Uit het dagboek van een landjonker 20 En zoo wordt het weer voorjaar. Annie en ik hebben een lange wandeling ce- maakt door de bosschen van het landgoed. Annie is verrukt blijven staan voor het jonge groen van de ribes. De hazel bloeit al, de lariksen hebben al dien prachtigen, lichtgroenen glans tusschen de takken. En als we thuis zijn gekomen, is het nog volop licht. We hebben een boterham gegeten en zitten nu voor liet venster van de studeerkamer. ,,Het is al lente, Louis, een echte voorjaarsavond met lange sehemering." Ons beiden doorstroomt dat weldadig gevoel, dat reeds zoovele menschen heeft ontroerd bij den aan blik van het ontwaken der natuur. Alle sombere gedachten zijn verdreven, het is of nu alles weer goed zal worden en of de lente het geluk van de menschen met zich meevoert. Ik denk onwillekeurig terug aan mijn jeugd, die ik hier doorbracht. En Annie, waar denkt zij aan? Is het misschien aan dat voorjaar, aan dien zomer, dat, voor het eerst, die wilde bloem van de liefde in haar hart is opgerezen, dien zomer, dat haar broer Taco Syma naar huis heeft meegebracht? Ik sta op het punt, het haar te vragen, als opeens de telefoon gaat. Ik loop snel de gang op. „Met van Osterbüttel." „Hier is mr. Syma," zegt een vriendelijke stem. Wel, waarachtig, denk ik, het is tegenwoordig al vol doende, als je aan den duvel denkt om hem op zijn staart te trappen. „Ja, burgemeester, ik luister." „Baron, ik wou u eens komen bezoeken." „Daar ben ik blij 0111, wanneer wou 11 dat doen?" „Schikt liet u vanavond?" Ik maak een snelle berekening. Vanavond zou Annie, tot een uur of tien, bij mij blijven. Ik kan haar natuurlijk naar huis sturen. Maar waarom ook? Is dat niet kinderachtig, is dat geen zelfbedrog? Ik kan toch niet eeuwig een ontmoeting tusschen die twee blijven voorkomen. Teil eerste zou dat practiseh onmogelijk zijn, ten tweede zouden de pogingen er toe al te doorzichtig en dus in de oogen van anderen belachelijk zijn. „Dat is uitstekend, burgemeester," zeg ik, „hoe laat mogen we u verwachten?" „Dan kom ik meteen maar, baron." „Dat is goed." Ik kom, waarschijnlijk met een somber gezicht, de studeerkamer in, want Annie vraagt onmiddellijk, met een verontrusten klank in haar stem: „Is er wat ergs, Louis?" Nu moet ik zelf lachen. „Nou, zoo erg is het nu ook weer niet. De burge meester komt zoo meteen op bezoek." Ik zie haar gelaat éven betrekken. „Zal ik dan maar gaan, Louis?" vraagt ze zacht. „Welnee, beste kind. Het zal gezelliger zijn, als je er bij bent. Daarenboven zou je hem in de gang of in de allee tegen het lijf loopen, hij kan elk oogen blik hier zijn." Ik had onder liet spreken op de bel gedrukt en Sjnul kwam binnen. „Bring mich ein flescli Lagrange en ein Piclion Longueville, doe wèts waal, dain aaje. van 1917. heelemaol achter in de kelder." „Et zal gebeure, baron." „Nai, Sjnul, wie höb ich dich det geleerd?" „Toet euren deens, meneer de baron." „Juus. verdwien maar." Ik knipoog tegen Annie. „Je moet bij Sjnul zoo nu en dan de teugels eens even strak aantrekken. Hij blijft "altijd de neiging houden om uit het spoor te raken." Even later komt de wijn binnen. „Kom, we gaan bij het vuur zitten," zeg ik tegen Annie. „Het is maar goed, dat we nog wat hout hebben. Als het daarom gaat. dan kunnen wij het hier nog wel een paar jaar volhouden." Ik gooi wat droge blokken in den haard. De von ken spatten op en even later schieten de vlammen hoog op in den schoorsteen. Daar wordt gebeld, ik ga naar beneden om den burgervader te begroeten. Als we de kamer binnen komen, blijft mr. Syma eensklaps verrast staan. „Is juffrouw Hordieke er ook?" vraagt hij, den blik naar Annie gewend. „Dat wist ik niet, ik zou anders oen paar bloemen hebben meegebracht, of schoon ze moeilijk te krijgen zijn." Hij loopt op Annie toe en geeft haar, buigend, een hand. „Pas de quoi, burgemeester, wij hebben hier over een paar weken meer bloemen, dan we in huis kun nen bergen." „Dat geloof ik wel. Maar waarom heet ik opeens burgemeester? Zou je niet Taco zeggen, net zooals vroeger?" „Je bent er zelf mee begonnen," antwoordt Annie verlegen, „door me juffrouw Hordieke te noemen." „Zal niet meer gebeuren, hoor." zegt mr. Syma, met een vroolijk gebaar, „ik zal Annie zeggen." „Maar dan noem ik jou ook Louis." wendt hij zich lachend tot mij. „En ik jou Taco," lach ik terug. We gaan zitten, onze beenen gestrekt naar het heerlijke haardvuur. Gelukkig, denk ik, terwijl ik de Lagrange ontkurk, deze eerste klip is omzeild. Het gesprek achter me is stilgevallen. Annie kijkt peinzend in de beweeglijke vlammetjes, die langs de houtblokken likken. Om de stilte te verbreken, zeg ik: „Je moet eens vaker komen. Taco." Tot burgemeester van Qïlze-Bijen werd be noemd de E.A. heer J. M. H. Klardie, die bur gemeester was der ge nt eente Bergeijk en Luykgestel. Een foto van den magistraat. Te Heeswijk werd het huwelijk vol trokken tusschen den heer H. Wil lekens, arts te Eindhoven; en mej. W. Swanenberg, aldaar. Het bruidspaar gekiekt. „Bom melpotterijgeef min eene cent, dan ga ik voorbij. Onze fotograaf trof op „vas tenavond" te Helmond de jon gens aan met den bekenden rommelpot. Over pot wordt een varkensblaas gespannen met een gaatje er middenin. Hierdoor bewegen de jongens een rietje, dat 'n gonzend geluid voortbrengt. Op dit rhythme zingen ze dan allerlei liedjes. Moeder de vrouw geeft gul! Groente kweeken in den Hint Bister! De onderaardsehe gangen van den Bint-Pieters berg te Maastricht, met hun gelijkmatige temperatuur van 12 tot 14 graden en hun vochtige sfeer, zijn zeer geschikt voor het kweeken van champignons. Zelfs heeft men er in den laatsten tijd heele bedden Brus- selsch lof aangelegd - Een foto van de cham - pignon-kweekerij. (We komen uitvoeriger op dit onderwerp terug.) (Foto's Het Zuiden) „Als ik geweten had, dat het hier zoo gezellig was, had ik dat zeker gedaan, Louis. Maar nu ben ik bang, dat ik er niet- vaak meer toe komen zal." Ik kijk hem verbaasd aan. „Hoe dat zoo?" „Ja, dat is nu juist, wat ik je wou komen vertellen." Hij haalde langzaam en plechtig uit zijn binnenzak een telegram en hield dat in de hoogte. „Dit heb ik vanmiddag gekregen." Hij zweeg even. „En?" vroeg ik. „Ja, voor ik je nou verraad wat daarin staat, moet ik je eerst wat. anders vertellen. Jullie weten toch" hij wendde zich nu tot Annie „jij weet toch ook, dat de gemeente Heselbach op de nominatie staat om te worden opgeheven of juister, om met het stadje R. te worden samengevoegd?" Annie knikte bevestigend. „Welnu, ik ben er de man niet naar, om een zinkend schip te verlaten. Maar anderzijds voel ik er evenmin iets voor om lang werkeloos te zijn. En dus heb ik er mij eerst van overtuigd, dat de belan gen van Heselbach, ook in de toekomst, op behoor lijke wijze zouden worden waargenomen. En daarna heb ik een gooi gedaan naar een vacante betrekking in Friesland. Je weet wel, mijn eigenlijke vaderland. Nou, die gooi is gelukt. Ik ben vanmiddag benoemd tot burgemeester van Haskerland-Joure. Het is meteen een aardige promotie." Annie en ik staan allebei, met uitgestoken hand, voor hem. Met een snelle beweging is ook hij overeind, neemt eerst Annie's hand, dan de mijne en zegt, glim lachend: „Dank je, Annie, dank je, Louis. Het aardige is, jullie zijn de eersten die het weten. Zelfs mijn moeder weet het nog niet. Ik heb vanmiddag haar nummer aangevraagd, maar ik heb het nog niet gekregen. Dat duurt tegenwoordig zoo lang. Nu hei) ik aan Roeke van het postkantoor maar opgegeven, dat hij me hier kon bereiken. Daar heb je toch geen bezwaar tegen, Louis, hoop ik?" \roor ik antwoord kon geven, klonk de bel van de telefoon. „Dat zal ie zijn," riep ik. „Loop maar gauw, het toestel hangt beneden in de hal." Toen hij weg was, belde ik Sjnul. „Sjuul, bring ins gauw ein flesch champagne baove. Ein Moët Chandon, sec. Zit hem maar neet in de keuier, liai zal toch waal friscli genog zeen!" „Toet euren deens, meneer de baron." Toen wendde ik me tot Annie. „Hoe vind je dat, Annie?" Ze keek me ernstig aan. „Ik vind het prachtig voor hem. Alleen die vreugde van hem vind ik wat vreemd. Zou hij hier moeilijkheden hebben gehad, dat hij zoo graag weg wil?" „Hij wil hier heelemaal niet graag weg," viel opeens de stem in van mr. Syma, die vroolijk-lachend de kamer instapte. „Ik heb hier veel voldoening gehad van mijn werk, van mijn betrekking, al heb ik wel wat strijd moeten voeren tegen domheid en klein egoïsme. Maar kijk eens: ten eerste is het een mooie promotie en dat is prettig op zichzelf. En vervolgens ben ik zoo blij voor mijn moeder. Je had haar moeten hooren, zoo juist aan de telefoon. Haskerland ligt op een half uur gaans van mijn geboortehuis en in dat huis woont moeder nog steeds. Eu ik denk, dat ik wel bij haar zal kunnen intrekken, want Sjoerewold, het dorpje waar ik geboren ben, staat voor een soortgelijk lot als Heselbach, in de naaste toekomst. Het zal bij Haskerland worden getrokken. Daarom ben ik zoo blij, begrijpen jullie?" „Ja, ja," zei ik. Sjuul kwam binnen met de flesch champagne en drie hooge glazen. „Een feestdronk, Taco, zal je niet afslaan, denk ik." „Natuurlijk niet," lachte de nieuw-benoeinde. „Maar ik zal het niet Iaat maken. Ik heb afgesproken, dat ik nog even naar mijnheer pastoor zou gaan. Die weet nog van niets. En ik ben bang, dat daar ook wel een feestdronk voor den dag zal komen." „Nou, Taco, op je benoeming dan. Al spijt het ons je hier te zien vertrekken, we verheugen ons over je promotie en vooral ook over het gelukkig toeval dat jouw moeder zoo maar plotseling in den schoot gevallen is. Proost!"

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 20