Uit het dagboek van een landjonker
i
20
Het. kan vreemd loepen in liet leven. Het is vol
wisselvalligheid, en slechts zij, die in God
gelooven, hebben ten minste één vast punt.
één houvast, dat altijd blijft, dat immer en onver
anderlijk aanwezig is.
„Het kan verkeeren," schreef de bekende dichter
Breero onder zijn werken. Ja. het kan verkeeren.
Want hoe had ik, toen ik een paar maanden
geleden, thuiskomende van een korte reis, al die
figuren die in dit dorp mijn aandacht hebben, nog
eens de rij liet passeeren, kunnen vermoeden, dat
binnen zoo korten tijd het lot van hen, dat mij toen
nog zoo onzeker scheen, zicli zou vastleggen?
De vorige week Zondag is de eerste roep geweest
van het voorgenomen huwelijk tusschen Frans
Couwendaal en Fien Uvtenbroek.
De pastoor noemde de namen langzaam en met
nadruk. Hij keek uit over de hoofden van de men-
8clien, met een blik van zachten triomf, alsof hij
zeggen wilde; ziet ge nu wel, dat ten slotte toch
de goedheid in den mensch zegeviert.
Daar zit nu die oude Uytenbroek zijn leven lang
haat en nijd te vergaren tegen den ouden Couwendaal
en diens gezin, mensclien die hem niets hebben mis
daan. En God brengt twee harten te zamen en voor die
beide harten verricht hij bovendien nog het wonder
van een schijnbaar zoo toevallige gebeurtenis als die
met den wilden stier. En wat menschelijkerwijze
gesproken onmogelijk leek, is geschied. De in haat
verstarde gevoelens van een oud man zijn opgelost
in dankbaarheid. Want de eerste, die dien avond, na
het gebeurde in de zaal van het kasteel, den jongen
Couwendaal is gaan gelukwenschen met zijn ver
loving, dat was de oude Uytenbroek. Hij liep door
het gure weer over de donkere veldwegen naar Cou-
wendaal's hoeve.
Hij klopte aan bij de staldeur. De oude Couwen
daal, diens vrouw en Frans zaten in de warme
keuken aan de tafel. De oude Uytenbroek stond
daar met de oogen te knipperen tegen het licht.
„Gooienaovond," zei hij ten slotte. Toen liep hij
recht op Frans af, stak z'n hand uit en zei
„Doe wets wooveur. neet?"
Dan wendde hij zich tot den ouden Couwendaal en
zei:
„Laote veer alles vergaite van vreuger."
De oude Couwendaal was opgestaan.
„Det is good," zei die. „En drink ein glaiske, doe
höbs et kaad."
Zoo is dat gegaan dien avond. En nu. een goeie
maand later, staat de bruiloft van Fien en Frans
voor de deur.
„Veer höbbe lang genog gewach," heeft Frans
gezegd. „Koe mot et dan aueli maar gauw
gebeure."
Ze trekken voorloopig bij vader en moeder ('ouwen-
daal in. Een paar maanden maar, tot de Pinkster
hoeve in orde is gebracht. Ja, ze hebben de Pinkster
hoeve gekocht, die twee. De mooie, groote boerderij
van Herman Rientjes, die maar twee dochters heeft.
En die twee zijn allebei uitgetrouwd. En nu wou
Rientjes rustig gaan leven in een klein huisje bij de
kerk.
Hoe komen ze aan het geld? zeggen de men
sclien. Ja, dat is een geheim, dat maar weinigen
kennen.
De lezers herinneren zich nog de belofte van Kora
van Buren aan den ouden Uytenbroek. Welnu,
Kora heeft woord gehouden. Ze heeft het geld. dat
ze beloofd had, gegeven. Het heeft nog wel wat voe
ten in de aarde gehad. Op de eerste plaats bij Kora
thuis.
„Ik heb twintigduizend gulden noodig," had
Kora gezegd.
„Wat zeg je me nou?" riep haar vader, die overi
gens gewend is met heel wat hoogere getallen te
werken.
„Ja, twintigduizend gulden, vader."
„Maar, dat is je heele bruidsschat, kind."
„Dat weet ik. vader, dat hebt u ons al eens verteld,
en daarom vraag ik die nou."
„Maar wil je dan trouwen, kind?"
„Dat kan ik u niet zeggen." Kou, met veel moeite
had ze het losgekregen. Maar toen kwam er een
nieuwe moeilijkheid. Frans Couwendaal wilde liet
geld niet aannemen. En die moeilijkheid bleek veel
grooter en ernstiger dan de eerste. Het is zelden
gezien, dat men een dergelijk aanlokkelijk bedrag
gemakkelijker loskrijgt dan kwijt wordt.
Maar na veel gepraat en onderhandelingen, waarbij
ook de pastoor een voorname rol heeft gespeeld, is
het dan zoo ver gekomen, dat Frans de Pinkster-
hoeve heeft gekocht van het geld, dat bij den notaris
op zijn naam was gedeponeerd.
Ik was gisteravond bij den pastoor in zijn gezel
lige, warme kamer. En zoo kwam het aanstaande
huwelijk ter sprake.
„Het is een groote vreugde voor mij, baron," zei
de oude man. „Kijk, ik kende de heele geschiedenis,
ik wist, dat die twee als kinderen al van elkaar
hielden. De liefde zat al te stevig in zijn hart. Maar
liet was een frissehe, zuivere liefde, de mooiste, die ik
hier ooit in het dorp heb gezien. En daarom juist
maakte ik me zoo ongerust. Ik wist hoeveel groote
moeilijkheden er waren te overwinnen. Eu nu is, in
één slag, alles opgelost. De wegen van God zijn
onnaspeurbaar."
„Ja, dit is wel een prachtige overwinning van het
goede. Het lijkt op een roman, zoo mooi als alles
gegaan is. Ook den financieelen kant bedoel ik. Maar
daar is toch iets wat me niet heelemaal bevalt. O, een
kleinigheid maar, een zeer zwakke schaduw over dit
geluk, maar een schaduw is het toch."
„Wat bedoelt u, baron?"
„Ik bedril Jat leug ntje van Kora van Buren.
Een leugentje 0111 liesrwil, maar een leugentje blijft
het. Ze heeft toch an haar vader het geld gekregen
onder voorspiegeling, dat ze zelf zou gaan trouwen.
Het moet voor dien man, voor dien van Buren, hoe
rijk hij dan ook zijn mag, toch niet prettig zijn om tot
de ontdekking te komen, dat hij min of meer door
zijn eigen dochter bedrogen is. Want dat is duidelijk:
Kora trouwt natuurlijk niet. Ten minste nu niet. E11
.mocht ze het later doen, wel, dan heeft ze haar
bruidsschat al versnoept."
De oude pastoor keek mij lachend aan.
„Doe die schaduw maar weg, baron," zei hij.
De pastoor, die, terwijl ik sprak, den Chateau
Lascomhes had opgenomen om mij in te schenken,
moest de flesch weer
op tafel zetten van
het lachen.
„Kou, zoo belache
lijk vind ik dat nu
niet," zei ik, een beetje
verontwaardigd.
„Wel, 't. is heel een
voudig," zei de pas
toor. „Ik l>cdoel, dat
Kora van Buren op
het punt, staat, 0111 in
het klooster te gaan.
Alles is al in orde.
Alleen haar ouders
weten het nog niet.
Maar dat neem ik voor
mijn rekening."
„Zoo," zei ik, toen
ik van mijn verbazing
was bekomen. „Ja, dat
verandert natuurlijk
alles. Dan heeft zij
haar bruidsschat goed
besteed en is toch
eerlijk gebleven. Hoe
vreemd kan het gaan
in het leven, hoe won
derlijk."
„Voor God is alles
eenvoudig, baron. Wij
zijn maar simpele
werktuigen van Zijn
wil. Kom, geef uw
glas nog eens. Deze
Bordeaux hoort ook
tot de schepping, en
niet tot het minst ge
slaagde deel er van."
Bij de groote ton
Eigen opname te Efts.