5 geduldige oogen van Van Zante. Snel en sissend blies hij zijn adem uit. Zijn vuisten kwamen van zijn heu pen omhoog. Ontzagwekkend vlug en woest trok de woede over zijn stugge gezicht. „Zwijg over haar als ik er bij ben," zei hij met een keelgeluid, „of ik kraak je je rug!" „Daar zul je werk aan hebben." „Ik...." Het vuur bleekte langzaam weg uit Van Zante's oogen. „Ik kwam me melden bij den kapitein van mijn schip, meneer. ik ben hier niet om ruzie te maken met mijn schoonvader. Hebt u iets te bevelen, kaptein?" Stevens keek hem aan met zijn brandende oogen. Fut zat er ten minste inKr stak ten minste iets achter dat kalme boerengezicht. In normale omstandigheden zou hij blij en trotsch zijn geweest, zoo'n kerel als eersten officier bij zich te hebben. Hij werd oud; zoo'n schip als de Vechtstroom vroeg zorg, op zoo'n reis over den oceaan, met een vaart van drieëntwintig knoopen per uur. Maar die oude wrok, die oude woede, dat oude weerbarstige ver driet schrijnde als een kankerende wond in zijn stoere oude hart. Niemand wist, wat er binnen in hem werd afgespeeld. Geen mensch. l)e eenzaamste man op het heele schip. Zijn liefde voor zijn dochter had heel zijn forsche wezen vervuld. Nu ze in haat was verkeerd, was 't een ontembare verschrikking geworden. Geen wonder, dat ze hem „Bullebak" Stevens noemden op de vloot. „Ga naar de ankermachines vooruit," zei hij kortaf, „en blijf er tot we varen." Hij draaide zich om. Van Zante liep de gang in. De derde officier, die in zijn deur op een appel stond te knagen, wenkte. De eerste liep naar hem toe. „Hallo, Leo," zei hij slap. Hij kende Leo Ilartogs al jaren, en buiten dienst waren zij dikke vrienden. „Mm," mompelde Hartogs. „Je bent een groote gek, dat je met hem gaat varen, Piet. Waar 't om gaat weet ik niet. maar hij kan je niet zién. Ik heb hem hooren blaffen. De kerel weet best, dat we nog in geen uren varen. Er hangt een zware mist op den Waterweg. Hij laat je doodvriezen op dien bak. Ik kén zijn streken. Ik zal je een boterham en een kroes lieete koffie laten 'brengen. Zul je noodig hebben. Hij heeft je te grazen. Piet." „Merci, Leo," zei de eerste officier, en hij liep door naar zijn eigen hut, om zich te verkleeden. Hij was gek, dat hij met Bullebak Stevens was gaan varenHij had 't heel makkelijk kunnen mijden, als hij gewild had. Maar Piet van Zante kreeg 't nooit in zijn hoofd iets te mijden. Sommigen, die hem niet goed kenden, zagen zijn vierkante stugheid en zijn ongevoeligheid voor gevaar voor domheid aan. Maar dat was 't lang niet. Hij had princiepen en een hart met hechte trouw; en die alleen, zoo had hij leeren doorzien in zijn moeilijke leven, kunnen een mensch een vredig bestaan waarborgen. Sinds zijn huwelijk met Ans wist hij dat nog beter dan tevoren. Hij sprak nooit over haar met zijn scheepskameraden. Piet sprak nooit over de dingen, die hem 't naast aan het hart lagen. Maar ze waren er, en zijn voeten steun den er altijd op als op een vaste rotsdie dingen, waar je op bouwen kon, en die je nooit in den steek lieten. Met een onaandoenlijk gezicht liep hij heen en weer over het voorschip van de Vechtstroom. De matroos, die er de wacht had, keek nieuwsgierig naar den nieuwen eerste in zijn zware brugjas met opgezetten kraag en op de mouwen drie nieuwe gouden strepen. Gemeene manier van doen tegenover een officier, dacht de matroos, terwijl hij met korte rukken de ankerbei ram- y melde. Echt iets voor Bullebak Stevens. Maar j i meneer Van Zante scheen er zich niets van aan 1 te trekken. Mist was mist, dien moest je nemen, met je kop omhoog, met alle andere presentjes van de zee. Nee, hij trok er zich niets van aan. De nevel sloop voort, over liet water en om waaide het schip. De kaden waren niet meer te zien. Schepen toetten en jankten in den triestigen schemer. Wazige lichten zwierven den mist door, met gemurmel van water, dat langs den romp van het mailschip schuurde en zoog. Achteruit kijkend zag de eerste stuurman den ontzag lijken bovenbouw van zijn nieuwe schip naar hem staren met honderd gele lichtoogen. Daar, achter die wanden, was warmte en comfort. Er boven het breede, ruime bruggen - „Wat voer je wit. met mijn whip? huis. De Vechtstroom mat twintigduizend ton. Pit fle forsche schoorsteenen zweefde onbeschroomd de rook. 't Wou heel wat zeggen, op zoo'n schuit eerste officier te zijn. Bullebak Stevens was de laatste hindernis, die de stuurlui moesten nemen, om een kapiteinsplaats te bereiken. Hij was onder de offi cieren van de maatschappij bekend als de bonte hond, die taaie zeerob. Hij tergde zijn eerste officieren het vuur uit de nagels, tot ze hun aanstelling tot gezagvoerder kregen. Dan schudde hij hun de handen en wenschte hun geluk en stond tegen ze te grijnzen en zei, dat ze des te beter schippers zouden zijn, nu ze de zweep van Bullebak Stevens op hun ruggen hadden gevoeld. Piet van Zante wist dat alles. Maar hij wist ook, dat hij nog een heel andere zweep te voelen zou krijgen. Ook in het hart van kapitein Stevens was er een hechte trouw - de trouw aan zijn wrok. De kou prikte met naaldepunten in zijn gezicht. Zijn voeten waren ijsklompen. Uur na uur liep hij over het voorschip heen en weer, werktuiglijk, moe, met loodzware oogen. 't Kon hem niets schelen. Stevens was van plan hem den nek te breken, en hij kon het, door maar één woord te zeggen en met zijn ruigen kop te schudden tegen de bazen van de lijn. Maar daaraan dacht Van Zante niet: hij dacht aan Ans. Zij wist, wat hechte trouw was. Een zeemansvrouw- was niet veel waard, als ze dat. niet wist. De eerste officier glimlachte, zelfs in die vrieskou, toen hij zich herinnerde, hoe zij met haar kastanjebruine kopje kon schokken en met haar oogen kon bliksemen. Hij zag haar voor zich, zooals ze hem altijd stond op te wachten aan de kade, zoo klein en slank en fier en gretig naar hem uitziende. Ja, een zeemansvrouw had een eenzaam leven. Maar nu werd 't gauw een prach tig leven, zei ze altijd. Want als Piet een eigen schip kreeg, in het gewone, verkeer op den noordelijken oceaan, konden ze bijna iedere maand een week bij elkaar zijn. Een eigen schip.. Sport voor sport had hij zich omhooggeworsteld langs de hachelijke ladder naar het commando. Het was inderdaad een worsteling geweest. Van iedere stijging had hij litteekens overgehouden. Drie ribben versplinterd, toen de Noordijk in een wilde zee haar loodsliuis tot brandhout sloeg. Hij was toen derde stuurman, 't Vorige jaar een been gebroken, toen hij een sloep door een razende zee heen had gewerkt, om de verdrinkende bemanning van een vrachtbootje te redden. Daar liep hij nog steeds een beetje mank van. Enfin, zulke dingen moest je nemen. Was je voorland, als je op zee ging. En nu. een eigen schip in 't vooruitzicht! En Bullebak Stevens stond tegenover hem met zijn haat, die als een monster achtige paddenstoel gegroeid was uit een verdriet van twintig jaar oud. Eerst na middernacht koos de Vechtstroom zee. Van Zante was al half uitgekleed, toen de kapitein hem liet roepen. Hij trok bedaard zijn uniform weer aan en ging. Kapitein Stevens keek hem aan met een stalen gezicht. „U hebt hier aan boord geen geregelde wacht tijden, meneer van Zante. 1" hebt de leiding over 't werk en de verantwoordelijkheid. Wc moeten op schieten om den verloren tijd in te halen. Meneer Hartogs is er een beetje zenuwachtig van, lijkt me. Dus moest u maar bij hem op de brug blijven om hem te helpen. Zenuwen kunnen we niet hebben met zulk weer.. Morgenochtend acht uur inspectie. Goeden - nacht." Hij zei dit botweg met zijn harde basstem. Van Zante vertrok geen spier van zijn vermoeide gezicht. „Uitstekend, meneer," zei hij, en hij ging, en klom de leer op naar de brug. „Allemachtig, Piet!" riep Hartogs, die in de kaar- tenkamer koffie zat te drinken. „Heeft hij je hier gestuurd?'! Van Zante knikte en grinnikte zwakjes. „Alles stipt volgens de regels, Leo. Bullebak Stevens wil alles in de puntjes hebben, dat weet je." „Hij kan naar den bliksem loopen!" schold de derde officier. „Ga hier op de bank liggen. Je kunt niet meer staan op je beenen. Ik por je wel wakker, als die ouwe gier rond komt azen." „Nee, merci, Leo." Van Zante schudde langzaam zijn hoofd. „Ik heb er zelf om gevraagd." „EzelSnap je niet, waar hij 't op aanlegt? Hij wil je opjagen tot je er bij neervalt. Tot je op de brug in slaap valt, of je kooi niet meer uit kunt en dan rapporteert hij, dat je lui en onbekwaam bent. Je hebt recht op een schip, en je vergooit je kans! Wat heeft hij eigenlijk tegen je? Laat je raden, en ga een dutje doen. Hij beult je af tot je. Weer schudde Piet zijn hoofd, met een wrang, peinzend lachtrekje aan de hoeken van zijn grooten, sterken mond. „Dat zal hem niet lukken, denk ik. En 't doet er niet veel toe ook. Maar ik ben benieuwd hoe ver hij 't brengt., Leo." 't Werd een zware reis. De oceaan ging te keer als bezeten. Onophoudelijk raasden de westerstormen. De nieuwe eerste officier kreeg geen rust. Met koppig geduld deed hij zijn eindelooze werk, bezield en ge troost door een innerlijk besef, waar geen ander van wist. De gewone geriefelijkheden van het officiers- leven bestonden voor hem niet meer. Hij kwam in geen drie dagen uit zijn kleeren, en rusten deed hij, als 't ging, staande. Bullebak Stevens hield 't oog op hem met kouden hartstocht; met een duivelsch licht in zijn scherpe oogen wachtte hij op het eerste spoor van bezwijken. Maar Piet van Zante bezweek niet. Hij bleef bedaard, onverstoorbaar. Er bleef iets van een lachje in zijn afgematte oogen. Hij had iets in zich, dat hem staande hield, een kern van vrede, waar 't beulswerk van kapitein Stevens en het dolle gesis der grijze golven geen vat op kregen. De Vechtstroom zwoegde voort, forsch en veilig en vol licht, door liet stormachtige donker. Zij ste vende voort langs haar weg, zwaaiend en stootend. en spottend met de bergen zeewater. Met een geratel als van een machinegeweer spoot het schuim op tot over de brug. Drieëntwintig knoopen per uur, om de dienstregeling te handhaven. En de storm floot een eeuwenoud lied langs de gespannen schoorsteen- staggen. Drieëntwintig knoopen per uur door duister en wind en dikken mist. Meer dan het dubbele van de snelheid, die Piet's vorige schip kon halen. Er kwam sneeuw, neerzwiepend en striemend of 't looden pillen waren. De Vechtstroom boorde zich een weg door het donderen de water. Er vormde zich witte rijp op den kraag vai Van Zante's jas. Zijn lippen waren blauw. Maar hij liep vastberaden kalm heen en weer over de brug. Ze maak te drieëntwintig knoppen per uur, drieëntwintig knoo pen huiswaarts. Rookerige mistwolken gulpten aan van den 'onzichtbaren horizon en joegen op het schip aan. alles uitwisschend in grijs heid. Piet t an Zante snoof dien mist gretig op. Die kwam van 't westen hem te gemoet, dicht en klam, ver blindend en flarderig, maar honderden mijlen er achter lag het land. Hij greep naar het koord van de fluit en liet een korte, schorre schettering den nacht door Slot op blz. 11

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 5