BEROEMDE OPERA'S EN
HAAR COMPONISTEN
Georges Bizet
(1838-1875)
DOOR COR BACKERS
In 1857 zag hij zich <len „prix de Rome" toegewe
zen en kon hij te Rome zijn studies voltooien.
Aldaar componeerde Georges de opera Don
Procopio, een ouverture „La cliasse d'Ossian"
en de komische opera La guzla de l'emir.
Teruggekeerd te Parijs stond hij al heel spoedig
op goeden voet met de verschillende opera-directies
en menige opdracht was daarvan het gevolg. Hoe
wel zijn opera's Les pêcheurs de perles (1862)., La
jolie fille de Perth (1867) en Djamileh (1872) geen
doorslaand succes beleefden, waren publiek en
critiek hem toch goed gezind.
Met de tooneelmuziek voor Daudet's drama L'Ar-
lésienne brak echter voor den componist een glorieuze
tijd aan. Groot was het enthousiasme van liet publiek
voor dit werk, evenals voor de tweede Arlésienne-
suite. Ook met zijn volgende suites „Roma", „Jeux
d'enfanoe", drie symplionieën en de ouverture
„Patrie" vierde hij triomfen. Het zou echter nog
tot 1875 duren voor hij de wereld een opera schonk
waardoor zijn naam onsterfelijk zou worden. Bizet's
opera Carmen is tot op heden nog
een der meest gaarne gehoorde
stukken van het repertoire en zal
dit wel blijven ook.
De 'stijl van Bizet is rank maar
toch krachtig, zijn orkestratie is
kleurrijk en suggestief, het rhythme
zijner muziek is levendig, lenig en
gespannen, terwijl de bewerking
van liet thematisch materiaal mees
terlijk te noemen is. Ondanks al
deze positieve voordeelen van zijn
kunst, (lie noodig zijn om een belangstellend
publiek te boeien, heeft Bizet gedurende zijn
leven nooit het succes van zijn werk in vollen om
vang mogen beleven. Het Fransclie publiek stond
eenigszins vreemd tegenover zijn stijl en schroomde
niet hem een Wagneriaan te noemen, een betiteling
die overigens allerminst op haar plaats was, omdat
Bizet een geheel eigen stijl had. Zijn kunstbroe
ders. waaronder de gronte liederencomponist Hugo
Het duet van Zurqa en
Nadir uit de opera
,.De Parelviftsehers"
Wolf, hadden zeer veel bewondering voor hem-
Hoewel Bizet zich in zijn Pêcheurs de perles aan
den gebruikelijken opera vorm had gehouden, toonde
hij in deze schepping minder waarde te hechten,
aan de uiterlijke expressie; de muzikale uitbeelding
in orkest, koren en soli had hij meer ingesteld op den
psychisehen inhoud van het libretto, en hiervan
wilde men in Frankrijk niets weten.
Het gegeven van deze opera luidt, in het kort
samengevat, als volgt:
De parélvisschers hebben Zurga als hun leider
gekozen en deze zingt met zijn vriend Nadir het
prachtige duet: „Au fond du temple saint" (In den
heiligen tempel), waarin zij vertellen van hun riva
liteit voor Leila, een schoone priesteres, en zweren
haar nimmer meer te willen zien. Een gesluierde
priesteres nadert, zij bidt ieder jaar voor het succes
van de parelvisschers en Nadir herkent in haar zijn
teer/beminde Leila. Als zij uit den tempel komt laat
zij blijken Nadir te herkennen en zegt dat zij hem
altijd zal beminnen.
Nourabad, de hoogepriester, waarschuwt Leila
dat zij ter dood gebracht zal worden indien zij haar
gelofte breekt, doch zij verklaart den hoogepriester
zooiets nimmer te zullen doen en toont hein een
halssnoer. Dit heeft zij gekregen van een vluchte
ling, wiens schuilplaats zij weigerde te verraden aan
zijn achtervolgers, terwijl zij haar met den dood be
dreigden.
Als Nadir en Leila elkander weer ontmoeten be
zingen zij hun liefde in het hartstochtelijk klinkende
duet: „Ton coeur n'a pas conipris" (Je hebt het niet
begrepen). Plotseling staat Nourabad voor hen, wijst
beiden op hun verboden liefde en roept de bevolking.
Zurga, als leider en rechter, wil zijn vriend genade
schenken, maar Nourabad rukt dan Leila's sluier af
en Zurga herkent de vrouw, die hij en Nadir ge
zworen hadden nimmer meer te willen zien. Zurga
ontsteekt nu in toorn en legt hun de doodstraf op.
In Zurga's' kamp pleit Leila voor het leven van
Nadir, maar Zurga kent geen genade totdat hij het
halssnoer ontdekt, dat hij haar gegeven heeft als
Tot de belangrijkste vertegenwoordigers der Fransclie muziek in de tweede
helft der negentiende eeuw moei Georges Alexandre César Leopold Bizet
gerekend worden. Hij stamde uit een muzikale familiezijn moeder was een
goede pianiste en zijn vader gaf zanglessen. De ouders bemerkten al spoedig
de groote begaafdheid van hun zoon en op negenjarigen leeftijd was de kleine
Georges reeds ingeschreven als leerling van het conservatorium te Parijs.
Ook in zijn studietijd gaf hij meermalen blijk van zijn groote gave en
won prijs na prijs, wat hij voor een niet gering deel te danken had aan zijn
uitstekende scholing. Tot zijn leermeesters behoorden Marmontel (piano),
Benoit (orgel)Zimmèrmann (harmonie) en de componist Halévy voor compositie.