★VERVOLGVERHAAL DOOR AAGE BORKLAND*
EEN MEISJE ONDER VOOGDIJ
EERSTE HOOFDSTUK
Er liing een sfeeT van ingehouden opwinding
over het dorp Stureholm en daar was reden
voor. In den loop van den ochtend had zich een
gerucht verspreid door heel de lange dorpsstraat en
langs den oever van het meer: de jongedame uit
het „groote huis" was zoek! Verdwenen!
Maar het eene uur na het andere was voorbij
gegaan, zonder dat er eenige bevestiging van het
gerucht kwam. Dus de meeste Stureholmers dachten
er al niet meer aan, of zeiden, dat 't wel een vergissing
geweest zou zijn, of een flauwe grap. Zoo bleef het
tot achter in den middag. Toen echter merkte men
op, dat Erik Lund bij den veldwachter binnenging,
en een half uur later kwam hij met Klenor, den veld
wachter, buiten, en samen liepen zij op in de richting
van het „groote huis", Banerberg.
Aanstonds kreeg het gerucht van dien ochtend
opnieuw kracht en stem. Er was iets aan de hand,
er was iets gebeurd! Erik Lund zou heusch geen
politie halen voor niemendal! Misschien was het
tóch waar, dat juffrouw Larsson verdwenen was.
Misschien had ze ruzie met haar voogd gehad,
was ze weggeloopenEnfin, 't mocht zijn wat
het wou, 't zou nu wel gauw aan 't licht komen.
Juffrouw Fogel, die vlak tegenover den
veldwachter woonde, had achter een gor
dijntje zitten gluren, tot Erik Lund Weer
buiten kwamen toen ze zag, dat hij ver
gezeld werd door den veldwachter, en dat
de twee mannen, met echte, doodgravers-
gezichten, snel samen wegliepen, had ze al
heel gauw haar besluit genomen. Ze zette
haar muts op, dribbelde snel de straat
over en klopte aan de deur.
Juffrouw Klenor deed aanstonds open en
maakte een verbaasd geluidje, toen ze haar
bezoekster gewaar werd.
De vtouw van den veldwachter had geen
omgang met juffrouw Fogel. Juffrouw
Fogel stond erg op zichzelf, en ze had
geld. Ze had een vast meisje en een tuin
man voor twee halve dagen in de week.
Het was voor 't eerst, dat ze bij juffrouw
Klenor aanklopte.
„0, juffrouw Fogel," zei juffrouw Klenor
een tikje hijgerig, „komt u binnen. Aardig
dat u eens aankomt."
Juffrouw Fogel had geen tijd over voor
dagelijksche praatjes. „Ik heb Lund hier
zien binnenkomen, een half uur geleden,"
viel ze met de deur in huis. „En ik heb
hem zien weggaan ook met uw man.
Wat is er op Banerberg?"
Juffrouw Klenor deed de deur dicht en
ging haar bezoekster voor naar de groote
woonkeuken. „Neemt u een stoel, juffrouw
Fogel," zei ze. „Ik ben er van stréék van."
„Dus 't is waar, dat het meisje is weg
geloopen?" vroeg juffrouw Fogel op een
snauwtoon. „Vertelt u eens."
Juffrouw Klenor ging op haar stoel zitten,
aan de groote tafel voor het raam, en begon
over de plooien van haar gestreepte schort
te strijken.
„Zoo heel veel kan ik u niet vertellen,"
zei ze, langzaam pratend, zonder haar
bezoekster aan te kijken. „Ik heb 't meeste
wel verstaan, wat ze zeiden, maar ik begrijp er nog
niets van. 't Lijkt wel iets uit een boek."
„O ja? Vertelt u dan maar zooveel als u weet; dat
zal best meevallen, denk ik."
„Eigenlijk moest ik mijn inond houden," aarzelde
juffrouw Klenor nog. „Meneer Lund heeft nog extra
gezegd, dat hij er voorloopig geen drukte over wou
hebben, 't Was nog best mogelijk, dat de jongedame
zóó weer voor zijn neus stond."
„Ja, ja, natuurlijk," antwoordde juffrouw Fogel,
nu veel zachtzinniger. „Hij wil natuurlijk niet, dat 't
heele dorp er over babbelt. Maar u bent geen praat
ster, en ik ook niet. Dus gaat 't alleen hiér maar om,
wanneer ze verdwenen is, en hoe!"
„Ja, dat is 't. nu juist, juffrouw Fogel!" zei de veld
wachtersvrouw, gevleid door liet complimentje van
haar overbuur. „Ze schijnt gisteren tusschen de koffie
en 't middageten verdwenen te zijn; maar hóé. dat
weet meneer Lund zelf ook niet."
„Hebben ze haar niet weg zien gaan?"
„Nee, juffrouw Fogel, geen mensch. De tuinmans
jongen is den heelen middag bezig geweest om 't gras
in den voortuin te knippen, en ze had nooit 't hek uit
kunnen gaan zonder dat hij het merkte, zei hij. maar
weet u wat 't gekste is? Ze heeft niemendal mee
genomen, geen kleeren of niets. Begrijpt u zooiets?"
„Ze zal natuurlijk niet van plan geweest zijn, weg
te blijven."
„Zegt u dat wel, juffrouw, 't Lijkt wel, of ze niet
van plan is geweest om weg te gaan. En als u 't mij
vraagt, lijkt 't wel, of ze niet eens weg is gegaan
Geen mensch heeft haar ten minste zien vertrekken,
vergeet u dat niet! Mijn man is heusch niet van
gisteren, maar ik zag aan zijn gezicht, dat hij er geen
touw aan vast kon knoopen, toen hij meeging."
„Misschien heeft ze zich ergens in huis verstopt."
„En van gistermiddag af niet gegeten of gedron
ken? Trouwens, ze hebben overal gezocht, vertelt
meneer Lund. Ze hebben alles geprobeerd, vóór ze
mijn man riepen."
MOLEN AAN DE RINGVAART
HAARLEMMERMEER (Archieffoto)
„Ja, dan is 't wel een geheimzinnige geschiedenis,"
zei juffrouw Fogel peinzend.
,,'t Lijkt wel hekserij," vond de vrouw van den
veldwachter.
Juffrouw Fogel glimlachte fijntjes. Toen stond ze
plotseling op. „Enfin, ik ga maar weer eens. juffrouw
Klenor," zei ze allervriendelijkst. „Dank u wel dat u
me op de hoogte hebt gebracht, 't Is me een geschie
denis! U kunt er op rekenen, dat ik mijn mond houd
ik zal er geen woord méér over spreken dan noo-
dig is."
Een minuut later liep juffrouw Fogel de straat
door, zoo snel als haar rheumatiek het toeliet, in de
richting van liet postagentschap.
De postmeesteres was brieven aan 't sorteeren,
toen juffrouw Fogel kwam binnenvallen. Aan liet
andere eind van de toonbank zat een jongeman een
telegram te schrijven
„Ja hoor, juffrouw Svan, 't is waarstiet juffrouw
Fogel in korte klanken uit. „Ik kom net van 't politie
bureau. 't Kind is er van tusschen. Net 't heele ver
haal gehoord. Is 't niet erg? Nog nooit zoo'n schan
daal geweest in zoo'n fatsoenlijk dorp als Stureholm."
,,LT bedoelt zeker juffrouw Larsson?" zei de post
meesteres.
Johan Rónne, de jongeman aan het andere eind
van de toonbank, hield opeens zijn penhouder stil
en spitste zijn ooren.
„Natuurlijk. Wie anders? Vast en zeker weg
geloopen. Die meisjes van tegenwoordig hebben geen
fatsoen en geen schaamtegevoel."
„Dat moet u niet zeggen, juffrouw Fogel."
„Ik zeg 't, wél en 't is zoo. Toen ik een jong meisje
wasmaar enfin, wat is er eigenlijk niét verkeerd
tegenwoordig? Ze heeft zich gewoon uit de voeten
gemaakt, gisteren op klaarlichten dag. en geen
mensch weet waar ze zit! Ze hebben 't op Banerberg
stilgehouden tot vanmiddag. schamen zich
natuurlijk. Heb je Lund niet voorbij zien gaan met
den veldwachter?"
„Nee.
„Nou, ik zeg maar, 't is een rare
geschiedenis. Waarom moet een meisje
wegsluipen uit een huis, waar ze 't goed
heeft-, zonder een briefje achter te laten of
niks? Ze zal haar redenen wel gehad hebben
natuurlijk maar dan redenen, die 't dag
licht niet kunnen velen, als je 't mij vraagt."
„Maar ik heb juffrouw Larsson altijd een
bijzonder net en aardig meisje gevonden,"
zei de postmeesteres.
„U kunt vinden wat u wilt," snauwde
juffrouw Fogel. „Maar ik kijk naar de
feiten!"
Johan Rönne kwam naar haar toe. „Bar
don," zei hij, „maar ik heb zonder erg een
deel van uw gesprek gehoord...."
„O, meneer Rönne!" schrok juffrouw
Fogel. „Ik wist niet dat u 't was! Als u
maar niet denkt, dat ik iets onhebbelijks
bedoeld heb. Ik heb er zóó van op staan
kijken. ik ben een beetje overstuur. U
had 't zeker al gehoord?"
„Ik heb alleen gehoord, wat u zooeven
tegen juffrouw Svan zei," antwoordde hij
streng. „Wat is er eigenlijk gebeurd?"
„Er werd vanmorgen al zooiets gefluis
terd," kwam juffrouw Svan er tusschen,
„maar niemand geloofde er iets van."
„Ik heb 't zelf ook niet geloofd," viel
juffrouw Fogel. rood van verlegenheid,
haar in de rede. „Tot vanmiddag. Maar
toen zag ik meneer Lund bij den veld
wachter binnengaan, en toen heeft hij
Klenor meegenomen naar huis, en dat
vond ik niet pluis, dus toen bon ik eens
gaan hooien."
„En?"
„Nou, meneer Rönne, juffrouw Larsson
schijnt gistermiddag verdwenen le zijn,
en ze kunnen nergens een spoor van haar
vinden."
„F bedoelt, dat ze gisteren Banerberg
heeft verlaten, en dat ze nog niet terug is."
„Zonder taal of toeken vertrokken, meneer Rönne.
en ze hebben geen flauw idee waar ze zit."
Rönne gaf zijn telegram af en betaalde, waarna hij
het postkantoor verliet, zonder de uitgestoken hand
van juffrouw Fogel op te merken.
„Ik heb hem toch niet op zijn teentjes getrapt?"
zei juffrouw Fogel benauwd. „Wat denkt u, juffrouw
Svan?"
„Hij keek in ieder geval nogal kwaad," zei de
postmeesteres.
„Had u me maar even een duwtje gegeven,"
beklaagde juffrouw Fogel zich. „Ik zag wel iemand
zitten, maar ik wist niet, dat" hij 't was."