EEN KOLON££ ALS STALKNECHT 11 Vervolg van biz. 5 „Ja. maar ik heb geen regiment paarden, ik heb er maar twee," zei mijnheer Rikkers. ,,Ik bedoel," legde mr. Gersting uit, „dat kolonel Petkuff alle Russen hier in de stad kent en dat hij zeker wel iemand voor je zal kunnen vinden, die geschikt is. Bijvoorbeeld een mannetje van zijn vroeger regiment of zoo." „Zoo iemand moet ik net hebben," zei mijnheer Rikkers. „Kolonel Petkuff is een merkwaardig man," zei mr. Gersting, „een echte aristocraat, weet je, en te oordeelen naar wat hij weieens vertelt, moet hij een groote figuur in Rusland geweest zijn. Vroeger dan ten minste. Een heer, Herman. „Wat doet ie nu voor den kost?" vroeg mijnheer Rikkers. „Hij wacht hier op de omwenteling, die hem weer in zijn rechten zal herstellen. Maar intusschen werkt hij voor die lui van de Kleenko-waschmachine- maatschappij. Ik heb hem aan dat baantje geholpen." „Nu goed, ik denk, dat ik daar dan eens naar toe zal gaan om hem op te zoeken." „Ik denk zoo, dat je meer kans zult hebben, als je hem gaat opzoeken in de „Groote Witte Beer", dat Russische restaurant." Het was vier uur in den middag, toen mijnheer Rikkers eenigszins schroomvallig langs den Sla- vischen reus stapte, die aan den ingang van het Russische restaurant stond, en het etablissement binnenging, dat niet veel meer was dan een kelder, met fantastisch beschilderde muren. „Is kolonel Petkuff hier misschien?" vroeg hij aan den kei lner. „Achter," antwoordde deze koel. Mijnheer Rikkers deed een manmoedige poging om zijn minderwaardigheidscomplex weg te dringen en ging naar het kleine achterkamertje. Er zat maar één man, zoodat mijnheer Rikkers veronderstelde, dat dat kolonel Petkuff moest zijn van de vroegere zwarte dragonders. Kolonel Petkuff was een indrukwekkende figuur; grooter als hij zat dan de meeste menschen als zij stonden. Hij had sprekende donkere, heersch- zuchtige trekken en was, naar mijnheer Rikkers' schatting, ongeveer tusschen de veertig en vijftig jaar oud. Hij droeg witte slobkousen. „Kolonel Petkuff," zei mijnheer Rikkers, zijn aarzeling, om zulk een man in zijn overpeinzingen te storen, overwinnend. De kolonel plaatste langzaam een monocle in zijn rechter-oogholte en nam mijnheer Rikkers daar met zulk een koelen blik door op, dat deze zich plotseling van al zijn lichamelijke feilen bewust werd. „Mijn naam is Herman Rikkers," begon mijnheer Rikkers, „van Rikkers' onovertroffen scheercrème „Gladura". Misschien hebt u daar weieens van gehoord." „Nooit," zei de kolonel, „en ik heb er ook geen noodig." „O, ik probeer u geen scheercrème te verkoopen," zei mijnheer Rikkers blozend, „mr. Gersting heeft me aangeraden u eens op te zoeken. Ik heb namelijk een Rus noodig om voor me te werken." „Ga zitten, mijnheer Rikkers," zei de kolonel. Mijnheer Rikkers nam een stoel aan de andere zijde van de tafel. „Uw voorstel?" vroeg de kolonel. „O, 't is niet veel bijzonders," zei mijnheer Rik kers, „en ik vind het erg vervelend, u daarover lastig te moeten vallen. Maar, ziet u, ik heb een landgoed in het Gooi en heb iemand noodig om eh, mijn stal te verzorgen en nu dacht mijn vrouw, dat een of andere goede Rus dat baantje misschien zou willen hebben." „Mogelijk," zei de kolonel. „Wat is het salaris?" „De zaak is," zei mijnheer Rikkers, „dat er heel weinig te doen is. Er zijn maar twee paarden om voor Toen ontplofte mijn- te zorgen en dan heb ik ook nog een rozentuintje. }leer JUkkern. Luis- Er is een aardige kamer boven den stal en hij kan drie ter," schreeu wde hij goede maaltijden per dag krijgen. Ik dacht, dat u misschien een of anderen Rus zou kenneneen ouden korporaal of zooiets." „Niet onmogelijk," zei de kolonel, „ik zal eens voor je uitkijken." „Erg vriendelijk van u, kolonel." „0, niet te danken, ik bewijs een vriend van Gersting graag een dienst," zei de kolonel met een kleine buiging. „Hij is een heer. Je vindt niet veel van zulke men schen, vind je ook niet?" „Ik denk van niet," zei mijnheer Rikkers. „De wereld," zei de kolonel weer droevig, „is er sinds mijn jeugd op achteruitgegaan. Een man van stand en opvoeding is eenzaam in deze dagen, is 't niet zoo? Mag ik je misschien wat aanbieden, Rikkers?" vroeg de kolonel, er verontschuldigend aan toevoegend: „er is alleen maar wat slechte wodka," „O, dat geeft niets," zei mijnheer Rikkers, zich afvragend wat wodka eigenlijk was. De kolonel klapte in zijn handen. De kellner slenterde binnen en de kolonel riep hem een kort bevel toe. De wodka-flescli werd gebracht. De kolo nel schonk twee glazen in, een kleintje voor mijnheer Rikkers en een heel groot voor zichzelf. Hij hief zijn glas op: „Op de dagen van vroeger," zei hij. „Mogen zij heel spoedig terugkeeren." Mijnheer Rikkers dronk. De wodka zag er uit als water, maar zij smaakte als vuur. Het was een tamelijk vies goedje, dacht mijnheer Rikkers. Hij ging er van hoesten. „Hoe vindt u het hier, kolonel?" vroeg hij. De krachtige lippen van den kolonel vertrokken zich tot een melancholiek glimlachje, waarin een tikje verachting school. „Men moet zijn lot filosofisch weten te dragen," zei hij, „maar ik hoef je zeker niet te vertellen, Kikkers, dat dit geen Petersburg is Petersburg van vroeger, bedoel ik dan natuurlijk." „Ik ben er nooit geweest," zei mijnheer Rikkers, „maar ik twijfel er niet aan of u hebt gelijk. U zit in den handel, nietwaar?" „Handel.,..?" zei de kolonel, en hij huiverde erbij. Hij schonk zich opnieuw een glas in met een kop erop. „Houdt u er niet van?" informeerde mijnheer Rikkers.- „M'n beste Rikkers," zei de kolonel, „in de dagen van weleer géf ik orders, ik kréég ze niet. Nu moet ik achter allerlei onmogelijke menschen aan om te probeeren zoo'n ellendig stuk waschmachine te verkoopen en tegelijkertijd in leven te blijven. Ik kan niet zeggen: Honden, koop direct een dozijn waschmachines of ik laat je afranselen. O, nee, ik, kolonel Petkuff, moet glimlachen en zooiets als eeneh, verkoop-praatje afstekenHet is erg, erg droevig, Rikkers." De kolonel nam nog een slordig glas wodka. „Ik wou, dat ik weg kon uit dit smerige, ordinaire leven, maar ja" hij trok zijn breede schouders op „in Rusland zeggen we: Een man, die om het noodlot lachen kan, overwint het. Ik moet nu naar kantoor. Het is be taaldag. Ik zal je verzoek in gedach ten houden, Rik kers; als ik iemand voor je gevonden heb, bel ik je wel even op." Stram militair verliet hij toen de zaakmijnheer Rik - kers bleef nog even achter om de borrels te betalen. 's Avonds aan het diner vertelde mijn heer Rikkers zijn avonturen van dien middag aan zijn „Zoo'n hoogstaande man," zei hij, „dat zie je zoo. Hij zal wel 'n beste verkooper van waschmachines zijn; niemand durft hem toch zeker weg te stu ren. „Het klinkt allemaal erg indrukwekkend," zei mevrouw Rikkers. „Maar hoe zit dat nou met dien stalknecht?" „De kolonel zal er naar een uitkijken," zei mijnheer Rikkers; en toen ging de telefoon. Mevrouw Rikkers hoorde haar man op zijn hoffe- lijksten toon praten met iemand aan het andere einde van den draad. Toen kwam hij weer terug, hoofdschuddend en met duidelijke teekenen van opwinding. „Ik probeerde het hem uit z'n hoofd te praten," zei hij. „Maar het hielp allemaal niets. „Wien?" vroeg mevrouw Rikkers. „Kolonel Petkuff." zei mijnheer Rikkers. „Hij komt hierheen. „Voor het week-end?" „Nee. Om te werken." „Maar/Herman, een man als hij?" „Ik weet het, bloempje," zei mijnheer Rikkers, „maar toen ik zei: Kolonel, u kunt eenvoudig niet komen, zei hij: Ik kóm! Nou, wat kon ik toen nog zeggen." „O, liefste. ."zei mevrouw Rikkers. Toen glim lachte ze. „Het is misschien afschuwelijk, maar toch is het opwindend." „Het komt allemaal in orde," zei mijnheer Rikkers. „De kolonel zei, dat hij de voorwaarden volkomen begreep en dat hij er mee accoord ging. Hij zei, dat hij het in dat stoffige kantoor niet langer uit kon houden en naar buiten wilde, naar paarden, wat de voorwaarden ook mochten zijn. We zullen hem dan ook behandelen als iederen anderen bediende." „0 ja, natuurlijk," zei mevrouw Rikkers, en ze was zoo opgewonden, dat ze haar aardbeien met slagroom bijna niet door haar keel kon krijgen. Mijnheer Rikkers ontmoette kolonel Petkuff den volgenden avond in den trein van vijf uur zevenen twintig. De kolonel had een heele partij koffers bij zich. „Nu wou ik nog eens precies vastleggen," zei hij, toen zij in mijnheer Rikkers' auto den weg naar diens landhuis afhobbelden, „dat ik geen enkele speciale behandeling verwacht. Ik heb dit baantje aange nomen en weet precies wat het is. En ik zal het doen. In Rusland hebben we een spreekwoord: Wat waard is gedaan te worden, is ook waard goed gedaan te worden." Mijnheer Rikkers knikte enthousiast instemmend. „Die kar rammelt als de duivel zelf," merkte de kolonel op. Zij draaiden een bocht van den weg om. „Dit," zei mijnheer Rikkers trotsch, „is mijn huis." „Niet kwaad," zei de kolonel. „Hoeveel terrein is er bij?" „Eenentwintig are," zei mijnheer Rikkers. „Mijn bezitting was negentienduizend are groot," zei de kolonel. Zij stopten voor de garage. „Ik zal u de paarden laten zien," zei mijnheer Rikkers, den kolonel naar de stallen voorgaand. Vervolg op blz. 14

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 11