EEN KELLNER
KRIJGT ONTSLAG
door Joseph jiarrington
eter Kodaly beschikte over een buitengewoon roman-
S W lischen aard en als gevolg daarvan was bij behept
niet een uitgebreide serie dagdroomen. Vanmorgen
was zijn droom van beroemd chirurg aan de beurt.
Die fantastische geestesspiegelingen waren stuk
voor stuk betooverend. Miss Brodey speelde er
onoverkomelijk een rol in, de rol van opgetogen
bewonderaarster. In den eenen droom bewonderde zij liem als den
brillianten jongen architect, die haar de eenvoudige, maar zeei
lieftallige telefoniste met mild gebaar had uitgenoodigd om een
dagtocht met zijn plezierjacht te maken.
Het was een droom, die volmaakt den schijn van werkelijkheid
had. Het zonlicht glinsterde op de vriendelijke golfjes, een kleine
motorsloep lag aan den wal gemeerd en Peter Kodaly slenterde wat
rond in zijn witte sportbroek, met een sigaret nonchalant t.usschen
zijn lippen. Daar zag hij miss Brodey al aankomen in haar fleurig
gebloemde jurk en met een coquet mutsje op het glanzende haar.
Natuurlijk was zij een beetje bang, dat zij een onbeholpen figuur
zou slaan, toen ze zijn hand drukte. -Met een knikje in de richting
van de sloep vroeg ze:
„Is dat uw boot, inr. Kodaly!"
Hij lachte geamuseerd en antwoordde: „Nee, dat
is de sloep maar," terwijl hij wees op het slanke
lange jacht, dat voor anker lang, waardoor zij van
haar stuk raakte.
De droom was volledig, zelfs wat de natuurlijke
reacties van miss Brodey betrof. Want toen het fraaie
jacht dan door liet zilveren water sneed, werd zij
eenigszins achterdochtig; zij kon immers niets anders
denken dan dat de eigenaar van al die luxe alleen
maar een pretje met haar maakte.
Wat was dat allemaal heerlijkDien droom werkte
hij ontelbare malen uit. Bijna even vaak ais dien
anderen, waarin hij, Peter Kodaly, de beroemde
beursman van Wall Street was, op zesentwintig-
jarigen leeftijd al zóó blasé van 't vele geldverdienen,
dat hij zich ieder weekend op zijn afgezonderd en
eenzaam landgoed opsloot.
Op dat stille buiten kwam miss Brodey hem, op
zijn uitnoodiging, bezoeken. Hij stond daar in zijn
ruig sportcostuum, door een koppel honden omringd,
als zijn auto de ijzeren poort indraaide en vlak vóór
hem stopte, om een verbaasde en verlegen miss
Brodey uit te laten. Door zijn indrukwekkende
verschijning werd de jonge dame volkomen over
rompeld. Ze moest er ook wel verlegen van worden,
dat zij, een gewone telefoniste, voor een weekend was
uitgenoodigd door dit oververzadigde beroemde
jonge genie van Wall Street, Peter Kodaly. En ja,
een beetje achterdochtig was zij ook.
Een anderen keer, zooals dezen morgen, was hij
de wereldberoemde chirurg, dr. Peter Kodaly, en
zoojuist had er een bescheiden en verlegen miss
Brodey bij hem aangebeld.
„Hé daar, Kodaly! Wat sta je voor den drommel
toch te suffen!" Door een vasten en pijnlijken greep
werd hij uit zijn prachtig landhuis weggerukt, hij,
de beroemde dr. Kodaly, en daar stond hij nu weer
met al zijn armzaligheid in de kleine, bedompte
provisiekamer op de twaalfde verdieping van het
hotel Harden House.
De harde, kille oogen van Adolplie, den chef-
kellner, keken hem dreigend aan.
„Wat mankeer jij toch?" snauwde Adolplie.
„Moet mr. Belman zijn ontbijt koud opgediend
krijgen?"
„Neem mij niet kwalijk, mr. Adolphe," zei Peter
zacht. Hij haastte zich om het ontbijt van mr. Bel
man op het wagentje te plaatsen.
„Niet kwalijk nemen, jawel, dat is makkelijk
gezegd, hè?" bulderde Adolphe. „Maar ik ik
inag de klachten in ontvangst nemen. Ik krijg van
het hoofdkantoor de Uitbranders, omdat de koffie
koud is. En jij" hij stikte haast van verontwaar
diging „jij praat van niet kwalijk hemen Neem
me niet kwalijk, mr. Adolphe jawel! Maar ik
word iederen dag uitgefoeterd vanwege de koude
koffie!" In zijn opwinding gooide mr. Adolphe er
soms wat Duitsch tusgcheudoor. „Ze geven mij
Terwijl Peter zijn
karretje over den
gladden parketvloer
naar kamer 1239
duwde
Dummkopfs en stomme ezels van kellners! En dan
zeggen ze nog: Er zijn vandaag op jouw afdeeling
twee klachten over koude koffie.
Peter was intusschen ver genoeg weg om dat
gebulder niet meer te kunnen hooien, en de stem van
Adolplie meneer Adolplie heette hij bij het lagere
personeel van Harden House vervaagde in een
vreeselijk gestommel 0111 te verdwijnen op het punt,
waar Adolphe den hemel tot getuige nam, dat liij
met het dresseeren van die jonge domkoppen een
hovenmenschelijk zware taak vervulde.
Maar al was het geluid weggestorven, in zijn ver
beelding hoorde Peter den chef nog voortrazen. Hij
zou natuurlijk te keer gaan over de onmogelijkheid
om op den dag van vandaag in Amerika ook maar
één goeden kellner te vinden. Volgens Adolphe waren
alleen de Duitschers en Franschen behoorlijke
vaklui volgens hem moest een kellner zijn op
leiding in het buitenland genoten hebben. De
„producten van eigen bodem" waren hopeloos
slecht. Geen van al die jonge kerels, die in Amerika
het vak geleerd hadden ook al waren ze van ge
boorte vreemdelingen had hart voor zijn werk, niet
één beschouwde het beroep van kellner als een
kunst.
Terwijl Peter zijn karretje over den gladden parket
vloer naar kamer 1239 duwde, kookte hij van woede
over de ondergane vernedering. Inwendig dorstte hij
naar wraak. Maar eenmaal zou hij naar Harden
House terugkomen, als hij doctor Kodaly, de groot.e
chirurg, was geworden; of als Peter Kodaly, de
geniale jonge architect, of als Peter Kodaly, de
schitterende financier. Vanuit de hoogte zou hij dan
kamers en suite vragen, op de twaalfde verdieping,
misschien zelfs nummer 1239. dat veruit liet. beste
was. En Adolplie zou kruiperig, vleiend op hem toe
komen en onderdanig zeggen: „Ja, mr. Kodaly.
Zeker, meneer, jawel, meneer." Maar dan zou hij hem
wel eens mores leeren. Misschien zou hij hautain op
merken „Je herinnert je mij niet meer, hè, Adolphe!"
E11 Adolphe zou antwoorden: „Neen, mijnheer. Ik
dacht, dat dit uw eerste bezoek aan Harden House
was, meneer." E11 dan zou Peter lachen, zich ver
kneuteren en zeggen.
Maar hier was hij al bij 1239. Peter hield stil en
klopte aan.
„Ja?" bromde een stem. „Binnen."
Peter opende de deur. Mr. Belman was bezig
enkele papieren in een map te bergen. Hij keek
naar Peter en zei: „Verdraaid nog aan toe! Als je
nog even langer weggebleven was, had dat ontbijt
voor morgen kunnen dienen verdraaid!"
Hij klapte de map dicht. „Neem me niet kwalijk,
meneer," zei Peter, terwijl hij liet wagentje de
kamer binnenreed.
„Ja, daar heb ik wat aan!" gromde mr. Belman.
Hij was bankier, van de soort, die altijd moppert en
toch door het personeel op de handen wordt gedragen.
De soort mopperaars, die nooit klachten indient op
het hoofdkantoor. Hij kon tegen de kellners en
piccolo's geweldig te keer gaan, maar gaf hun altijd
een ruime fooi. Hij had overal wat op aan te merken,
en dat deed hij ongegeneerd maar hij hield er
onmiddellijk mee op, als hij merkte, dat hij iemand
pijn deed.
„Waar heb je de rekening, verdorie?" vroeg hij.
„0, daar!"
Hij griste het papier weg, krabbelde er zijn hand-
teekening op en smeet een geldstukje als fooi op het
wagentje. Toen rende hij de kamer uit, nog eens
„verdorie" snauwend, 0111 vooral te laten uitkomen,
dat hij niet weekhartig was en niet wist, dat een
kellner, die met een geweigerd maal en een onge-
teekeiide rekening terugkwam, in moeilijkheden
raakte.
Weer alleen in de gang keek Peter zorgvuldig rond.
Adolphe had gelukkig niets gezien en de gang
lag op het oogenblik geheel verlaten. Hij lichtte de
zilveren deksels van de schalen en onderzocht het
ontbijt drie dikke plakken Iersche ham, gebakken
eieren, dunne sneetjes brood met fijne, bruine korst,
jam, koffie.
Ja, besloot hij. dat was een ontbijt, miss Brodey
waardig. Als nou die dikke kaalkop van een Jqe
Latouris hem maar niet vóór was geweest!.
Peter reed den bak weg van 1239 en liep vlug de
lange gang door. Slechts vijf of zes mensehen merkten
hem op: een bediende in een blauwe jas met zilveren
knoopen, een doodgewonen bediende met zijn spijs-
wagentje. Peter zag hen niet. Hij zag alleen maar de
zijgang naar 12 B, waar miss Brodey zat. Hij draaide
(1e zijgang in, keek nog eens om en zag. dat de baan
veilig was. Hij tikte op de deur van de telefooncen
trale, waar miss Brodey van middernacht tot 's mor
gens negen haar dienst had.
„Binnen," riep miss Brodey. En Peter ging naar
binnen. Miss Brodey nam den hoorn weg van haar
mooie reehteroortje. Ze deed het voorzichtig, om
haar krullen niet in de war te maken.
„0, ben jij liet, Peter," zei ze, „met een ontbijt!"
En zij lachte hem toe, waardoor zijn verbijstering
nog grooter werd.
„Goedenmorgen, miss Brodey," zei hij. „Een
lekker ontbijt voor u."
„Wat aardig! Wat buitengewoon aardig!" riep
miss Brodey verrukt uit.
,,'t Is het ontbijt van mr. Belman," zei Peter,
terwijl hij het wagentje naast haar plaatste. „Erg
fijn, spiegeleieren met ham."
.Wat aardig! Wat buitengewoon aardig!"
Miss Brodey had een tikje aanleg 0111 dik te wor
den. Haar stem klonk bekoorlijk door de telefoon,
maar was een beetje hard en scherp voor de gewone
conversatie, waar Peter echter niets van merkte. Hij
was blij, dat Joe met zijn kwabwangen hein van
morgen nu eens niet vóór was geweest, en hij zette