5 ijverig lianteerder van scheermes en tondeuse, in latere jaren verkooper van dergelijke instrumenten en nóg later fabrikant van sclieercrème-van-eigen- vinding, landheer werd, zooals zijn vrouw het uit drukte. Mijnheer Rikkers wist weinig van het buitenleven af, maar de eenvoudige en vriendelijke geneugten van het landleven hadden hem spoedig voor zich gewonnen, want hij was van nature de goedigste en zachtaardigste man, die er op de wereld rondliep. Hij begon trotseli te worden op zijn huis en hij ver gaarde zelfs langzamerhand zóóveel plantkundige kennis, dat hij de meer eenvoudige soorten begonia's, fuchsia's, lobelia's en rozen bijna op het eerste gezicht kon herkennen. Kn bijzonder trotseh was hij wel op de „stallen", zooals mevrouw Rikkers ze noemde. Ken feit is zelfs, dat mijnheer Rikkers zich ontwikkelde tot een waar paardenliefhebber. Hij kocht zich een rijbroek en al reed hij niet, goed, hij reed in ieder geval met groot enthousiasme. Zijn schuur was nu de verblijfplaats geworden van twee paarden: één langhalzig, rossig en opvliegend beest, Albert genaamd, en een krach tig gebouwde, kalme merrie, Rosalie, waar mevrouw Rikkers weieens op reed. „Je kunt ze krijgen," had mijnheer Rikkers tegen zijn vrouw gezegd, ,,als je maar weet, bloempje, dat ik 't vertik om voor ze te zorgen." „Dat kan Jelle doen," zei mevrouw Rikkers. Jelle was een sufferig individu van onzekeren leeftijd en afkomstig uit een even onzekere grietenij. Hij woonde in een klein kamertje boven de stallen en sprak een taal, die zoowel voor mijnheer Rikkers als voor zijn vrouw zoo goed als onverstaanbaar was. Zij begrepen elkaar door middel van gebaren en mond- verdraaiingen. Op zijn slaperige manier zorgde Jelle voor Albert en Rosalie tot den laatsten dag van Juli. Toen ging hij naar mijnheer Rikkers toe en zei: ,,Ik gaan fut." „Hè?" zei mijnheer Rikkers. „Gaan fut," herhaalde Jelle en wees eerst op zich zelf, daarna naar den horizon. „O, je bedoelt dat je weg wilt," zei mijnheer Rik kers. „Juust," zei Jelle. Wat de redenen van Jelle's besluit waren, kon mijnheer Rikkers ondanks het toe passen van de meest griezelige gebaren taal niet ontdek ken. Na een poosje gaf hij het op, waar na Jelle lui weg- slenterde. „Nu zitten we er mooi in," zei mijn- lieer Rikkers tegen zijn vrouw. „Dat heb je nou, als je van die knapen in huis haalt. Had die Jelle hier geen makkelijk baantje? Niks anders te doen dan een paar in secten van de rozen té plukken en voor twee paarden te zorgen." „Toch hebben we hard een be diende noodig," zei mevrouw Rikkers, „want ik kan nou wel achter insecten aangaan. „En ik kan nou wel voor de paar den zorgen," grom de mijnheer Rik kers. Hij keek erg vast beraden. „Nooit van je leven, bloem pje," zei hij. .toen de kolonel opgewekt en met een rijkelijk ontbijt ach ter zijn knoopen, vit het huis kwam slenteren. Opeens werd het gelaat van mevrouw Rikkers ver helderd door het licht van een plotselinge inspiratie. „O, Herman," zei ze, „ik ben er: we zullen een Rus nemen „Wat voor Rus?" „Wel, Herman, een Russischen bediende natuur lijk." „Maar waarom een Rus in vredesnaam t" vroeg mijnheer Rikkers. „O, ik stel zoo'n belang in Russen," zei mevrouw Rikkers, „vrééselijk veel!" „Sinds wanneer?" vroeg mijnheer Rikkers wan trouwig. „Sinds vanmiddag." „Hoe komt dat opeens?" vroeg mijnheer Rikkers. „Vorige maand waren het nog Oliineezen." „Chineezen zijn inderdaad bijzondere mensclien," verklaarde mevrouw Rikkers, „maar zij hebben lang niet zoo'n diepe zie! als de Russen." „O, ja zei mijnheer Rikkers, „wel, ik ben werke lijk blij dat te hooren. Hoe ben je daar achter ge komen „Gerard Holleman vertelde dat." „Wie is dat nou weer?" Mevrouw Rikkers zuchtte teleurgesteld. „Dat komt er nu van, als je alleen maar het sportnieuws en de beursberichten leest," zei zij. „Gerard Ilolleman is een heel bekend schrijver. Hij heeft een heele massa boeken geschreven.... er zullen mij dadelijk wel wat titels te binnen schieten." „Doet er niet toe," zei mijnheer Rikkers. „is hij een vriend van je „Nee, dat niet, maar ik wou dat hij het was; hij heeft vandaag voor de literaire vrouwenclub gespro ken. Hij heeft zoo'n diepe stem, Herman, en zoo'n charmant accent." „Dan kan hij misschien wel een baantje als radio- omroeper krijgen," zei mijnheer Rikkers. Zij schonk bent een vernietigenden blik. „Mijnheer Holleman sprak over: De waarheid over het Russische vraagstuk. Het was indrukwekkend. Herman, eenvoudig indrukwekkend. Hij is de heele maand Februari in Rusland geweest. Wist je, Her man, dat er honderdtweeëndertig millioen mensehen in Rusland wonen?" „Nee," zei mijnheer Rikkers, „heeft hij ze dan ge teld?" Zij negeerde zijn opmerking volkomen. „Hij zei." ging zij verder, „dat de Russen een volk zijn dat volkomen verkeerd begrepen wordt." „Daar heeft hij gelijk in," zei mijnheer Rikkers, „dat heb ik al eens meer hooren zeggen." „Hij bedoelt," ging zij geduldig verder, „dat wij niet genoeg waardeering hebben voor de werkelijke groote ziel. die zij hebben. Bij ons, merkte Gerard Holleman op, denken de mensclien, dat de Russen niet beschaafd zijn, omdat iemand hier weleeus de opmerking gemaakt heeft dat je, als je een Rus krabt, een Tartaar vindt." „Wie wil d'r in 's hemelsnaam een Rus krabben," vroeg mijnheer Rikkers, „0111 je de waarheid te zeg gen, bloempje, ik kan niet erg warm loopen voor dat Russische vraagstuk, hoe liet dan ook is." „Als je me nu maar eens liet uitspreken," zei mevrouw Rikkers, „waar was ik ook al weer geble ven?" „I11 Rusland," zei mijnheer Rikkers. „Gerard Holleman zei. dat er een heele boel goede Russen werkelijk eerste klas mensclien van de beste families hierheen gekomen zijn, omdat ze uit Rusland verjaagd waren, waar ze zich niet ver nederen wilden en dat een heele massa van hen ook keurige mensclien 1111 allerlei baantjes hebben, zooals taxi-chauffeur, kellner, en nog veel meer. E11 dat dat heel erg droevig was, omdat zij werkelijk een. prachtige ziel hebben, wanneer je ze maar eerst eens goed leerde kennen." „Ik wou, dat er eens zoo'n prachtige Russische ziel hierheen kwam om voor de paarden te zorgen," merkte mijnheer Rikkers op. „Dat is nu precies wat ik bedoelde," zei zijn vrouw. „We moeten een Rus voor dat, baantje zien te krij gen. Ik bedoel niet zoo'n erg hoogen, geen prins bij voorbeeld, maar een of anderen kenrigen man. die voor den tsaar gewerkt heeft en die zijn plaats bij ons begrijpt; die van bloemen houdt en van paarden en die niet drinkt en eerbied heeft voor den dood." „O, van die soort moeten er dozijnen rondloopen," zei mijnheer Rikkers. „0, ik wist wel, dat je enthousiast zou zijn," zei mevrouw Rikkers. „Morgen, als je in de stad bent, moet je er maai' een gaan zoeken." „Dat kan leuk worden," zei mijn heer Rikkers. Den volgenden dag nam mijnheer Rikkers zijn advo caat, mr. Willem Gersting, mee voor de lunch. „Willem," zei mijnheer Rikkers, zijn stem dem pend, alsof het iets betrof, dat niet heelemaal in orde was, „ken jij toe vallig niet een paar Russen?" „Waarom dat?" vroeg mr. Gersting, „scheercrèrne kun je in Rusland niet kwijt." „Wij zoeken een Rus om voor de paarden te zorgen, thuis," zei mijnheer Rikkers. ,,'n Idee van m'n vrouw." „Dan heb ik iemand voor je. Net den man, dien je noodig hebt," zei mr. Gersting. „Ko lonel Gregory Pet- kuff is zijn naam. Hij was vroeger commandant van de keizerlijke zwar te dragonders." Vervolg op blz.11 """'""tonauuux*».. """'Mf/ii, 1 tkiue ,1

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 5