IN EEN BARAK 14 Sloi van biz. 11 „Twee of drie keer," zei hij, „toen ik er bar slecht voorstond, hebt u me uw hand laten vasthouden, en toen zijn we er doorheen gekomenis 't niet zoo?" Ze deed liaar oogen dicht., denkend aan dien och tend vroeg, toen ze, om een stervende te troosten, haar hand in de zijne had gelegd. Harry Blommaert dacht er ook aan. „Nu weet u waar u mee getrouwd bent," zei hij bitter; bitter tegen zichzelf natuurlijk. „Als. als u voet bij stuk houdt, heb ik ten minste een behoor lijke kans, om weer een kerel t.o worden. Trek nu uw hand niet terug. alstublieft!" „Tk zoek mijn zakdoek," legde ze uit. „Heb ik u weer aan 't huilen gemaakt?" „Weer „Ik heb 't gisteravond gehoord, in uw kamer." Hierop keek zij hooghartig, met haar nog vochtige oogen. en probeerde haar hand weg te trekken, wat echter niet lukte. „Laat mijn hand los." „Neen!" „Toe.... De hoofdzuster komt er aan." Toen liet hij haar hand los, en veegde zij haar oogen af, teneinde weer de „gladloopende, stilzwij gende, betrouwbare, onbevreesde, gevoellooze ma chine" te worden. Dien avond om acht uur, toen Harry Blommaert somber in zijn kamer zat, kwam het verpleegstertje, na een afwezigheid van enkele uren, de barak weer in, met haren, die rossig schenen onder het elec- trische licht, en schitterende oogen. En toen ging alles zijn ouden gang maar niet lieelemaal; want de hunkering naar drank kwam weer boven, en 't werd een kwade week, die volgde. Er waren goede dagen, dat hij haar schaken leerde, gevolgd door afschuwelijke nachten, waarin hij uren liep te ijsberen, en zij machteloos toekeek. Als 't dan licht werd, stuurde hij haar met groote wroeging naar bed en zette hij zijn strijd alleen voort. En er waren rustige nachten, waarin" ze allebei sliepen, en waarna hij weer met die hunkering wakker werd en er den heeleu dag tegen vocht. „Ik geloof, dat ik liaar zoowat vermoord," zei hij op een dag tegen den dokter; „maar 't is mijn eenige kans, om weer mensch te worden. nu of nooit!" „Vecht 't maar uit, jongeman!" zei hij. „Binnen kort houd je op met vervellen, en dan ben je geen gevaar voor de volksgezondheid meer en je kunt er maar beter mee klaar zijn, vóór je weer vrij man bent." v -Maar na een tijdje werd 't wat makkelijker. Blom maert begon aardig bij te komen hij leek iets minder mager en hij kon zijn biceps voelen opkomen onder zijn vingers. Hij begon met koude baden, als de hunkering weer opkwam, en er waren dagen, dat je door 't heele barakje het geluid van stroomend water hoorde. Hij schoor zich dagelijks, en liet een paar boorden komen. Zij hadden elkaar veel goede kameraadschap betoond, maar geen gevoeligheid. Hij wou haar bij zich hebben, maar hij stak geen hand naar haar uit. In de spanning dier weinige dagen scheen de vreemde, grijze dageraad te zijn weggesmolten in zijn eigen nevels. Alleen stak hij een keer zijn hand uit, toen ze met zijn ontbijt kwam en de borden voor hem neerzette ondanks zijn protest, want hij wenschte niet bediend te worden en raakte hij een gladden ring aan, dien ze aan haar vinger droeg. Ze kreeg een kleur. „Van mijn moeder," zei ze. „Haar trouwring." Ze keken elkaar aan, over het ontbijt heenmaai bij zei alleen, een minuut later: „Eieren natuurlijk weer steenhard! Kunnen we ze niet rauw krijgen en ze hiér koken?" Dien morgen ook deed hij een voorstel, dat hij al eenigen tijd had overwogen. „Bestaat er geen mogelijkheid," vroeg hij, „dat u uw ontbijt hier brengt en dat we samen eten? Lijkt me gezelliger." Ze glimlachte. „Dat mag niet." Hij at alleen, en toen zij na 't ontbijt haar half uur lichaamsbeweging nam voor 't rauin, zat hij te lezenmaar hij las slechts in schijn. Eén keer liep ze door 't hek en bleef ze naar buiten staan kijken. „Halkema!" riep Harry Blommaert. Halkema is in dit verhaal nog slechts terloops genoemd. Hij was een klein, tamelijk dik mannetje, en hij had een kamertje in de barakhij vervoerde de maaltijden en bet vuile goed, had in tijden van ijlkoorts een paar malen op de borst van Ilarry Blommaert gezeten, en bewaarde achter slot, in 't dressoir, een flescli. „.Ta, meneer," zei Halkema, opdoemend achter een sterken, geestrijken geur vandaan. „Zeg, Halkema," zei Harry Blommaert, met één oog naar de gestalte bij het hek. „is die flescli van jou leeg?" „Welke flescli?" „Die flescli in 't buffet." Halkema keek naar Harry Blommaert, en Harry Blommaert keek naar Halkema een blik van mannen, van broeders onder elkaar. „Niet lieelemaal. meneer nog een paar slokjes." „Zullen we dan zeggen," opperde Harry Blom maert, „a vijf gulden per slokje?" Halkema glimlachte. „Dat kan," zei hij. „Inschenken?" Harry Blommaert stond in dubio. Aan 't hek draaide het verpleegstertje zich 0111. „Nee," zei hij, „geef zoo maar, Halkema." Halkema bracht de flescli, en een glas, maar liet glas werd afgewezen. Harrv Blommaert nam de flescli in zijn hand en keek er naar met een eigen aardige gelaatsuitdrukking. Toen liep hij naar de waschtafel en legde de flesch in een la, onder een stapel zakdoeken. Halkema keek met groote oogen toe. „Alleen om de proef te nemen, Halkema," zei Ilarry Blommaert. Toen begreep Halkema 't en hij glimlachte, niet meer. „Zou ik niet doen, meneer Blommaert," zei liij. „U verliest uw zelfvertrouwen maar, als 't niet lukt." „Maar 't lukt wél," zei Harry Blommaert. „Zou je de koudwaterkraan even open willen zetten?" De volgende vierentwintig uren begreep de ver pleegster er niets van. Keken de oogen van Harry Blommaert, met een ondoorgrondelijke uitdrukking er in. niet naar liaar, dan bleven ze gevestigd op iets IIij ferleldc littu 1 zrljx ofer den chtnijieur en den ring. in de buurt van de waschtafelen dan hadden ze iets eigenaardig straks en zelfs iets triomfantelijks. Dien dag paste Harry Blommaert maar éénmaal koud water toe. Naarmate de uren verliepen werd hij vroolijker, en keek hij beslist triomfantelijk. Hij staarde minder naar de waschtafel, en meer naar de zuster. Enfin, met dien avond en den volgenden morgen ging er weer een dag 0111, en de flesch lag nog steeds onaangeroerd onder de zakdoeken, en de koude douche liep niet meer, en Harry Blommaert had voortdurend dat triomfantelijke gezicht- Toen het ontbijt kwam dien ochtend, stapte hij naar de kamer van het verpleegstertje, nam haar blad op, met tafel en al, en droeg het de gang over. Hij zette op zijn eigen kamer twee tafeltjes met ont bijt tegen elkaar, en twee stoelen tegenover elkaar. Toen de zuster, die kruimeltjes op de vensterbank had staan strooien, zich omkeerde, stond Harry Blommaert klaar, 0111 een der stoelen uit te trekken, en hij had iets in zijn gezicht, dat ze er nog niet had gezien. „Zullen we ontbijten?" zei hij. „Ik heb gisteren al gezegd. „Denk 1111 heel even na," zei hij zacht. „Is er één reden om niet samen te ontbijten?" Zij drukte haar handen stijf tegen elkaar, maar sprak niet. „Of 't moest zijn. dat je 't. onaangenaam vindt." Hij kwam een stap dichterbij, maar hij raakte haar nog niet aan. „Hemeltje! Je eieren worden koud!" Ze maakte een beweging in de richting van zijn blad, maar Harry Blommaert. nam haar hand gevangen. „Die eieren kunnen naar de weerga loopen!" zei hij. „Waarom kijk je me niet aan?" Er verscheen in de oogen van het zustertje iets liefs en lichtends, dat bij haar beroep in 't geheel niet paste en de grafische, voorstelling va.11 liaar polsslag zou er hebben uitgezien als een aardbeving. „Ik. ik moet, zoo tegen je opkijken," zei ze, maar ze keek naar beneden, terwijl ze het zei. „O, inijn engel, mijn liefste!" jubelde Harry Blom maert. „Ik moet tegen jóii opkijken!" Meteen viel hij op zijn knieën en kuste hij den gesteven zoom van haar schort. De verpleegster voelde zich heel vreemd en eenigs- zins beangst. „Ik wou alleen." zei ze, terugwijkend, „dat je niet zoo dwaas deed! Halkema komt er aan!" Maar Halkema kwam er niet aan. Harry Blom maert richtte zich op in zijn volle lengte en keek op haar neer; een nieuwe Harry Blommaert, want die andere, die zich in een club dronken had gedronken, en die een ring aan een chauffeur had gegeven, was gestorven, dien grijzen morgen enkele weken te voren. „Ik hou van je. ik hou van je. ik hou van je!" zei hij, en hij nam haar in zijn armen. De hoofdzuster stond een sollicitante te woord; en aangezien de hoofdzuster iederen ochtend voor haar gezondheid een wandelingetje deed over de binnenplaats, en liefst zoo weinig mogelijk tijd ver loor, voerde zij dat gesprek al loopende. „Ik geloof best dat ik een goede verpleegster zal worden," zei de sollicitante, oenigszins buiten adem, want de hoofdzuster kon geducht stappen. „Ik heb zoo'n medelijden met zieken." De hoofdzuster bleef staan en verhief vermanend haar wijsvinger. „Te veel medelijden is een bezwaar," oreerde zij. „De volmaakte verpleegster is een stilzwijgende, betrouwbare, onbevreesde, gevoellooze machine. dat gebouwtje kier is een barak voor besmettelijke zieken." „Een gevoellooze. machine," herhaalde de sollici tante. „Ik begrijp u; een eh. De woorden stierven op haar lippen. Zij keek over een troep vogels op de vensterbank heen, en vlak daarachter, binnen, zaten Harry Blommaert en de verpleegster, met een deerlijk verkreukelde muts, samen te ontbijten. E11 terwijl zij keek, boog Harry Blommaert zich over het tafeltje heen. „Ik ben dol op je!" zei hij duidelijk verstaanbaar, en hij hief de handen der verpleegster naar zijn mond en kuste ze één voor één. De sollicitante keek naar de barak, waar Harry Blommaert, nadat hij de handen der verpleegster had gekust, zijn gezicht verborg in haar beide pal men. De milde Octoberzon scheen neer op de binnen plaats. met de verbonden patiënten in ziekenwagen- tjes, en de invaliden, zich koesterend op een bank, krukken naast, hen, en de waterlooze fontein en de liavelooze vogeltjes. De sollicitante was er vol opwinding over vreug de en lijden, geboorte en dood, ellende en hoop, leven en liefde. Liefde! De hoofdzuster keek naar haar met een knorrig gezicht maar met zachtheid in haar oogen. „U ziet," zei ze, met een wuivend gebaar in 't rond, „wat u krijgt.voor twintig gulden per inaand!" „Ik geloof," zei de sollicitante verlegen, „dat ik 't erg prettig zal vinden."

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 14