had zich tegen hem
steeds vormelijk-beleefd gedragen, en toen zij ont
dekte, hoe diep haar gevoelens voor hem gingen,
behandelde zij hem nog meer onpersoonlijk, uit angst
dat zij haar liefde zou verraden.
Haar teruggetrokken hooghartigheid deed haar
met afschuw zelfs de gedachte verwerpen, dat zij
den eersten stap zou zetten op den weg. die hen
tot elkaar zou kunnen voeren, en tegelijk vormde
zich bij haar langzaam het idee, dat Brandrup
zou inzien, hoe alle omstandigheden tot hun ver
bintenis schenen samen te werken: zij zelf was als
schoondochter van den oorspronkelijken eigenaar
vergroeid met de zaak. hij was deelgenoot in de firma
geworden en moest zich langzamerhand ook buiten
de zaak één met de familie voelen, en de kinderen,
die sterk aan hem hingen, konden evenmin als
een moeilijkheid beschouwd worden. Hoe meer zij
dit denkbeeld koesterde, hoe minder zij kon inzien,
dat zij door haar houding elke toenadering onmoge
lijk maakte; Brandrup, die eerst allen tijd en aan
dacht moest geven aan zijn studie en daarna ge
heel door zijn werk in beslag werd genomen, leefde
als een eenzelvig vrijgezel: hij, die niet bijzondei'
ontvankelijk was voor de aantrekkelijkheden van
het zwakke geslacht, vertoefde wel gaarne in de
behaaglijke, gezellige atmosfeer van den huize Seiler
en stelde zijn intieme vriendschap met de familie op
hoogen prijs, doch was er zeker de man niet naar
om toenadering te zoeken tot een vrouw, die blijk
baar haar best deed om alleen maar hoffelijk tegen
hem te zijn, al deed het haar uiteraard goed, dat hij
sterk aan haar kinderen gehecht scheen te zijn.
Zooals meer bij teruggetrokken, koele naturen, gaf
zij niet gemakkelijk uiting aan haar gevoelens, maar
was haar liefde sterk en diep; zij ontving het als
een groot geluk, dat haar na het huwelijk met Frits
Seiler opnieuw de liefde geschonken werd. doch zij
begreep niet, dat de weg, dien zij koos, niet tot het
geluk kon voeren.
Brandrup keek verlangend uit liet raam, belde
juffrouw Spitz, die hij vlug enkele brieven dicteerde,
en zei, dat hij voor de rest van den middag uit
ging; het was prachtig voorjaarsweer, belangrijk
bezoek was er niet te wachten, en hij moest toch
naar liet. nieuwe blok van een woningbouwvereeni-
ging, dat de firma onder handen had. Hij dacht er
dus niet langer over en liet zijn wagentje uit de
garage brengen.
Met een rijk gevoel van behaaglijkheid reed hij
langs een omweg naai' de buitenwijk, waar het
groote blok arbeiderswoningen in aanbouw was. Hij
klauterde over steigers en ladders, keurde een partij
juist aangekomen materialen en inspecteerde met
den opzichter de verankering van den gevel en de
eerste binten van de kap. Na een uurtje stapte hij
weer in zijn wagen; hij had nu mooi gelegenheid
om het bouwterrein van zijn veeleiscliende cliënte,
Amata Otzenn, te bekijken.
De grond, die de villa van het verwende vrouwtje
zou mogen dragen, lag aan het einde van een korte,
verwaarloosde laan, op ongeveer honderd meter af
stand van den straatweg, waar hier en daar enkele
landhuizen stonden, de eerste van een nieuwe villa
wijk. Na eenig zoeken vond hij de gunstigste plek
voor de nieuwe villa, achter het bestaande landhuis,
dat reeds half afgebroken was; er was dan aan de
vóórzijde alle ruimte voor het gazon, waarop me
vrouw Otzenn haar hart had gezet, en de tuin zou aan
den oostkant afgesloten kunnen worden door een
breedc groep prachtige acacia's en platanen. Zijn op
drachtgeefster had een gelukkig oog gehad, toen zij
dit terreintje uitkoos; er zou inderdaad iets moois
van gemaakt kunnen worden.
Hij haalde '11 blocnote uit den wagen, maakte een
vlugge schets van de indeeling van het terrein en
snorde met een kalm gangetje naar de stad terug;
hij had de kap van zijn auto weer opgezet, want
de schemering had een kille, Maartsche koelte mee
gebracht. Dicht bij de stad, waar de middenstands-
huizen met de nette tuintjes den overgang vormden
naar de lioogbebouwde straten, zag hij hoe 'n meisje,
dat vóór hem op het trottoir liep, zich omdraaide,
toen hij bij een zijstraat zijn claxon gebruikte, vlug
haar arm ophief, doch hem even vlug liet dalen, en
verder wandelde. Zij scheen haast te hebben. Brand
rup had echter reeds geremd en stopte pal naast haar.
,,Kan ik u helpen?"
,,0, neemt u me niet kwalijk; ik heb haast en ik
dacht dat 't een taxi was.
Zij bloosde, knikte en wilde verder loopen, maar
Brandrup opende het portier.
„Ik ben geen taxichauffeur, maar als u zoo'n haast
hebt, zal ik u graag van dienst zijn."
Zij aarzelde, keek op haar armbandhorloge en zei
„Heel graag, als u er geen last mee hebt. Ik moet
naar het station, en als ik nog een minuut langer naar
een taxi moet zoeken, haal ik mijn trein niet."
„Hoe laat gaat uw trein?" informeerde hij. terwijl
hij inschakelde en met een scherpen gier vooruit
schoot.
„Tien voor half zes."
..Dan is 't krap-an." constateerde Brandrup 11a een
blik op zijn horloge. „Misschien haalt u 't net."
Het eerste stoplicht, dat zij passeerden, stond ech
ter op rood, een onhandige manoeuvre van een
zwaren vrachtauto kostte hun ook een minuut, en op
het Stationsplein was het erg druk.
,,1' hebt nog twee minuten," zei Brandrup. toen
hij eindelijk den stationsingang bereikte. „Koopt u
gauw een kaartje, en dan op hoop van zegen. Ik blijf
hier wachten, en als u den trein mist, komt u terug,
en ik breng u naar station Sophienstein; daar stopt
de trein vijf minuten, dus dan hebben we nog een
kansje."
Zij holde 11a een haastigen groet weg: Brandrup
berekende, dat zij hoogstens een kaartje gekocht kon
hebben, indien het ten minste niet druk aan het loket
was geweest, toen hij een trein over het viaduct
hoorde rijden. Even later kwam zijn passagiere
inderdaad terug.
„Veel te laat," hijgde zij; „ik heb niet eens den
staart van den trein gezien. Hier ben ik dns terug,
maar ik weet werkelijk niet, of ik wel.
„We hebben heusch geen tijd voor een praatje vóór
we rijden," sneed hij haar af. „Ik moet toch goed
maken, dat ik u te laat aan het station gebracht heb?"
Hij schakelde in, toen zij nog nauwelijks gezeten was,
en repte zich naar het stoplicht, dat hij in de verte
groen zag glimmen; met een gewaagd bochtje schoot
hij een steegje in en kwam in een stille achteraf-straat,
die langs den spoordijk liep. „Ziet u den trein?" vroeg
hij, en op haar bevestigend antwoord: „Mooi, dan
moest-ie stoppen voor een onveilig signaal; u haalt
'111 nu in ieder geval. Mag ik me nu even voorstellen
Werner Brandrup."
„Dat was niet noodig," antwoordde zij.
„Ik heb toch niet vroeger de eer gehad."
„Dat niet, maar ik kende u toch. Architect
Brandrup van de firma Seiler en Brandrup, nietwaar?
Ik heb u hier en daar wel eens gezien, en overigens
stond vorige week uw foto in de krant. Vindt u het
erg, als ik voor u een onliekende blijf; dat is roman
tischer, nietwaar, na deze leuke ontmoeting....?
Heel vriendelijk bedankt, meneer Brandrup; ik had
dezen trein niet graag gemist."
Een beetje verbouwereerd keek hij haar 11a, terwijl
zij over de trappen van den stationsingang wipte
en vlug, vóór een dikken heer, door de deur ver
dween. Het was een pittig, slank figuurtje, en zij had
een sprekend gezichtje, voor zoover hij in deze jach
tige minuten had kunnen opmerken; die beweging
voor de slanke lijn was toch zoo gek nog niet, het gaf
iets levenslustigs, iets van vlotte voortvarendheid
aan de meisjes, en. En voor de rest laat 't me
koud, kwam het met een gevoel van ontnuchtering
in hem op. Zij wou niet eens haar naam noemen, al
liad zij er tijd voor gehad - zeker een van de beroem
de vrouwengrillen, en nu zit ze in den trein en gaat
naar een of anderen vriend, of wie weet haar ver
loofde. en ik maak 111e sterk, dat ik haar nooit meer
zie.
Daarmede moest voor liem, den begaafden, reeds
geëerden jongen architect, die een ernstige werker
was en blind scheen voor de bekoorlijkheden zijner
vrouwelijke medemenschen, de geschiedenis uit
zijn, maar terwijl hij naar huis reed, scheen het hem
te spijten, dat zij niet meer naast hem zat, en thuis,
aan tafel, viel het hem voor 't eerst op, dat een maal
tijd op je eene eentje op den duur niet prettig is. Na
het eten nam hij een boek, legde het spoedig terug
en ging naar zijn teekentafel. Zelfs liet werk boeide
hem echter niet en toen er drie fantasieën van een
mislukt landhuis in de prullenmand lagen, vroeg hij
zich in ernst af, of hij tien jaar in leeftijd was terug
gegaan en in de war geraakt was door het aardige
snuitje van een medescholiere. Misschien, bedacht hij,
zou hij minder ongedurig zijn geweest, indien hij haar
naam had gevraagd, waardoor een tweede ontmoeting
gemakkelijker zou zijn geworden. Dom, dat hij zich
niet dadelijk had voorgestelddan was zij er niet aan
ontkomen om haar eigen naam te noemen en had zij
er zich niet met een grapje kunnen afmaken. Ja, hij
was. wat dat betreft, altijd een man van verzuimde
gelegenheden en niet gebruikte kansen geweest.
De herinnering aan haar was nog niet geheel ver
vaagd, toen hij den volgenden morgen naar kantoor
ging, doch daar vond hij spoedig afleiding. Mevrouw
Otzenn kwam op bezoek! Zij had de plannen bestu
deerd en zij vond ze alle zóó mooi, dat zij onmogelijk
keus kon maken. Of meneer Brandrup dus maar een
zesde wilde maken? Daar had meneer Brandrup
al op gerekend. Hij overhandigde haar een ruwe
schets van een modern, vriendelijk landhuis met vele
en groote ramen en een ruim terrashet idee had hij
gekregen, toen hij den plattegrond van het terrein
had bekeken en hij had zijn gedachten dadelijk in en
kele lijnen vastgelegd. Het was hem bij zijn mislukten
arbeid van den vorigen avond niet gelukt, zijn ont
werp te verbeteren, en dus gaf hij haar nu het resub
taat van zijn eersten inval.
Mevrouw Otzenn liet een coquet gilletje hooren.
„Dat is 't. meneer Brandrup, dat is 't! Nietwaar.
Gustaaf
Gustaaf knikte en zei „Ja. Amata," voor zijn doen
tamelijk geestdriftig. Hij voegde er zelfs aan toe:
„Dat kan iets moois worden," maar zijn vrouw vond.
dat hij reeds genoeg had gesproken, en kwetterde er
doorheen
,,'t Is werkelijk prachtig. Weet u, ik vind het zoo....
zooof er geestdrift achter uw inspiratie zat, of
u dit met alle liefde hebt gemaakt. Ik geloof, dat ik
het bij het rechte eind heb, dat u dit graag voor me
hebt geteekend. niet?" Zij het haar blanke tanden
blinken en keek den architect met coquette bewonde
ring aan. Brandrup, die deze zwakke poging tot
flirten in tegenwoordigheid van haar echtgenoot nogal
smakeloos vond, trok zijn plechtigste gezicht en ant
woordde ernstig:
„Ik werk altijd met liefde, mevrouw; ik houd van
mijn beroep."
„Kent u „De Moderne Woning"? ging Amata
voort, nadat zij nog eenige oogenblikken haar smel
tende blikken over de teekening had laten gaan. „Wij
zijn er op geabonneerd, sinds wij over een nieuw
huis denken. Twee, drie maanden geleden stond er
een foto in van een hal met trappenhuis, ik meen uit
het buitenverblijf van graaf Mondruhe. Zooiets zon
ik ook graag willen hebben, niet precies hetzelfde
natuurlijk, maar iets in dien geest."
„Dat zal gemakkelijk gaan," antwoordde Brandrup
glimlachend. „Want die hal heb ik zelf ontworpen."
„O, dat is aardig. Hoor je dat, Gustaaf? Dat is
verschrikkelijk aardig. Werkt u wel meer mee aan
„De Moderne Woning"?"
„Ik heb vrij geregeld geschreven bij foto's van 011s
werk; 't is een goed tijdschrift, modern en frisch."