„Karei," begon hij verlegen, „gaat het goed tus
schen Mi a en jou?"
„Hoezoo?" vroeg oom Karei, die met zijn gedach
ten bij den vroegeren kalmen, rustigen oom Lodewijk
was.
„Of het nogal marcheert tusschen jullie?"
„Nogal marcheeren?" lachte oom Karei ver
baasd. „We zijn nog in de wittebroodsweken, kerel!
Maar waarom vraag je dat? Gaan er praatjes
over ons?"
„Ik bedoel aangaande het meubilair," lichtte
oom Lodewijk toe, „maakt zij jou niet helsch met het
ameublement?"
Oom Karei zat verbaasd. „Mij helsch maken?"
Een minuut lang zei oom Lodewijk geen woord
en beet op zijn onderlip. Toen: „Karei, in gewone
omstandigheden zou ik de laatste zijn om iets te
zeggen over mijn vrouw. In gewone omstandigheden
is een man, die dat doet, ook een poen van een kerel.
Maar dit zijn geen gewone omstandigheden, en het
heeft geen zin om nog langer mijn oogen te sluiten
voor de feiten: Karei, Paula verhuist meubels!"
„Voor den kost?" riep oom Karei uit, die een beetje
traag van begrip was.
„Nee, nee! Voor de aardigheid, veronderstel ik."
En toen kwam alles los. Oom Lodewijk was ge
trouwd met iemand, die een heel bijzonderen smaak
had voor het rangschikken van slaapkamerameuble--
inenten, divans en stoelen. Onder het masker van
zachtheid en fijne beschaving loerde in Paula een
demon, die niet kon zien, dat een tafel twee dagen
op dezelfde plaats stond. Haar oogen glinsterden
vervaarlijk en haar handen jeukten, toen zij voor het
eerst de woning betrad, die haar man gehuurd had.
En van dien dag af, zuchtte oom Lodewijk, had hij
geen vrede meer gekend.
„Bijna al onze meubels zijn al aan het rijden ge
weest," zei hij treurig, „de slaapkamer lijkt wel een
spoorwegemplacement met ontelbare rails, zooveel
groeven en gleuven zitten al in het nieuwe vloerzeil.
I)en geheelen dag en zelfs 's nachts nog is er een
rusteloos geschuif in huis van zware meubels, die
van den eenen hoek naar den anderen worden ge
sleept. En dat zijn zoo van die dingen, die een man
uit zijn vel doen springen."
Oom Karei, die al die jaren nooit veel aandacht
aan zijn eigen meubilair had geschonken, wist niet
goed wat hij zeggen moest.
„Ik vind maar zoo," ging oom Lodewijk verder,
„een meubelstuk, dat je 's morgens op een bepaald,
vertrouwd plaatsje achterlaat, hoort 's avonds als je
thuiskomt nog daar te staan, en niet op de vliering,
of buiten tusschen de vergeet-mij-nietjes, of waar dan
ook. De groote stoel, dien ik al had voor ik getrouwd
was, is in tien jaar geen halven meter van zijn plaats
geweest. En als ik nu zenuwachtig in denzelfden
stoel neerval, is dat alleen een wanhoopspoging om te
voorkomen, dat hij voor den zooveelsten keer ver
sjouwd wordt."
„Maar," zei oom Karei, „heb je haar dat dan
nooit aan d'r verstand gebracht? Ik bedoel, gezegd,
dat daar een eind aan inoest komen."
„Een keer heb ik zooiets gezegd."
„En?"
„Zij hoorde mij niet eens; zij was met de piano
aan het sleepen," zei oom Lodewijk mat, „ik wilde
niet te bruut spreken, want in alle andere opzichten
is het een fijn meisje."
„Ik voor mij," zei oom Karei driest, „ik zou het
haar gezegd hebben, en goed en duidelijk ook."
„Zou je dat heusch gedaan hebben?"
„Ik had geen seconde geaarzeld!"
„Als Mia zoo was, zoutje er dan ook iets van
zeggen?"
„Mijn vrouw? Natuurlijk zou ik het haar zeggen.
Waarom niet?"
Toen deze verslagen door de overige familie waren
uitgeplozen, merkte ik twee scholen met elk hun
eigen opinie omtrent het tragische geval, en wel de
mannelijke en de vrouwelijke. De ooms en de neven
namen liet op voor oom Lodewijkde meisjes, tantes
en nichten schetterden om het hardst, dat Paula's
ploeteren hun volledige goedkeuring wegdroeg. „Het
kind," zeiden ze, „probeert eenvoudig een knus
tehuis te maken voor een man, die eenzelvig en
excentriek is geworden door zoolang op zijn eentje
te leven. Hoe kun je in 's hemelsnaam zeggen wat
staat of niet staat, als je niet eens op je gemak mag
probeeren! Zeg nou zelf!"
Grootmoeder alleen bleef neutraal. Zij was al
jaren lang te zwak voor die liefhebberij van bedden
naar buiten sleepen. „Maar als ik zoo'n meisje was!"
zei ze somber.
Er leefde een on
rustige glans in zijn
oogen
Zondagmiddag zijn oom Lodewijk en Paula voor
het eerst sedert verscheidene weken weer eens op
komen dagen. En het was oom aan te zien, dat hij
zijn leed met moeite droeg. Zijn lippen waren ge
sloten, een rimpel van vermoeidheid ontsierde zijn
hoog voorhoofd, en ofschoon hij lachte toen hij
binnenkwam, voelde je aan alles, dat binnen in hem
geen blijdschap was. Zijn oogen waren hard. Paula
daarentegen was als altijd lief en zacht, blijkbaar
was zij zich van niets ergs bewust.
„Wij hebben pas een nieuwe theetafel gekregen,"
zei ze lachend, „en nou moet ik toch weer voor al
mijn meubeltjes een nieuw plaatsje gaan zoeken.
Van mijn vorig ontwerp deugt nu geen spaan meer!
En ik had het net zoo mooi voor elkaar."
Op een teeken van grootmoeder stonden alle
meisjes tegelijk op en omringden Paula. Voor zij
wist wat er ging gebeuren, hadden zij haar al de
kamer uit geloodst, want het leek wel of oom Lode
wijk ieder oogenblik uit elkaar zou springen. Dit
feit bestempelde het geval wel als van heel bijzonder
gewicht, want nog nooit te voren had oom Lodewijk
er zóó angstwekkend uitgezien. Alleen achtergelaten
werden de mannen onrustig. Oom Lodewijk was
veranderd. Er was geen twijfel aan, hij was totaal
veranderd.
„En?" begon oom Karei bedeesd.
„Zij weet maar van geen ophouden." Oom Lode
wijk sprak moeilijk.
„Heeft de divan nog geen definitieve plaats?"
„Nou is het weer de eetkamer," zei hij wanhopig,
„de tafel en het dressoir en het bureau en alles wat
los en vast zit, is van zijn plaatsik moet waarachtig
aan het tuintafeltje of in de keuken eten. De helft
van den tijd weet ik zelf niet waar zij me neer-
prutst."
„Heb je haar dan niks gezegd?"
„Ik wilde nog eens wachten."
„Waarop?"
„Op een gegeven dag zal zij een punt bereiken...."
„Welk punt?"
„Ik wil niet te gauw iets doen of zeggen." legde
oom Lodewijk uit. „ik kan beter geduld oefenen en
'ns zien Wat er gebeurt. Misschien krijgt zij er zelf
wel genoeg van. En als dat niet zoo is...." Hij
zweeg.
„Ze kunnen wel zeggen, dat geduld de beste
politiek is," zei oom Karei, „maar daar twijfel ik
toch sterk aan."
„Als de tijd komt zal ik handelen én resoluut
handelen."
En de tijd is gekomen, twee dagen later. Als ik
je nou vertel, wat er precies gebeurd is en wat de
gevolgen waren, dan kun je je indenken, dat het
geval onze familie, die altijd zoo trotsch is geweest
op de algemeene hoogachting, in groote verlegenheid
heeft gebracht. Nooit te voren was er zooiets in onze
familie voorgevallen, en, Marga, de hemel verhoede,
dat er nog ooit iets dergelijks zal gebeuren.
Oom Lodewijk moest nog lang overwerken op
kantoor, ik denk inventaris opmaken of zooiets.
Het was al na middernacht en oom had een dag van
vijftien uur hard werken achter den rug, toen hij
eindelijk naar huis kon gaan. Nog nooit, heeft hij
me later verteld, had hij zich zóó moe gevoeld.
Gewoonlijk was hij onderweg van kantoor naar huis niet in
al te beste stemming, want dan kwam altijd de fatale vraag
in hem op, waar vanavond zijn groote, gemakkelijke stoel
weer te vinden zou zijnzelden stond hij twee
avonden achter elkaar op dezelfde plaats. Maar
vannacht werd deze kwelling hem bespaard. Het
eenigc, waar hij aan kon denkeu. was zijn
lied, zijn zachte veeren bed hoe warm
het was en hoe verkwikkendhoe zalig het
zou zijn, de ledematen uit te
strekken, de dekens over zich heen
te trekken en weg te zinken in
den meest welkomen slaap, dien
hij zich voor kon stellen.
Toen hij zachtjes de kamerdeur
opende, was het vertrek al donker;
Paula was naar bed. Voorzichtig
streek hij een lucifer aan en liep
op zijn teenen de kamer door. Toen
hij de slaapkamer binnensloop, hoorde
hij het regelmatig en zachte ademhalen
van zijn vrouw.
In het donker, met zijn handen tastend vooruit,
vond hij een stoel en liet zich met een zwaren zucht
in de kussens zakken. Vijf minuten bleef hij daar
zitten, totaal uitgeput. Langzaam en -met bevende
handen begon hij zich eindelijk uit te kleeden,
terwijl het kalme ademhalen van Paula hem trof.
De gedachte aan haar daar in bed. zoo rustig en
onschuldig, zoo lief en zacht in haar slaap, stemde
hem mild en hij schaamde zich over zijn ongeduld.
Ten slotte was het nog maar een kind en zij kon
ook zoo maar niet direct al zijn eigenaardigheden
kennen: en wat hem altijd zoo geërgerd had, leek
hem nu ineens zoo miniem, zoo onbeduidend. Hij
nam zich voor, de dingen voortaan een beetje
breeder, een beetje mannelijker te gaan zien.
Op den tast zocht hij den weg naar de badkamer
en na de deur gesloten te hebben knipte hij het licht
aan en poetste zijn tanden. Zijn gedachten zonken
hoe langer hoe dieper weg, en toen hij liet licht
uitdraaide en naar zijn slaapkamer terugliep, zei
hij tot zichzelf, dat zijn vrouw morgenvroeg denzelf
den ouden, dierbaren en begrijpenden Lodewijk van
vroeger zou terugvinden.
En vol van die vriendelijke gedachte, geeuwde hij
eens flink, rekte zich lekker uit en schuifelde naar zijn
lied, zijn warme, kostelijke bed, waar hij eindelijk
de zoo verdiende rust zou vinden. Dat vooruitzicht
was zoo verrukkelijk, dat hij zijn Iteide armen
omhoogstak ten teeken van volledige overgave, en
zich met een gelukkigen en opgetogen glimlach om
zijn mond achterover liet vallen achterover in een
warm en weelderig nestje van heerlijk zachte veeren.
Het volgend oogenblik, Marga, werd de duisternis
van de kamer en de stilte van den nacht verscheurd
door een geschreeuw van pijn, dat door het raam
ontsnapte en voortklonk tegen omringende muren
en vensters. Bijna onmiddellijk volgde een gil van
schrik, een lange, doordringende angstkreet, waar
Paula van wakker schrok. Zij kroop in bed overeind
en trok het licht aan.
Oom Lodewijk kroop daar op zijn knieën over den
grond, met zijn handen wreef hij langs zijn achter
hoofd. Precies op dezelfde plaats, waar altijd zijn
bed gestaan had, probeerde hij 1111 op te staan van
den harden vloer. In den loop van den dag was er
natuurlijk weer een niet aangekondigde meubel-
verplaatsing aan de orde geweest.
Was 00111 Lodewijk gek? Hoe dan ook. in ieder
geval was hij buiten zichzelf. Duizenden sterretjes
spatten uiteen voor zijn betraande oogen. steken
van hevige pijn schoten door zijn heele lichaam, van
het hoofd tot de voeten: op zijn bloote voeten en in
zijn pvamajasje voerde hij voor zijn verschrikte
vrouw een soort wilden Indianendans uit. terwijl hij
met beide handen zijn kloppend hoofd omkneld
hield, hartstochtelijk schreeuwde en onverstaan
bare klanken uitstiet van pijn. Hij leek wel stapel
gek.
„Dat is leuk, ja. zooiets!" huilde hij. „Dat is
verduiveld leuk!"
„Liefste, heb je je bezeerd?"
Vanuit de vensters der naburige huizen stroomde
volop licht en een paar belangstellenden vroegen al.
wat er toch in 's hemelsnaam gebeurd was, maar
oom Lodewijk hoorde niets.
„Wacht maar!" schreeuwde hij, terwijl hij ging
zitten en met zijn hand tegen zijn hoofd drukte 0111
de pijn wat te verzachten. „Wil je mij vermoorden
Mij vermoorden in mijn eigen huis! Wacht maar
Wacht!"
'Vervolg op blz. 9