i
7
bestuur dulden, vroeg men zich af. Was het dan niet
beter zijn rekening met het noorden te maken?
Verdere tegenslag deed de ontevredenheid toe
nemen. Een plan werd uitgewerkt om langs de
Zeeuwsche wateren door te dringen tot de Plaat en
daar een fort te bouwen, ten einde de Zeeuwsch-
Hollandsche waterwegen en eilanden te bedreigen.
Maar de onderneming liep op niets uit, doordat de
Zeeuwsche vice-admiraal Marinus Hollaere de Span
jaarden versloeg op het Slaak. Een samenzwering
werd nu op touw gezet, waarvan Hendrik van den
Bergh, woedend om z'n ontslag als opperbevelhebber,
een der leiders was. Tegelijk zocht men uit de Waal-
sche gewesten aansluiting bij Frankrijk. Het zuiden
leek den langsten tijd Spaansch te zijn geweest. De
samenzweerders speelden aan Frederik Hendrik
Venlo en Roermond in handen (1632), Maastricht
werd nog op het nippertje gered door er Spaansche
troepen in te werpen, maar het bleek niet opge
wassen tegen de belegeringskunst van Frederik Hen
drik en werd door dezen na een voortreffelijk geleid
beleg veroverd.
De oude Tsabella beleefde het moeilijkste jaar van
haar regeering. Tot onder de vensters van haar
paleis in Brussel weerklonk de kreet: „Leve de prins
van Oranje." Maar uit de onderneming groeide niet,
wat de Staten er van hadden verwacht. In Frankrijk
had sedert 1624 Richelieu het heft in handen. Deze
had in Frankrijk zelf met moeilijkheden te kampen
en waagde het niet, in de Waalsche gewesten een op
stand te ontketenen, waarbij hij zelf den oorlog aan
Spanje had moeten verklaren. Frederik Hendrik
tastte nu evenmin door. De gereformeerden in de
Republiek wilden alleen meewerken, wanneer in
het zuiden hun godsdienst de alleenheerschende zou
worden en daarop was natuurlijk, ook met het oog
op de samenwerking met het Roomsch-katholieke
Frankrijk, geen kans. Holland en vooral Amsterdam,
dat van de herovering van Antwerpen slechts con
currentie vreesde, voelden voor de heele zaak weinig.
Wel kwam het nog een oogenblik tot vredesonder
handelingen met afgevaardigden van de zuidelijke
gewesten, maar ook deze liepen op niets uit. Het was
alles voor Frederik Hendrik een bittere teleurstelling,
te meer omdat duidelijk was gebleken, dat de Staten
niets meer vreesden dan den stadhouder te groote
macht te doen krijgen.
Na den dood van den Duitscheu veldheer Wallen-
stein stak Frankrijk zich nog dieper in de rijkszaken.
Wel werden de Zweden in 1634, het jaar van Wallen-
stein's dood, verpletterend verslagen, maar Riche
lieu ging nu openlijk tot den oorlog met Spanje en
den keizer over. Met de Republiek sloot hij daartoe
in 1635 'n aanvallend en verdedigend verbond. Het
zuiden zou worden bevrijd en als het zelf aan
deze bevrijding wilde meehelpen voortaan een
zelfstandige republiek vormen, nadat de helpers er
ieder een stuk van in de wacht hadden gesleept.
De beide bondgenooten verplichtten zich, niet
afzonderlijk vrede te sluiten. De laatste ronde in
den langen strijd was ingeluid en de overwinning
scheen, nu Frankrijk meedeed, verzekerd.
Maar de uitkomst heeft weinig aan de hoogge
stemde verwachtingen van den stadhouder beant
woord. In de Republiek stuitte hij steeds meer op
tegenwerking. De regenten vreesden zijn maehts-
Alom in den kende weid hel einde rail den tachtigjarigen oorlog plechtig gevierd. De
afkondiging van den Munslersehen vrede te Antwerpen op Juni 1648.
vermeerderingde kooplieden wilden geen bevrijding
van Antwerpen en de gereformeerde predikanten
vertrouwden hem heelemaal niet meer, omdat hij er
uit staatsmansoverwegingen geen bezwaar tegen had,
den Roomsch-katholieken in 't zuiden gelijkberech
tiging van hun godsdienst te geven. Kwam men niet
van den regen in den drup, als men er toe meewerkte
dat Frankrijk het aftandsche Spanje ver
der vernederde? Deed men niet beter vrede
te sluiten, in plaats van den machtsaanwas
van den Franschen koning te bevor
deren?
Er ligt door dit alles over de oorlog
voering der laatste jaren van onzen wor
stelstrijd een zekere matheid. Slechts twee
oorlogsfeiten zijn in de dertien jaar, die na
1635 de republiek nog scheidden van den
vrede, eigenlijk de vermelding waard. Te
land de herovering van Breda, waardoor
Frederik Hendrik in 1637 zijn ouden roem
van Stedendwinger nog eenmaal bevestig
de, en ter zee de slag bij Duins.
Zeeslagen zijn na de eerste periode,
waarin de Watergeuzen optraden, in den
tachtigjarigen oorlog zeldzaam. Na de vernietiging
van de onoverwinnelijke vloot in 1588 waagden de
Spanjaarden zich niet meer aan het vechten op de
Noordzee en beperkten zij zich alleen tot de kaap
vaart uit het zeerooversnest Duinkerken, waarmede
zij het onzen handel geducht lastig maakten. Het
had er weinig van, dat wij zonder meer de zee
beheerschten. Bij geheele vloten vielen thans onze
handelsschepen, onvoldoende gekonvooieerd, aan de
brutale roovers in handen. Tusschen 1626 en 1634
gingen niet minder dan vierhonderd schepen aan
hen verloren. In 1637 waren er zelfs zooveel buitge
maakte schepen, dat de smalle haven van Duin
kerken ze niet kon bergen en men ze voor afbraak
verkocht. Dit lag niet aan Spanje's kracht, maar
aan onze eigen zwakheid. Onze oorlogsmariue was
onvoldoende georganiseerd. De vijf admiraliteits
colleges, die er voor hadden te zorgen, waren op
elkaar naijverig en de leden berucht om hun cor
ruptie. Pogingen om daarin meer eenheid te brengen,
door de instelling van één hoofdcollege onder lei
ding van den prins, stuitten af op den naijver der
regenten en den onwil om aan Frederik Hendrik
nog meer macht in handen te geven. Dat men echter
als zeevarend volk tot groote dingen in staat was,
bleek, toen Spanje zich nog eenmaal opmaakte
om ter zee een beslissing af te dwingen.
Nu door het deelnemen van Frankrijk aan den
oorlog de verbinding over land steeds moeilijker
werd, moest Spanje wel de zee zien te openen. Met
niet minder dan zevenenzestig schepen zeilde
De Oquendo daartoe in September 1639 het Kanaal
binnen. Te laat kwam Maarten Harpeitsz. Tromp
naar Duinkerken om een hulpeskader, dat zich
vandaar uit bij De Oquendo moest voegen, het
uitzeilen te beletten. Hoewel zijn vloot niet meer
dan negenentwintig zeilen telde, viel Tromp onver
vaard den vijand aan en zijn beter zeemanschap
dwong den Spanjaard de wijk te nemen op de reede
van Duins, tusschen Dover en North-FoTeland.
waar hij voorloopig werd ingesloten. Oogenblikkelijk
was nu alle verdeeldheid in de Republiek vergeten.
„De kayen, havens
-en scheepstimmer-
v werven van Hol
land en Zeeland
woelden en grim
melden van nieuwe
toerustingen," zegt
een gelijktijdig
schrijver en in vier
weken had Tromp
een vloot van zes
ennegentig oorlogs
schepen en elf bran
ders tot zijn be
schikking. In zijn
angst hield De
Oquendo zich schuil
onder de Engelsche
kust. Mocht Tromp
hem daar aanval
len? In 1609 had
Hugo de Groot de
theorie van de vrije
zee verdedigd, maar
deze was in 1635
beantwoord door
een Engelschman
met een boekje „De Gesloten Zee", waarin hij vol
hield, dat Engeland de souvereiniteit had over
alle zeeën rondom dit eilandenrijk. Maar de Staten
kenden de zwakheid van den Engelschen koning
Karei I, die in zijn eigen land te groote moeilijk
heden had dan dat hij iets tegen ben zou durven
ondernemen.
Nadat Tromp den Span
jaard tevergeefs had aan
gemaand om zee te kie
zen, begon hij het gevecht
op de reede zelf. De Neder-
landsche branders teister
den de Spanjaarden on-
meedoogend. Zij, die zee
kozen, werden reddeloos
geschoten. De Oquendo
redde zich slechts met
groote moeite met negen
deerlijk gehavende bodems
binnen Duinkerken. De Re
publiek had haar reputatie
als zeemogendheid gered.
Maarten Harpeitsz. Tromp.
De laatste jaren van Frederik H en drilt
en tie vrede van Munster
Hoe zijn populariteit door den slechten gang der
zaken op het oorlogsterrein ook daalde, onvermoeid
bleef Frederik Hendrik werkzaam om het aanzien
van zijn Huis te verhoogen. Als een koningin troonde
Amalia van Solms in statige pracht in Den Haag
en op de talrijke kasteelen en buitenverblijven, die
de stadhouder had laten bouwen of vernieuwen, en
alle gedachten van het prinselijk paar waren vervuld
van het streven, om aan him in 1626 geboren zoon
Willem het uitzicht op de monarchale macht te
verschaffen. Voor dit doel was het in de eerste plaats
noodig, dat het stadhouderschap over alle gewesten
in één hand zou komen. Het doel leek bijna bereikt,
toen in 1640 de Friesche stadhouder onverwachts
stierf en de Staten-Generaal een deputatie naar
Leeuwarden en Groningen zonden om Frederik
Hendrik als opvolger aan te wijzen. Maar de Friesche
Staten waren op hun hoede en hals-over-kop kozen
zij Willem Frederik, een broer van den overledene.
Alleen in Groningen en Drente werd Frederik Hen
drik aangewezen. Het was een bittere pil, maar die
verguld werd, doordat ook Friesland, evenals de
andere gewesten, er in toestemde, aan Willem de
„survivance" toe te kennen, wat beteekende, dat
hij in de toekomst het uitzicht kreeg in alle gewesten
stadhouder te zullen zijn.
Een huwelijk met de oudste dochter van den
Engelschen koning Karei I zou zijn aanzien ver
hoogen. Het werd de tragiek van het leven van den
ouden Oranje-vorst. Wat al vernederingen getroostte
hij zich om het tot stand te brengen. Als het kinder
huwelijk Willem was vijftien en Maria Stuart
tien jaar! eindelijk in 1641 wordt gesloten, gaat
het reeds bergafwaarts met de Stuarts. In 1642 kwam
het tusschen Karei I en het Engelsche parlement
tot openlijken strijd en het was alleen de hoop. om
in de Nederlanden geld en steun te vinden, die het
Engelsche koningspaar over hun afkeer van de
mésalliance had lieengeholpen.
Inmiddels werd de oorlog van de zijde der Repu
bliek steeds trager gevoerd en wies de vredespartij
zienderoogen in kracht. Frederik Hendrik, gekweld
door jicht en waterzucht, begon op het eind van
zijn leven vlagen van kindschheid te vertoonen en
Amalia van Solms week terug voor den algemeenen
vredeswil. Toen de stadhouder in 1647 stierf, was
het zoo goed als zeker, dat de Republiek 'n afzonder
lijken vrede met Spanje zou sluiten, zonder zich te
storen aan de protesten van Frankrijk.
Zoo kwamen de jarenlange onderhandelingen te
Munster in 1648 tot een einde. Spanje erkende de
Nederlanden als vrij en onafhankelijk. Philips IV
verplichtte zich, deze erkenning ook van den keizer
en het Rijk te verwerven. Dat dit alleen van den
eerste gelukte en het Rijk officieel de erkenning niet
bevestigde, had voor de zaak zelf geen practisch
belang. De band met het Rijk was in feite reeds lang
verbroken.
De tachtigjarige worsteling was ten einde. De
vlaggen wapperden en de feestklokken beierden.
Als een vrij en van niemand afhankelijk land hadden
de Nederlanden zich een plaats verworven in het
Europeesche statensysteem.
Dr. J. C. H. DE PATER