DAAR MOEST STRAF
I
OP STAAN...
t
Een humoristisch verhaal
van C. JL. Hommers
I
I k had het er niet mijn vrouw over ge
had, dat er geen enkele gemakkelijke
stoel in huis was, en dus zorgde Marga,
dat ik een lekker clubje kreeg, precies
zooeen als ik graag had. De stoel kreeg
een plaatsje rechts van den haard, onder
een goede leeslamp.
Zijn voorganger, een tamelijk kleinen
leunstoel, schoof Marga achteruit tegen den
muur; twee gewone stoelen verhuisden naar
boven; zij duwde niet veel moeite de piano tegen
den radiator, sleepte den divan naar een anderen
kant van de kamer, versjouwde een stoel van de
zonnige spreekkamer naar de slaapkamer en verhing
drie schilderijen.
„Dat is een lieele verbetering," zei ik, „nou staat
alles netjes op zijn plaats."
Vijf dagen later verzette zij den nieuwen stoel
naar den linkerkant van den haard, ruilde de lees
lamp voor een oud ding van de logeerkamer, haalde
de twee stoelen weer naar beneden, verwisselde den
divan en de piano, en verhing vijf schilderijen. -
„Zoo is het nóg beter," zei ik, „non is het een model
meubileering."
Een kleine week later zat ik 's avonds in mijn
nieuwen stoel op de nieuwe plaats een boeienden
roman te lezen, toen plotseling een koude rilling over
mijn rug kroop, en een griezelige huivering mij door
trok. Verschrikt keek ik op. Marga stond daar mid
den in de kamer; een hand hield ze peinzend voor
haar mond. Met critischen blik bekeek zij de rang
schikking van het meubilair.
„Lieveling," waagde ik.
„Die divan," zei ze als het ware tegen zichzelf,
„staat daar glail verkeerd. Hij moet ergens anders
naar toe. Als wij dat bloem tafeltje een eindje opschui
ven, en dien grooten stoel in ilen hoek prutsen, kan
daar net mooi de divan staan."
...Ta." bracht ik moeizaam uit, „en dan nog acht
schilderijen verhangen."
„Wat?"
„Luister nou eens, liefste." zei ik. wel voelend, dat
het hoog tijd werd om een hartig woordje met Marga
te spreken, „waarom ga je nu eens niet even zitten
om wat tot rust te komen?"
„Tot rust komen?"
„Jaa, tot rust komen. Geef je spieren eens kans
om zich te ontspannen. Leg je armen maar eens zoo
gemakkelijk mogelijk neer op de stoelleuning. Laat
je hoofd in de kussens zinken. Blaas alle lucht uil je
longen. De waarheid is, dat je overspannen bent;
het aanschaffen van dezen stoel is te veel geweest
voor je zenuwgestel. Jij hebt behoefte aan rust."
„Die divan," zei ze, „staat daar verkeerd."
„Verkeerd? Wat is er voor verkeerds aan?"
„Hij staat niet op de goede plaats."
„Hoor nu eens. lieveling," suste ik, „heb ik je al
eens de geschiedenis verteld van mijn oom Lodewijk
Dat was net zoo'n soort geval."
„Is dat die zenuwpees?"
„Marga. ik wil niet, dat je een familielid als
zenuwpees betitelt," protesteerde ik. „lederen keer
als ik liet over mijn familie heb, kom jij met derge
lijke aardigheden voor den dag. Zeg ik ooit iets over
dien halfgaren neef van jou?"
„De piano staat daar ook al niet goed."
„Wat zou jij er van zeggen als we haar op het dak
zetten?"
„Wat!"
„Ga zitten, m'n liefste," herhaalde ik. „we heb
ben nu een kwestie te bespreken, die we allebei moe
dig onder de oogen moeten zien. Er móét een eind
aan komen. Wij staan nu oog in oog met een
probleem, en wel een, dat onmiddellijk opgelost moet
worden, kost wat het kost. En misschien kan oom
Lodewijk's ondervinding ons een handje helpen."
„Dat wankele tafeltje.
„Mijn oom Lodewijk." hield ik dapper vol. „is pas
laat getrouwd ten minste, wat wij in onze familie
laat Doemen. Op tweeëndertigjarigen leeftijd was hij
nog ongetrouwd, een verstokte vrijgezel zou je zeg-
hen. Hij bewoonde 'n geriefelijke flat op een niooien
stand. Blijkbaar had hij het daar erg naar zijn zin.
want al tien lange jaren was hij tevreden huurder.
Hij leidde een heel rustig leven. Zoo nu en dan ging
liij een avondje uit; meestal in gezelschap van een
of andere hoogstaande dame. Zij dineerden dan in
een keurig restaurant en rookten 11a afloop een siga
retje in de biljartzaal, waar ze met veel interesse de
kunst op het groene laken bewonderden. Op een
heel behoorlijken tijd stapten zij dan weer op. Mijn
00111 bracht de dame naar huis, wandelde voldaan
naar zijn pension, rookte zijn laatste pijpje, kroop in
bed en sliep dan héél gauw den slaap des rechtvaar
digen.
Enkele avonden in de week begeleidde hij een of
ander meisje naar de woning van zijn getrouwde
vrienden, waar zij dan een verwoed partijtje bridge
speelden. De overige avonden bleef hij thuis. I11 een
afgedragen kamerjas en met zijn vilten sloffen aan
zat hij dan bij zijn haard een mooi boek te lezen of
zijn verstand te spitsen op de moeilijke problemen,
die hem voorgezet werden op de frontpagina van
de krant.
Rustig was zijn leven maar comfortabel, en hijzelf
was zoo evenwichtig, zoo altijd hetzelfde, als je maar
heel zelden ziet bij een man. Wij, de rest van de
familie, zagen hem vast iederen Zondagmiddag ver
schijnen. dan kwam hij grootmoeder opzoeken. Ver
der kwam hij altijd trouw op grootmoeders verjaar
dag, met Kerstmis en Oudejaar, als wij reünie hielden
en samen een gezellig diuertje hadden. Soms vroegen
wij onszelf natuurlijk wel eens af. wanneer hij in het
huwelijksbootje zou stappen; maar toen er jaren ver
streken zonder de minste aanwijzing in die richting,
gaven wij het wachten op en kwamen tot de onver
mijdelijke conclusie, dat hij té gelukkig was in zijn
tegenwoordigen staat, om het onbekende, het onze
kere te willen riskeereu.
En juist hadden wij deze kwestie tot ons aller
bevrediging opgelost, toen daar 00111 Lodewijk bin
nenstapte met.... zijn bruid. Zij hadden elkaar
heel rustig leeren kennen, rustig ook hadden zij hun
verkeering gehad en kalmpjes waren zij getrouwd,
écht a la oom Lodewijk. Haar naam, zei hij, was
Paula, en zoo gauw als zij ingeburgerd waren in hun
nieuwe woning, moesten ze hem allemaal eens komen
opzoeken.
Op het eerste gezicht was zij net een meisje voor
hem. lief, beschaafd, bescheiden in haar gesprek en
verschoond van al de gebruikelijke prullerijen en
ververijenBij grootmoeder en de meisjes, 00111
Lodewijk's zusters, viel zij dadelijk bijzonder in den
smaak „Een vrouwelijke vrouw," zeiden ze, „zij zal
een home inrichten voor Lodewijk."
Zij beviel mij ook wel.
maar het leek net, of er iets
zonderlings aan haar was.
Ik weet niet. je kon niet
den vinger op de wond leg
gen, maar een zenuwachtig
oog, een oog. dat onzeker
dwaalde van divan naai
stoel, van stoel naar tafel en
van tafel naar schilderij,
en handen, die zich driftig
samenknepen, wekten sterk
den indruk, dat iets haai
ergerde, iets waar ik niet
achter kon komen. E11 een
maal likte zij boosaardig
met haar tong langs baai-
lippen, toen haar oogen een
moment rustten op een
voetenbankje voor groot
moeders stoel. Maar, zooals
ik zeg. je kon niet definiee-
ren, wat het waseen soort
prikkelbaarheid 0111 kleine
feitjes en dingetjes.
Zij waren gelukkig, dol
gelukkig. die volgende
maanden. Zelf zag ik hen
maar zelden, maar van
anderen hoorde ik allerlei goeds. Hun woning
zat netjes in de verf. had een vroolijk be
hangetje gekregen en was smaakvol ge
meubileerd. Het gelukkig paar was nu vol
ledig ingesteld op hun nieuwe levenswijze, en
ze hadden hun verwachtingen hoog gespan
nen. Wij. als goede familieleden, leefden
allemaal' mee met hun geluk.
Toen op een morgen kwam oom Lodewijk
aankloppen bij zijn broer Joris, die op het
zelfde kantoor is, en op aandringen van oom
Lodewijk hebben zij samen geluncht.
Joris snapte er niks van. want dom Lode-
i wijk was heelemaal niet van dat soort familie-
lunchers. En de lunch zelf was ook al zoo
vreemd. Joris zat maar te wachten tot oom
Lodewijk met zijn kwesties of moeilijkheden voor
den dag zou komen, en mijn 00111 op zijn beurt zat
en at en keek bezorgd naar Joris; er zat hem iets
dwars, maar hij durfde er blijkbaar niet goed over
te beginnen.
„Hoe gaat 't met jou en Jule?" vroeg hij eindelijk.
„Kan niet beter," jokte Joris.
„Fijn," zei 00111 Lodewijk, en hij zuchtte diep,
„en is alles, alles nu geregeld?"
„Ja natuurlijk." Het was al vier jaar geleden, dat
Joris met Jule getrouwd was, dus eeu dergelijke
vraag was klaarblijkelijk alleen maar gesteld 0111 het
gesprek in een zéér bepaalde richting te sturen.
„Bij ons kan onderhand wel alles op zijn plaats
staan!"
„Wat is dat fijn," zei 00111 Lodewijk weer, „wat
heerlijk!"en weer zuchtte hij. „Ik zat net te denken
over je ameublement. Heeft dat ook al een geschikte
plaats?"
„Natuurlijk! Maar wat wilt u toch!"
„O, niets, heelemaal niets!" weerde oom Lodewijk
vlug af „Ik stel er belang in hoe het met jullie gaat,
en met je meubilair en met alles. Dat wou ik 11011
graag weten."
„Ja." zei Joris, „ik vind, dat het er bij ons echt
knusjes uitziet."
„Da's fijn. Dat is verduiveld fijn. Dat is gewoon
heerlijk!"
Hij wilde, nog iets anders zeggen, zei Joris later,
maar 11a dien geestelijken strijd leek het hem zeker
beter verder zijn mond te houden. Maar Joris liail
opgemerkt, dat 00111 Lodewijk niet dezelfde rustige,
evenwichtige man van vroeger was; er leefde een
zwakke, onrustige glans in zijn oogen; hij was zenuw
achtig ook, en iederen keer als er een dame langs hem
kwam, greep lijj als een wanhopige met beide handen
de tafel vast.
„Verduiveld vreemd," voegde Joris er aan toe,
toen hij 111e later het geval verteld liad.
Stilte hing neer rondom het liefdesnestje, zoo'n
benauwende, drukkende stilte, zooals er alleen kan
hangen in een groote stad. Drie weken lang hoorden
of zagen wij niets meer van oom Lodewijk. tot hij
plotseling weer opdook uit de droeve duisternis.
Dezen keer moest hij zijn broer, oom Karei, spreken.
En nu was er geen twijfel meer mogelijk. Oom Lode
wijk ging gebukt onder zwaar leed. Iets verschrikke
lijks knaagde aan zijn levensvezels.
Marga ntond daar midden
in de kamer