5
..Waarom gaat u niet op de bank liggen lukken?
Ik heb niets noodig."
„Nee. vanavond niet."
Hij begreep haar natuurlijk best. maar hij liet
zich niet uit 't veld slaan, llij voelde zich veel Ie
prettig. Hij kon zonder moeite adem halen, en zijn
stem klonk wel zwak. maar helder.
..Hebt ii er bezwaar tegen om naast me te komen
zitten? bent u moe? .la, natuurlijk bent u moe.
Misschien ligt u morgen of zoo alweer aan den over-
kaï 11in een lekker friseh bed. zonder gestoord te
worden door het gezanik van zoo'n lastigen vent...."
..Wilt u wel eens stil zijn?"
„Wilt u uw hand op mijn hand leggen? 'Dank u.
Da's. gezelliger," ziet. 11." Hij zei 't verontschul
digend: onder haar hand brandde de zijne als vuur.
„Ik. ik heb er met den dokter over gesproken,
toen n de kamer uit was."
„Waarover?"
„Over dat trouwen van ons."
„Wat zei hij?" Ze zou maar meepraten.
„Hij vond 't goed, als u wou. I." blijft toch wel
zitten?"
„Ja. Maar u inoogt niet praten."
„l.aat ik u even zeggen hoe 't zit.. Ik heb wat; geld
niet veel, een beetje." Dit wou hij haar goed aan
't verstand brengen. Als ze begreep, dat hij schatrijk
was, zou ze weigeren, en dan konden de Blommaert-
Vetters toch nog met alles gaan strijken. „En als
ik. tt begrijpt me wel; ik wil, dat er iets goeds
mee wordt gedaan. Dat broertje van tl. zou er
van kunnen studeeren. of 't zou toch minstens
helpen."
Ze had hem eens verteld over dat broertje, weken
geleden, vóór hij zoo erg werd. Dat was verkeerd
geweest, tegen de voorschriften van 't vak. Je praat
niet over jezelf of over je familie.
„Als u niet, wilt probeeren te slapen, zal ik dan wat
voorlezen?"
„Wat dan?"
„Ik had gedacht. iets uit den bijbel, als u 't,
goed vindt."
„Ja. best," stemde hij toe. „Dat zal wel zoo hoo-
ren; en als u 't. prettiger vindt. Zult u eens na-
w* denken over wat ik gezegd heb?"
„Ik zal er over denken," zei ze. op een toon of ze
een lastig kind suste, en toen ging ze haar bijbel
halen.
De klok van den nabijen stadhuistoren sloeg
t wee, toen ze liaar stoel naast hem trok en onder het
overkapte licht begon te lezen. De ramen aan tien
overkant van de binnenplaats waren wazig gele
rechthoeken, en sommige waren helderder dan de
andere: daarachter wou de slaap niet komen. Bui
ten reed er een taxi voorbij, die een luidruchtig stel
uitgaanders vervoerde.
De verpleegster had haar muts afgezet en op een
stoel gelegd, 't Was warm najaarsweer, en de lichte
druk van het tule had haar haar in fijne vochtige
slagen tegen haar voorhoofd gelegd. Onder haar
oogen had ze paarse holten van bezorgdheid en
slapeloosheid.
Harrv Blommaert, die lag te luisteren, had feitelijk
berouw moeten krijgen over zijn jeugd van zwaar
leven en zwaar drinkenhij had vergiffenis moeten
schenken aan de Blommaert-Vetters (waarvoor doet
er hier niet toe).
Maar hoe ergerlijk het ook klinke. hij hield zich
niet andere dingen bezig, terwijl het zustertje voor
las; hij probeerde zijn beenen te bewegen, en toen
dat niet lukte, ging hij er over nadenken, hoe hij de
laatste wraak zou nemen van een leven, dat verre van
vergevensgezind was geweest.
Even voor drieën belde de verpleegster om den
dokter, en die kwam, met'n badjas over zijn pyama,
en gaf Harry Blommaert een spuitje in zijn linker
arm.
,,'t Loopt op z'n eind." zei hij. ,,'t Hart, houdt 't
niet waarschijnlijk te veel gedronken. Ik zou wel
blijven, maar ik kan niets doen."
„Zou zuurstof.
„Je kunt 't voor mijn part probeeren. 't ls precies
of je een lekken band oppompt; maar als je anders
niet gerust bent, ga je je gang maar,"
De zuster bleef in 't portaaltje staan, tot de galm
van zijn pantoffels was weggestorven. Toen keerde
ze terug naar Ilarry Blommaert.
„En?" vroeg Harry Blommaert, „Hoeveel tijd
heb ik nog? Tot morgen?"
„Als ti maar niet praatte en u zoo opwond.
„Wel ver...." begon Harrv Blommaert (met
leedwezen vermelden wij het. maar gelukkig hield
hij 't ergste nog in). „Al wat ik nog te praten héb
moet ik 1111 doen. Neemt u tne niet kwalijk.... ik
wou niet vloeken."
„O, ik weet 't al niet eens meer," zei de zuster
verstrooid. Zoo'n sterfbed had ze nog nooit gezien.
Ze wist er geen raad mee.
„Zal ik nog wat lezen?"
„Nee. dank u."
De zuster keek op haar horloge. Het was pas
half vier.
Om half vijf zei Harry
Blommaert zijn plannen
waren inmiddels in orde
gekomen dat hij wel een
geestelijke wou ont vangen,
als de zuster 't prettiger
vond. Zijn stem was weer
zwakker en kwam met hor
ten en stooten.
„Ik geloof niet," zei hij
met inspanning, „dat hij
me.... er doorheen krijgt....
Maar als u 't graag hebt....
zal ik 'Iprobeeren."
-Maar dat was allemaal
niets dan duivelsche list:
want toen, ingevolge een
telefoongesprek, de geeste
lijke kwam een man
van onthechting en toe
wijding. die met alle ge
noegen de wereld, een auto
en een mooie kerk in den
steek had gelaten, 0111 een
troepje ellendigen te helpen
in een missiepost in een
achterbuurt toen stuur
de Harrv Blommaert de
verpleegster weg, om een
kop bouillon klaar te ma
ken, dien hij toch niet meer
door kon slikken, en begon
hij den man Gods te bewerken. Hij deed zulks door
aan te tonnen, hoe broodnoodig het broertje van de
verpleegster studeeren moest, en doorliet stilzwijgen
te bewaren over de Blommaert-Vetters en over den
omvang van zijn bezit. Het huwelijk kon door een
ambtenaar van den burgerlijken stand onmiddellijk
gesloten worden, mits bij deze plechtigheid zes ge
tuigen aanwezig waren, llarrv had rechten gestu
deerd en wist precies wat hem te doen stond. De
verpleegster had z'n aanzoek aangenomen, loog hij
den geestelijke voor, en hij zou van dit tranendal niet
rustig kunnen scheiden, vooraleer z'n laatste wenscli
in vervulling ging. Hij stelde er prijs op, dat de ker
kelijke inzegening vlak daarop geschieden zou. Het
gelukte hem. niet zonder veel moeite, den geestelijke
te overtuigen en toen hij vertrok had Harry hem de
belofte afgedwongen dat hij 0111 half negen met den
ambtenaar van den burgerlijken stand en zes ge
tuigen zou terugkomen. Ook een notaris moest ver
wittigd worden.
Van half zes tot acht uur pleitte Harry Blom
maert bij den zuster, met het beetje stem dat hij nog
overhad. Het idee w as bij hem een obsessie geworden
en iedere minuut, iedere hijgende ademtocht boog
haar dichter over naar zijn wil. Hij ijlde niethij was
precies even helder als zij. en hij stond geweldig op
zijn stuk. E11 ze kon hem zoo makkelijk zijn zin geven
't beteekende voor haar zoo weinig, en voor hem
om welke zonderlinge reden dan ook zoo veel. Als
ze het deed, zou hij misschien een beetje nadenken
over de woorden van den geestelijke.
Om half negen, toen de verpleegster doodelijk ver
moeid was van den strijd, en haast geen polsslag meer
bij hem kon vinden, bezweek ze voor den smeekenden
blik van zijn oogen; zij knielde naast, hem neer, en
werd in den echt verbonden, met een tiental woorden
en een halfvuil wit schort.
De dageraad sloop door de ramen naar binnen
een grauwe stadsdageraad, vol roet, en lawaai van
vroege auto's. Er siepelde van de binnenplaats een
lucht van nat asfalt naar binnen, en op de venster
bank, waar de verpleegster kruimels placht te
strooien, tjilpte een vuile museh. Harrv Blommaert,
erg slaperig en tevreden nu hij zijn zin had, dicteerde
een paar regels aan den notaris, en onderteekende
zijn testament met een rukkerige hand.
„Ik wou," mompelde hij, „dat ik hun gezicht kon
zien, als dat bommetje harst!"
Toen viel hij in slaap.
Harrv BI ommaert ging, zooals we al weten, niet
dood. Dat kwam misschien, omdat alleen de deugd-
i/ihij torn tuin ratlin nltuin kijken
'I ziekenhui» ntin tien orerkant.
zanten jong sterven. En de deugd van Harrv Blom
maert had zich meer gericht naar het eergevoel van
een man van de wereld dan naar de wet van Mozes.
Dus week hij niet veraf van zijn gewone lijn. toen hij
zijn laatste gedachten of zijn schijn ba ar-laatste
gedachten - niet aan zijn heil. maar aan de wraak
wijdde.
Harry Blommaert had namelijk ernstige redenen.
om een hekel te hebben
aan de Blommaert-Vetters.
Als zoo'n jongmensch als
hij al hef geld tier Blom-
rnaerts en een erfelijken
dorst Heeft meegekregen,
spreekt het vanzelf, dat hij
aan 't drinken slaat. De
Blommaert-Vetters begre
pen dat niet, en maakten
zich onaangenaam door
hem „Arme Harry!" te
noemen en geen wijn op
tafel te zetten, als hij k wam
eten. Toch was dit niet de
voornaamste reden, waar
om Jiij hen niet uit kon
staan.
Harry Blommaert was
van een meisje gaan hou
den. Om eere te geven
wien eere toekomt: hij was
aanstonds begonnen zijn
leven te beteren. Hij nam
nog maar de helft van zijn
gewone aantal whisky-
soda's, en champagne in 't
geheel niet meer. Hij ging
aan tennis doen, om den
tijd door te komen, maar
daar hield hij weer mee op,
toen hij ontdekte, dat hij
er nog erger dorst van
kreeg. En juist toen hij 't zoover had gebracht, dat
liij 's morgeus op kon staan zonder een borrel te
nemen, ten einde op dreef te raken, vonden de
Blommaert-Vetters het noodig. de familie van het
meisje te waarschuwen, voor het te laat was.
„'t Is in veel opzichten wel een aardige jongen."
had mevrouw Blommaert-Vetter gezegd, toen zij die
waarschuwing uitbracht; „maar hij is vreemd, en
zwak. zooals alle drinkers, en hij heeft geen verant
woordelijkheidsgevoel. Ik zou mijn dochter nooit
aan zoo iemand toevertrouwen; ik bracht haar nog
liever naar 't kerkhof. En als je er meer van wilt
weten, vraag dan maar eens aan mijn man."
Het meisje liad derhalve haar ring teruggestuurd
met een koel briefje, en Harry Blommaert had zich
dien avond in de club stomdronken gedronken, en
den ring aan een chauffeur cadeau gegeven wat
allemaal heel erg onbehoorlijk is. maar toch wel echt
tnenschelijk ook.
De verpleegster had in geen achtenveertig uur ge
slapen. en bleef daardoor een vol half uur dommelen.
Daarna werd zij wakker, met een schrik en een ont
zetten den angst, dat 't gebeurd was, waar zij op
wachtte. Maar Harry Blommaert was nog in leven,
hij sliep normaal, en de thermometer, die dertig
minuten op zijn plaats had gezeten, stond op 39.4.
Om elf uur kwam de dokter haastig binnen, met
liet lofwaardig voornemen, zijn patiënten af te wer
ken, vóór bij de stad in ging. Hij zag Harry Blom
maert doodstil liggen, met zijn oogen dicht, en
de verpleegster naast zijn bed staan, bleek en
beverig.
„Waarom heb je geen boodschap gestuurd?" vroeg
hij kregel. „Je had me moeten roepen. Ik heb nog
zóó gezegd.
..Hij is niet dood," zei de zuster ademloos. „Hij....
hij knapt op. geloof ik."
Toen strompelde zij de kamer uit. naar haar eigen
kamertje aan den overkant van de gang. en deed de
deur achter zich dicht; en zij had vergeten, den
dokter de kaart te geven geen gering verzuim, al
was het de gewone dokter maar.
De dokter zocht zelf de kaart op, keek. las en
floot.
„Is 't niet 't toppunt?" stond hij te mompelen.
Pols zeer zwak. Bijna geen pols. Praat
druk. Hijgt (4 uur v.m.). Kan niet slikken. E11
dan Slaapt rustig sinds negen uur. Pols ster
ker. Temperatuur 39.4. Was dat laatste
ept van 111e eventjes raak?"
Vervolg op blz. 11