a fSö 5 „Neemt n mijn sigaar," bood Karei beleefd aan. „Heel graag," zei de man met de sigaret. Hij nam de sigaar, hield haar tegen zijn sigaret en trok uit alle macht, maar. zonder resultaat, want Karei had in het vuur van het geval zijn sigaar onherroepelijk uit laten gaan. De vreemdeling schrok. Zijn oogen puilden uit zijn hoofd. Hij staarde Karei aan met plotselinge en angstwekkende woede. „Dat verwenschte ding is uit," zei hij, buiten zich zelf van kwaadheid, en nijdig smeet hij de sigaar op straat. „Meneer!" riep Karei, „wat voor den duivel. „Spreek geen woord meer. vervelende kwast," hijgde de heer met een onheilspellende flikkering in zijn grijze oogen. „Maar...." Verder kwam Karei niet. Met een snelle beweging van zijn rechterhand had de vreemdeling Karei s hoed van zijn hoofd gerukt en voor de vernielzuch tige wielen van het stadsverkeer gesmeten. De hoed moest zich het gevaar bewust zijn, want hij scheen met een voorzichtige behendigheid de paardenpooten te ontwijken en te vluchten voor de wielen van een taxi en 'n zwaren twaalfcylinder-wagen. Terwijl hij daar voorthobbelde, schitterde hij in het zonlicht en behield tot het laatste toe zijn glans en zijn glorie. Karei en Barende stonden beiden als verlamd Barends als gevolg van den aanval op zijn vriend, een donderslag uit den helderen hemel van vol maakten vrede; en Karei vanwege den hoon en het gevaar, waaraan zijn eerste, zijn heilig hoedje was blootgesteld. Het zou zeker te rechtvaardigen zijn geweest, als zij den man onmiddellijk vermoord had den. Maar om iemand te dooden moet je jezelf zijn, gezond en ongekwetst, en dat was Karei nu juist niet. Een gedeelte van hem, een groot en voornaam deel van zijn voormalige persoonlijkheid, verkeerde in afschuwelijk gevaar. Het was het instinct tot zelf behoud, dat hem dwong, zich midden tusschen het verkeer te werpen om zijn hóed te redden. Maar het fatum was tegen hem en tegen zijn hoed. Juist toen hij zich wilde bukken 0111 hem op te rapen, hoorde hij vlakbij een oor- verdoovend lawaai en het volgend oogenblik reden de banale wielen van '11 ouden vierwieligen wagen dwars over den hoed, en mismaak- ten hem in één seconde tot een afzichtelijk vod, zoo plat als een dubbeltje. I11 één slag was het trotschc hoofddeksel verworden tot een mislukten panne koek. tot een treurig geïmpro- viseerden operahoed. Toch raapte Karei hem eerbiedig op, drukte hem tegen zijn borst en holde terug naar het trottoir, om zelf ten minste te ontkomen aan den overrijdingsdood. Toen hij met kloppend hart de veilige zóne bereikte, zag hij nog juist den vreem deling een taxi inglippen. „Hier, pak mijn hoed en bewaar hem zoolang," schreeuwde Karei, terwijl hij het kostbare kleinood in de zorgvuldig geliand- schoende hand van Barends duwde. „Ik vermoord hem Hij rende op de taxi af. maar voor hij op de tree plank kon springen, was de auto al in volle vaart. Om Karei nog meer te sarren, stak de man binnen zijn knalrood hoofd buiten het raampje en riep: „Ver velende kwast." Karei liet geen seconde verloren gaan. Haastig maar beheersclit sprong hij op de treeplank van de eerste de beste taxi, die voorbijkwam. Het liet hem koud of er nu een barones of een professor 111 zat. Als het moest, zou Karei de zaak wel uitleggen en hen overtuigen, dat het hun dure plicht was, hem te helpen. Maar er zat een doodgewone boodschappenjongen in de taxi. „Hé!" riep de jongen verbaasd, toen Karei het portier opende en naar binnen kroop, „wat komt u hier doen?" „Kalm maar," suste Karei, „ik zal het je dadelijk uitleggen." En de jongen bond in, terwijl Karei tegen den ver bouwereerden chauffeur riep: „Volg de taxi daar voor je. Verlies haar niet uit het oog. Ik zal je goed betalen." „Hoe komt u in mijn wagen?" vroeg de chauffeur. „Er in gesprongen. Maar vraag nu niet te veel. Je zult er een mooien duit mee verdienen." „Hoor 'ns bier. ik moet...." begon de jongen weer. „Houd je mond." beval Karei. Bij het viaduct liet hij den jongen uitstappen en vergoedde zijn oponthoud. Hij had daar net een mooie gelegenheid voor, omdat achtervolger en achtervolgde een oogenblik moesten inhouden voor een verkeersstremming. Het was duidelijk, dat de hoedenvernieler in de gaten had gekregen, dat hij achtervolgd werd. Hij stak zijn hoofd buiten het raampje om den afstand te meten tusschen hem en Karei. Het zien alleen al van den hoed van zijn vijand maakte Karei helseh. Hij vuurde zijn chauffeur, die het geval door begon te krijgen, nog eens extra aan. Politieagenten probeerden de beide taxi's tot stilstand te brengen, maar zoo gauw de auto's wat dicht in de buurt kwamen, stoven de heeren opzij. 0111 nog juist op tijd te ontkomen aan het lot van Karel's hoed. Zij noteerden de nummers en zwoeren wraak. Net toen het Karei te binnen schoot, dat zijn vijand hem misschien wel in de verlatenheid van den polder of in de geheimzinnige bossclien wilde lokken. 0111 hem daar te verbrijzelen. draaide de voorste taxi .Spreek f/een irimril meer, rei relemle kleurt met een zwaai een zijlaan in. Zij waren nu uit het drukke verkeer en konden daarom hun snelheid nog hooger opvoeren. Toen zij den overweg over roetsten, scheelde het maar een haartje of Karei had zijn prooi te pakken gehad. Maar de ander schoot plotseling pijlsnel vooruit en ontkwam. Een paar honderd meter verder reden de twee auto's vlak naast elkaar, totdat ze plotseling moesten remmen voor een vrachtauto, die den weg overstak. Karei had op dit moment gewacht. Vlug maakte hij zijn portier open, ging op de treeplank van zijn wagen staan, en met een lenig, zuiver berekend sprongetje belandde hij op de treeplank van de andere taxi. Deze remde op hetzelfde moment met een verschrikkelijk gepiep. Karei werd haast tegen den grond gesmeten, maar door 'n handige manoeuvre wist hij zich nog staande te houden. Juist toen hij het portier opende 0111 den vijand te overvallen, ontsnapte deze door de andere deur. „Stop!" schreeuwde Karei. „Niks d'rvan, vervelende kwast," zei zijn vijand, terwijl hij naar een tuinmuurtje holde en er overheen klauterde. De achtervolging werd zoo mogelijk nog intensiever voortgezet. De haastige Karei vergat zoowel de taxi als haar chauffeur, die naar zijn beloofde centen kon fluiten en tot overmaat van ramp nu zelf ook nog de noodige boeten kon betalen. Dit was ongetwijfeld het huis van zijn aanvaller, en misschien had hij niet alleen zijn huis, maar ook dat van het meisje opgespoord. De hoedenvernieler wilde geen seconde verliezen met morrelen aan de voordeur en rende zoo het huis binnen door de openstaande tuindeur. Hij draaide zich 0111, om de deur te sluiten. Maar toen hij zag, dat Karei hem zoo dicht op de hielen zat, vergat hij én de deur én de waardigheid van de omgeving en zette het als de weerga op een loopen. Karei hem achterna. Toen zij beiden den salon door holden, hoorde hij een dame, die blijkbaar in den vorm wilde blijven, heel verrast uitroepen„0Hij begreep haar verbazing bij het zien van haar zoon of neef of wie ook, die als een gek komt binnenstormen en zonder een woord te zeggen weer even gauw verdwijnt, achtervolgd door 'nstoeren, vluggen jongen man, die hem met donderende stem beveelt stil te staan. „Blijf staan!" schreeuw de Karei. „Nooit, nooit, mispunt!" ketste de man nijdig terug, terwijl hij door de deur ont snapte en de trap op rende. Karei sprong hem achter na., en halfweg zou hij hem te pakken hebben gehad, als hij niet uitgegleden was. Met een sprongetje was hij weer overeind en zag de veelbegeerde prooi al haast boven aan de trap. Hij gaf den moed niet op en met drie treden tegelijk wipte hij naar boven en zag nog juist den sluwen vos zijn hol binnenglippen. De slaap kamerdeur werd dicht ge smeten, gesloten en gegren deld! Karei bonsde als een waanzinnige op de deur. „Kom er uit en zeg me waarom je me beleedigd hebt, of ik trap de deur in mekaar," schreeuwde Karei, terwijl hij alvast tegen de benedenpaneelen begon te schoppen. „Ga weg," was het ant woord, „ik ken je niet en ik wil je ook niet kennen!" „Maak je open?" en zonder antwoord af te wachten, wierp hij zich met heel zijn lichaam tegen Vervolg op blz. 11

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 5