plaatsjes in Tirols noord
oosten, in liet Kaiserge-
bergte, vlak bij Beieren
gelegen. Beroemd is hier
vooral de vesting Gerolds-
eck (ook in het liedje
genoemd), oudtijds als be
waker van dezen ingang,
tegenwoordig om zijn ge-
denkteeken, maar vooral
om het Heldenorgel, beide
ter nagedachtenis, het orgel
door de klanken van zijn
muziek, aan de in den vo-
rigen wereldoorlog geval
lenen. - Ons tweede
„Felsenlied" is „Hocli vom
Dackstein an", dat gewijd
is aan het (bij de 3000 m liooge) kalkplateau van de
Daehstein (gelegen tusschen Salzkammergut en het
Ennstal), dat geographisch met Tirol één is. Mét den
Forstein is deze top de hoogste der oostelijke Kalk-
Alpen, met de laatste Alpen-gletsehers oostwaarts
gelegen. Geen wonder, dat in dit lied in de eerste
plaats de jager en zijn jachthond worden bezongen,
maar ook de „Sennerin" (het herdersmeisje) wordt
ingeschakeld en op het einde van dezen Tirolzang
schalt hun regelrecht van de bergen af gezongen
gejodel u tegemoet.
Naast de plaats-bezingende liedjes vormen de
bloemenliederen een der mooiste onderdeelen van
het Tirol-repertoire. Hieruit kiezen wij in de eerste
plaats „Almenrauscli, bist a scheans Bleamerl" (Al-
menrausch, je bent een mooi bloemetje), een lied dat
getuigt van dit roode Alpenbloemetje, hier verbon
den met een afscheid voor immer:
„Almenrauscli, wirst du schön rot*
Rot ist die Liebe, und rot war mein frischer Bub',
Rot war sein Wangerl wie Herbst-Morgenrot
Dit liedje zingt ook van de blauwe gentiaan:
„Gentian, wirst du schön blaut
Blau ist die Treue, und treu war mein lieber Bub',
Treu war sein Augerl und treu war sein
Schauern
en van het Edelweiss:
„Edelweiss, wirst du schön weissf
WeisS ist der Schnee, und weiss war mein armer
Bub',
Weiss war'n die Lippen, die Hanserl mir reicht'."
Een stralend bloemenlied, aan de engte van het
dal ontstegen, is „Wo die Alpenrosen blülien":
„Wo die Himmel-Berge grenzen
Neben Almen und die Kluft,
Wo im Wald' die Birnen glanzen
Bei dem Abend-Schimmer Duft,
Wo vom Fels die Bachlein springen,
Rauschend stürzen in den Schlueht,
Wo die hellen Glöcklein klingen
Laut herab in dunklen Grund,
Wo die Alpenrosen blülien,
Daliin, dahin möcht' Ich ziehen."
In het zuiden van Tirol ligt Kitzbahel aan den voet der Alpen.
Hierbij sluit zich als vanzelf aan het „Mei' Glück
ist a Hüttal im Lande Tirol", een lied met een door
het trio Buchberger wonderlijk-mooi nagebootste
berg-echo, die uit het dal terugkaatst naar de
,,Senne"-hut (herdershut), vanwaaraf het wordt
gezongen.
,,'s Bergdirndl" (Het meisje uit de bergen) zingt
van haar, die even goed saamgegroeid is met en op
genomen in de. kleuren der blauwe bergen als ver
trouwd met haar bedrijf van „Kuh-Hirtin", met de
melkerij, met de eeuwige wouden en met 't houtbedrijf.
En dit alles in die sfeer van opgewektheid, die het
volk daar ademt: „Zillerthal, du bist mei' Freud'
Ook ,,'s Hoamatl" (Het huisje) zingt van de
Sennerin, maar in weer anderen gedachtengang:
Hannerl, liet „dirndl" (meisje), woont in liaar hutje
van het Zillertal en alleen de koeien, die zij er hoedt,
zijn haar dagelijksch gezelschap. De man, die haar
liefheeft, bewerkt daar in de buurt moeizaam zijn
grond. Zoo zal hij een tehuis opbouwen, ook voor
haar, en dat behoeft geen paleis te zijn; want zij
wétenzij hebben elkaar, en in die zekerheid ver
langen zij niets meer.
Met „Almfriede" ontstijgen wij het dal. In dit lied
gaan wij omhoog en alle triestheid wijkt, waar de
gems dartelt op de rotsen en waar sneeuw en Edel
weiss u zeggen, dat gij tot de reinste natuur zijt
opgestegen en Alpenvrede dringt in het hart.
Van dezen vrede zingt ten slotte ook: „Dirndl, wie
ist mil' so wolil". Wanneer de jager in het woud de
gouden zon door de boomen ziet breken, denkt hij
aan zijn meisje. En die gedachte wordt verhoord en
weerkaatst. Want als zijn Sennerin dienzelfden
morgen vroeg liaar koeien uit de koe-hut heeft ge
dreven, plukt zij hem in haar eenzaamheid 'n bonten
bouquet veldbloemen, 's Avonds na het werk, als
hij haar gaat opzoeken, reikt zij dien aan hem over,
en dan komt over haar diezelfde stemming van de
volheid van zijn geluk, die ook 's morgens vroeg over
hem was: „Dirndl, wie ist mir so wohl".
En met dezen „Grusz aus Oberinntal" nemen wij
afscheid van Tirol voor dit oogenblik, maar met de
gedachte het in de toekomst nog eens te mogen zien
in den rijkdom van zijn natuur en in de goede trouw
van zijn bevolking. Dr. H. M. MERKELBACH
Zóó ook in het lied:
„Das kann allein nur Innsbruck sein,
Wo Ich mein Herz verlor;
Sei mir gegrüszt mein Alpenland
Mit deinen Bergen hoh',
Du bist so weit und reich bekannt
Mein schönes Land Tirol,
Sei mir gegrüszt, reich mir die Hand,
Mein schönes Alpenland."
Keerzijde van dit lied van blij ontrnoi
ten is een ander Innsbrucklied (dit word
o.a. machtig gezongen door het Dresdnf
Kreutzchor), het lied van afscheid: „Inm
bruck, Ich musz dich lassen".
Van Innsbruck gaan wij nu naar plaai
sen, genesteld in de rotsen. Vooreerst nn
het lied: „O schönes Kufstein im Lan
Tirol" („lm Land Tirol das schönste Ede
stein, das ist das alte Kufstein"), dat de
lof zingt van een der meest bezocht
De muziekkapel viool, citer en mat
doline die zorgt voor de begeleidin
van den dans. (Archieffoto'!
Boerenmeisje uit het Oetz-dal in Tirol t
winterdracht.
de Ötztaler en Stubaier-Alpen en de Silvretta-groep.
Maar alle deze hebben het landschap gemeen »n
het is dit, wat, na de ethnologie, het lied bepaalt.
Daar zijn dan vooreerst de groene dalen, van waar
uit het vee, door de Sennerin („Kuh-Hirtin") of den
„Chüejerbueb" omhoog wordt gedreven in den
vroegen morgen, daar is ook het landbouwbedrijf tot
de cultuur van wijndruiven en maïs toe, zooals in
het dal van de ötz, daar zijn lioogerop de uitge
strekte dennenbosschen, de meren (denk aan Achen-
see, 930 m hoog) en het ook hier nog groene
hoogland, daar zijn de steile en kale. soms dreigend-
uitziende rotswanden, en ten slotte de gletschers,
de sneeuwtoppen en het Alpengloeien. En over
dat alles de flora, liefderijk bezongen, want bemind,
de blauwe gentiaan en het Almenrauscli, de Alpen
roos, en in het sneeuwgebied het Edelweiss. Deze
alle zijn het, die den Tiroler beroeren, die, als ge
zegd, werkelijkheidsmenscli is met een innige liefde
voor zijn omgeving, zijn hutten, zijn Alpenhoorn
en zijn natuur, en van dit alles is het dan ook,
dat hij zingt als vanzelf, en recht uit het hart.
Daarbij staat, vanzelfsprekend, Innsbruck, Tirols
hoofdstad, in het midden van de gedachten en van
den zang. Innsbruck, het kernpunt van de Brenner-,
de Arlberg- en de Karwendel-spoorbanenevenals
geheel Tirol zelf, besloten tusschen de noordelijke
Alpenketen en de zuidelijk gelegen Dolomieten, in
zijn historie de historie van Tirol zélf samenvattend,
steunpunt en beheerscheres van geheel dit land
sedert den Romeinselien tijd en de Middeleeuwen.
Zoo kan het niet anders of in zijn hoofdstraat, de
Maria Theresienstrasse (met het Landhaus, zetel der
landsregeering, gebouwd begin 18e eeuw, zijn Heilig -
geist- en Servitenkerken en zijn Triomfpoort,
1765), komt heel dit land te zamen.