Uit het dagboek van een landjonker 10 Den dag na het officieele afscheid van mr. Taco Syma als voorzitter van den gemeenteraad heeft op het kasteel van Heselbach een intiem feestje plaatsgehad. Annie had de lieele regeling op zich genomen. Het is mij een vreugde om te zien, hoe ze zich reeds in haar toekomstig werk heeft ingeleefd. Ze speelt de rol van kasteelvrouwe met de grootst mogelijke vlot heid. Er gebeurden op dat afscheidssouper voor mr. Svnia een paar vreemde dingen. Het is dus wel de moeite waard om de geschiedenis van dien avond wat uitvoeriger te beschrijven. De groote zaal in den zuidelijken vleugel was, door de goede zorgen van Annie, feestelijk versierd. We hebben sinds eenige dagen de centrale verwarming buiten dienst gesteld, maar in den open haard, een groote, ouderwetsche schouw, met een breeden, mar meren en rijk-versierden mantel, knetterde een gezel lig houtvuur. Annie was niet zuinig geweest met de kaarsen. Op de lange tafel, in het midden op een spie gelglas, stond de oude kandelaar met vijf armen. Daaromheen, verbonden met kristallen schakelket tinkjes, prijkten kleine vazen met voorjaarsbloemen. En op de vleugels van de tafel stonden nog, aan iederen kant, drie kandelaars. Langs den wand brand den twee schemerlampen. En op de witte vleugel - piano, in den uitersten hoek van de zaal, was de groote vaas geplaatst, die geheel doorschenen wordt door indirect licht, gevuld met rose en witte horten sia's. Ook op den schoorsteenmantel brandden twee kaarsen. Het gaf een stemmig en feestelijk, een won derlijk licht, al die dansende vlammen van houtvuur en kaars. Er waren niet veel genoodigden, en toch voldoende om een opgewekt en wisselend gesprek gaande te houden. Behalve Annie en ik waren er de pastoor, mevrouw Hordieke, Annie's broer, de twee meisjes van Buren en mijnheer Bongers, de jonge onderwijzer. Over het souper zelf wil ik kort zijn. Het menu was voortreffelijk, het werd heelemaal alleen door Annie samengesteld, en dat was, de distributie en de schaarschte van voorraden in aanmerking genomen, geen gemakkelijke opgave geweest. Maar ze was er uitstekend in geslaagd; het kon een goed toebereid en uitgezocht souper genoemd worden, ofschoon uiterst eenvoudig, zooals het ook hoort in den tegenwoordi- gen tijd. Ikzelf had bij de gerechten de passende wijnen uitgezocht. Den eersten toost bracht ik natuurlijk uit op den scheidenden burgemeester. Ik deed het kort, met een paar gevoelige woorden, waarbij ik herinnerde aan de toespraak van den eersten wethouder, Frenske Seegers, die in zijn eenvoudige, oprechte taal zoo duidelijk en ontroerend had te kennen ge geven, hoe door héél Heselbach het heengaan van mr. Syma gevoeld wordt als een zwaar verlies. Ook Annie's broer sprak een paar woorden. Hij herdacht de trouwe vriendschap, die hij van den burgemeester had ondervonden in den tijd, dat bei den nog jongelingen waren. Hij zei niets dat kon duiden op de liefde, die tusschen Annie en Taco be staan had. En toch dachten wij, die deze geschiede nis kenden, terug aan dien tijd, die ons nu opeens zoo vreeselijk ver leek, alsof het gebeurtenissen betrof uit een andere wereld. Een poosje later nam mr. Syma zelf het woord. Hij dankte ons allen in een vriendelijke en geestige toespraak, hij wendde zich speciaal tot mij, den gast heer van dezen avond, en van zoovele andere avon den, den „eeuwigen gastheer", zooals hij mij noemde en den „nimmer weigerenden weldoener". Ook richt te hij zich in het bijzonder tot den pastoor, dien hij prees als een goed herder. Toen kwam de kleine mijnheer Bongers aan het woord. Hij wijdde eerst een gedachte aan den schei denden burgemeester, met wien hij zoovele onver getelijke uren had doorgebracht op diens kamer, in gesprek over wat hun beiden zoo na aan het hart lag: de schoone kunsten, in het bijzonder de poëzie. Maar daarnaast, zoo zei de heer Bongers, had hij nog wat anders op het hart. Mr. Syma was niet de eenige. die binnen enkele dagen uit het dorp vertrok. Aan den overkant van de tafel zat nog iemand van wie we afscheid moesten nemen. Wij keken allen naar die plaats. Het was Nora van Buren, die, blozend en verlegen, naar haar glas keek. „Ja," zoo ging de onderwijzer verder, „onze goede Nora van Buren vertrekt over drie dagen uit de gemeente voor de nieuwe taak van religieuss. „We gingen allemaal staan, we wilden allemaal klinken met het brave, bescheiden meisje, dat van zooveel belangstelling en hartelijkheid de tranen in de oogen kreeg. Toen iedereen weer zat, vroeg de pastoor om een oogenblik stilte. Hij wilde antwoorden op de vrien delijke toespraak van den scheidenden burgemeester. Hij wees op het moeilijke werk van den burgemeester, dat hij niet graag zou willen overnemen; hij zou er niets van terecht brengen. Maar wel had het er soms op geleken of de pastorie was overgeplaatst naar het gemeentehuis. En vaak, als de pastoor op een van de zitdagen van den burgemeester langs het raadhuis was geloopen en de groote groep menschen had ge zien, die daar stonden te wachten om den burgemees ter te spreken en om raad te vragen, had het duivel tje van de afgunst weieens aan zijn oor gefluisterd. Daarna wendde de pastoor zich tot den heer Bon gers. Die had, zoo zei de oude priester, zoojuist een geheim verklapt en nu zou hij eens hetzelfde doen. Alleen maar op grootere schaal. Hij wilde namelijk mededeelen, dat de heer Bongers met ingang van I Mei a.s. benoemd was tot hoofd van de lagere school in Groot-Wassel. Een prachtige promotie voor een zoo jongen man als mijnheer Bongers was. Er werd van alle kanten hoera geroepen en we wil den al opstaan om den kleinen onderwijzer te feliei- teeren. Maar de pastoor hief afwerend zijn beide handen op en riep om stilte. „Ik ben nog niet aan het einde van mijn latijn," zei hij. „En ik wil liever maar ineens alles vertellen, wat ik op liet. hart heb. Die mijnheer Bongers heeft nog andere plannen dan hoofd te worden van een school. Hij wil het namelijk ook worden van een ge zin En hij is verloofd met 't meisje, dat daar naast 'in zit en dat zich achter zijn rug tracht te verbergen". Wij keken naar Ria van Buren. De mededeeling, hoewel ik in het dorp al soortgelijke 4osse geruchten had gehoord, kwam tamelijk onverwachts. Het hoera geroep was nu niet meer van de lucht. Maar opnieuw gebood de pastoor stilte. „Ik heb nog één pijl op m'n boog," zei hij. „Een klein pijltje maar, en dat wil ik nog eerst even afschie ten. Iedereen hier weet natuurlijk, dat onze vriende lijke gastheer, de baron van Heselbach, verloofd is met de beste en liefste aller gastvrouwen. Maar jullie weten misschien nog niet, dat ze over een paar weken, en wel op 5 Mei a.s., gaan trouwen." De spreker ging glimlachend zitten, want nu waren 'de gasten niet meer te houden. Van alle kanten werd geklonken en gelukgewenscht, het was even een al- gemeene levendigheid. En het duurde een poosje, voor we weer allemaal rustig aan tafel zaten en voor ik Sjuul had kunnen bellen 0111 den champagne, dien ik speciaal voor dit oogenblik van algemeene feestvreugde had gere serveerd. Nauwelijks waren. Sjuul en Piet Giebers, die voor deze gelegenheid was gehuurd en in een zwart pak met hoogenwitten boord gestoken, gearriveerd mét de zilveren koelers, of daar klonken opeens, buiten het kasteel, maar vlak in de buurt, een paar schoten. De gesprekken verstomden onmiddellijk. We keken elkaar vragend aan. En toen, vlak bij het venster naar het leek, een, twee, drie knalharde schoten, waarschijnlijk uit een revolver. De burgemeester stond op, hij was bleek geworden. Hij liep met snelle passen door de zaal naar buiten en ik volgde hem. We moesten voorzichtig zijn voor het licht. Tas tend in het donker, vonden we de buitendeur. Toen onze oogen gewend waren aan het duister, zagen we naast een rhododendronstruik, vlak bij een van de vensters van de feestzaal, een donkere gedaante. „Wie is daar?" riep mr. Syma. Wij luisterden met ingehouden adem. En toen hoorden we een zachte stem, die zei: „Ich." „Waim is ich?" riep de burge meester. „Ich bön das." De gestalte naderde ons, wij zagen nu in het sterrenlicht het beteuterde gezicht van den ouden veldwachter, die klaarblijkelijk niet wist of hij lachen of huilen moest. „Waat duisse hiej en waarom schuutse wiej eine gek?" vroeg mr. Syma. Het antwoord kwam met een mengeling van teleurstelling en schuldbewustheid. „Det waare maar saluutscheut. Veur het aafscheid." Het heele gezelschap was in- tusschen bij de voordeur gekomen en iedereen lachte hartelijk. „Nou, kom dan maar binne," zei de burgemeester, „es meneer de baron et ten minste good vinjdt. En drink ein glaas champagne veur jde saluutscheut." Weerspiegelingen bij den ouden watermolen. (Eigen opname te Sittard)

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 10