DE SCHUCHTERE
ISABEL
22
zoo oprecht,, dat zij opnieuw bloosde. Zij wachtte tot
de hospita met koffie kwam, schonk voor hem in en
verschafte hem een prettiger half uurtje dan hij in
maanden had gekend. Hij bood zijn wagen aan om
haar naar huis te brengen, maar zij bedankte^ en
zeide, dat zij haar afspraak dicht in de buurt had.
Een belofte van een spoedig weerzien kon hij niet van
haar los krijgen; zij zou wel eens opbellen, beloofde
zij, en misschien zouden zij elkaar hier of daar
wel ontmoeten; dat was waarschijnlijker dan hij
dacht
In fleurige stemming reed Brandrup na haar
vertrek naar een restaurant. Haar beeld bleef hem
bij. in de drukke straten, in het roezemoezige restau
rant, later op zijn teekenkamer. Waarom wilde zij
haar naam niet noemen? Dat was hem volkomen
onbegrijpelijk. Hij kon trouwens uit haar karakter
ook geen wijs. Preutsch was zij niet hoe zou zij er
anders toe gekomen zijn, hem op zijn kamer een visite
te brengen? - er sprak eerder uit haar houding en
woorden een open eerlijkheid, maar ook een zekere
schuchterheid, een voorzichtige bedeesdheid, die
haar iii staat stelde, volkomen onbevangen met hem
te spreken, maar tegelijk als 't ware een doorzichtige
doch stevige barrière rond haar persoontje trok,
welke iedere ongewenschte toenadering onmogelijk
maakte. Zij was wat in de wandeling heet een
frisch, vroolijk meisje, een onbevangen, opréchte
natuur; zij moest een trouwe vriendin zijn, een
kameraad op wie men kon bouwen, die nooit om
wegen koos en vriendschap met een man kon sluiten
zonder aan flirten te denken. Zij moest ook een
benijdenswaardige levensgezellin zijn.
Een benijdenswaardige levensgezellin de levens
gezellin die hij zich wenschte. Het was onnoodig,
peinsde Brandrup, het laatste to verbloemen, en hij
zag ook niets bijzonders in de ontdekking, dat hij
onmiddellijk dit standpunt tegenover haar innam.
Hoewel hij er nooit meer dan gewone aandacht
aan had besteed, had het steeds ergens in een ver
borgen hoekje van zijn hart geschreven gestaan, dat
hij niet altijd alleen door het leven zou gaan. Hij had
tot dusverre, opgaand in zijn werk en zijn ambities,
nog niet het gemis aan liefde gevoeld en had het
andere geslacht steeds met een soort hoffelijke neu
traliteit behandeld, doch nu het leven verandering
in deze houding bracht, wist hij ook met stellige
overtuiging, dat deze vrouw en geen andere de zijne
zou wezen. Het was liefde op het eerste gezicht van
een man, die geloofde in het geluk der liefde; die er
niet dom en star op jaagde, doch het geluk dadelijk
herkende en het dankbaar greep, toen de liefde het
hem bood.
Het schonk hem 'n zwevend gevoel van licht en
geluk, maar dit licht wierp ook een schaduw; hij
zou tegenover haar zijn houding van neutrale be
leefdheid, van vriendschap
hoogstens, moeten vol
houden, zoolang hij niet
wist, welke haar gevoelens
ten opzichte van hem wa
ren. Dat zou moeilijk zijn,
doch de prijs zou de moei
lijkheden waard zijn.
Brandrup, veilig in zijn
kamer, luisterde glimla
chend naar juffrouw Spitz,
die in het naastgelegen
vertrek onaandoenlijk en
deskundig een l>ezoeker
afpoeierde. „Nee, meneer,
meneer Brandrup is er
niet. Nee, meneer, me
neer Brandrup heeft niet
gezegd, wanneer hij terug
zou komen. Goed, meneer,
ik zal meneer Brandrup
zeggen, dat u er bent ge
weest. Kunt u de bood
schap niet door mij laten
overbrengen, of wilt u de
zaak met meneer Seiler
bespreken Dan zal ik 11
even aandienenZooals
n wenscht, meneer. Dag,
meneer. Tot uw dienst,
meneer."
Vervolg van blz. 19
echter niet het laantje naar haar nieuwe huis in,
doch reed verder den straatweg af.
„Kom maar te voorschijn, loos alarm," zei hij.
„En vertel me nu eens, wat dat verstoppertje spelen
beteekent. Zijn zes groote kerels bang voor één
dame?"
„Bang, bang. U kent mevrouw Otzenn toch
ook? Als mijn vrouw zoo was, bond ik 'r vast aan
het hondenhok, geloof ik," antwoordde de voorman
hoffelijk. „Met die vrouw is niet om te springen;
ze komt om den haverklap hier, vertelt dat we niet
opschieten, wil dit veranderd hebben en dat onderste
boven gooien, en weet vandaag niet, wat ze gisteren
heeft gezegd. Verleden week vroeg ze me notabelle
of de muren wel goed in het lood stonden. Ze neemt je
de steenen zoowat uit de hand, en als ze vertrekt,
hebben we allemaal trek in een borrel. En daarom
verdwijnen we maar, als we haar zien aankomen;
dan houden we ten minste vrede en blijven we vrij
van hoofdpijn."
„Je verandert toch niets, als mevrouw wat
vraagt?" wilde de architect weten.
„Natuurlijk niet, meneer, geen steentje."
„Dan is 't goed. Als mevrouw Otzenn weer komt.
blijf je aan 't werkje zegt, dat je geen tijd hebt en je
verwijst haar naar mij, net als de opzichter," raadde
Brandrup aan. „Wat moet zij wel denken, als ze
nooit iemand op het werk ziet!"
Glimlachend liep hij naar zijn wagen terug. De
rijke Amata moest eens weten, welke reputatie zij
had gekregen! Hij hoopte bijna, dat een van de
werklieden zijn geduld zou verliezen en haar in ronde
woorden zou vertellen, hoe zij over haar dachten.
Het kantoor zou te klein zijn, als ze zich dan kwam
beklagen
Hij reed naar de stad terug en ging langs zijn
kamers om de post te halen en te zeggen, dat hij niet
kwam eten; de hospita kwam uit de keuken, toen
zij hem in de vestibule hoorde, en vertelde, dat er
bezoek voor hem was. Een dame.
„Een dame? Moest ze niet op kantoor zijn?"
„Een jonge dame, meneer, en ze was hier terecht,
zei ze. Zij wacht op uw kamer, want ik zei, dat u
gauw thuis zou komen om te eten, en toen zei zij,
dat zij dan even wilde wachten als 't kon, en toen
zei ik weer, dat ze dan maar naar uw kamer moest
gaan, want ik dacht
dat u haar kende."
Een jonge dame.
Hij kende geen meisjes,
die hem thuis zouden
kunnen bezoeken, be
halve. Gespannen
vroeg hij zich af, of zij
het misschien zou zijn,
en toen hij de deur van
zijn kamer opende en haar herkende, kwam hij met
uitgestoken handen op haar toe.
„Dat is een verrassing." Het klonk hartelijker en
blijder dan men zou verwachten- tusschen twee
menschen, die elkaar slechts één keer ontmoet had
den.
Zij bloosde sterk, maar antwoordde na een oogen-
blik toch vrijmoedig:
„Ik geloof, dat u het meent. 1' vindt het toch niet
te brutaal dat ik hier ben gekomen Ziet u, ik had u
ternauwernood bedankt, en ik wou 't niet telefonisch
doen, want u had me écht geholpen, en 'n telefoontje
vond ik te koud. Ik had dien avond een telegram
van thuis gekregen, dat mijn vader ziek was, en als
ik den trein van half zes niet had gehaald, zou ik
tot den volgenden dag hebben moeten wachten."
„Toch niets ernstigs met uw vader, hoop ik?"
„Het leek gelukkig erger dan 't- was; een ver
waarloosde kou vader is dokter, weet u, en 't was
erg druk geweest; ik ben vier dagen thuis gebleven,
toen wisten we, dat 't geen longontsteking zou wor
den."
Hij reikte haar een sigaret en blikte een oogenblik
in haar gezicht, en daarbij drong het tot hem door,
hoe haar trekken, ofschoon hij haar den eersten keer
slechts vluchtig had gezien, hem duidelijk en scherp
waren bijgebleven. Zij moest nog jong zijn, zeker
vijf of zes jaar jonger dan hij zelf; haar gezicht was
een zuiver ovaal, haar teint ongewoon frisch, en hij
kon zich voorstellen, hoe zacht en donzig haar matte,
teere huid moest aanvoelen; de blos verleende haar
een lieve bekoorlijkheid en hij vond het wonderlijk
mooi en aantrekkelijk, zooals de korte krulletjes uit
haar hoed kruldenGeen wonder, dat hij verlangd
had naar een nadere kennismaking en dat blij was te
hooren, dat zij op den bewusten avond niet naar
haar verloofde was gereisd.
„Ik kwam alleen even langs om de post te halen,
ik was van plan buitenshuis te eten. Mag ik vragen,
juffrouw.
Bedeesd lachend schudde zij haar hoofd, ,,'t Is
natuurlijk ongewoon en 't staat nogal aanstellerig,
maar ik zou toch liever een onbekende voor u blijven.
En ik kan niet met u uit eten, want ik heb voor
vanavond een afspraak."
„Dat is jammer," antwoordde hij, en het klonk
Wordt vervolgd
MOLEN AAN
DE VLIST
(ArckMM»)