De Nederland Iers in den vreemde Si De stichting vein ons koloniaal rij I rijk EN ZIJN I H I STOR I E heid, maar hun regee- De bewonderi ng waakten. Hierbor voor en e< de pr estate* •n afbeelding de schepen zietwaarmede zij hun wereldreizen die gebruikt werden voor de vaart op Groenland. Wij Nederlanders lijden gewoonlijk meer aan de fout van overdreven bescheidenheid Aan aan die van overdreven zelfgevoel. Wij verkleinen dikwijls wat wij zelf hebben gedaan en zien overdre ven groot wat andere volken hebben tot stand ge bracht. Voor hen die aan deze fout lijden, is er geen beter geneesmiddel dan zich te verdiepen in het heldendicht van de stichting van ons koloniaal rijk. Alle Ruropeesche volken kregen bij de ineenstorting van het Spaansclie wereldrijk gelegenheid zich te nestelen in zijn koloniën, maar geen van hen heeft deze zoo onvervaard aangegrepen als het zeevarend volk aan Hollands kusten. Het Duitsclie Rijk werd verscheurd door ouderlingen twist en het Pransche volk miste, naar het woord van Sully, den bekenden minister van Hendrik IV, de volharding en de be dachtzaamheid. die voor jj-QiQuiaig ondernemin- j f A]\l C I i VI j gen werden vereischt. - t Alleen de Engelschen evenaarden de Neder- landers in stout,moedig- .i ring hinkte op twee gedachten. Zij wilde in Europa met Spanje vrede houden en tegelijk dit rijk in zijn koloniën afbreuk doen. Daardoor belemmerde zij haar zeevaarders in de volle ontplooiing hunner krachten en gaf aan de Nederlanders de kans om hen te overvleugelen. De drang naar avontuur dreef onze voorouders de zee op. „Mijn hart denckt anders niet nacht ende dach," schreef de pionier Jan Huvghen van kin schoten. „dan om vreemde landen te besien; zoo weet men wat te vertellen als men oudt is. Daer en is. geen tijt quader versleten (dan) als een jongman op zijn moeders keueken te blijven." Zooals hij dachten allen. Hun sobere en eenvoudige reisverhalen, die helaas! onder ons volk te weinig bekend zijn, leveren daarvan het bewijs. Harde naturen en ruwe zee bonken waren de meesten hunner, maar zij hebben hun leven gewaagd voor Hollands glorie en wij bewaren hun herinnering op de beste plaats in de schatkamer onzer geschiedenis. I ocliten 0111 de Noord Al vroeg hadden de Nederlanders aandeel aan den kolonialen handel van Portugal en Spanje. Zij waren de vrachtvaarders, die de uit Indië aangevoerde wa ren uit Lissabon haalden en ze over Europa distri bueerden. Maar nadafc Spanje zich in 1580 van Portu gal had meester gemaakt, kwam deze handel al gauw tot stilstand, doordat Philips II de schepen zijner op standige onderdanen in zijn havens in beslag liet nemen. Zelf naar de koloniën te varen leek voor de Nederlanders de.eenige oplossing. De weg daarheen was niet onbekend. De Haar lemmer Jan Huvghen van kinschoten had er vele jaren van zijn avontuurlijk leven doorgebracht en in zijn reisgeschriften de noodige gegevens verschaft. Maar aan het volgen van de gewone route waren be zwaren verbonden, omdat men daarbij zou stuiten op liet verzet der Spanjaarden. Er was een mysterieus verhaal, dat om de Noord een kortere w'eg te vinden was, en de Staten rustten een paar expedities uit. om dezen te zoeken. Toen deze geen succes hadden, lieten zij het verder over aan het particulier initiatief, dat zij trachtten aan te wakkeren door het uitloven van een premie van f 25.000. Twee schepen, het eeno onder Jacob van Heemskerck en zijn stuurman Wil lem Barendsz, het andere onder Jan Cornelisz. Rijp., voeren uit, 0111 den prijs te verdienen. Nadat zij Bereneiland en Spitsbergen hadden ontdekt, raakten zij door een ijsveld uit elkaar. Rijp keerde al spoedig naar huis terug, maar Heemskerck en Barendsz gaven het niet op. Zij raakten echter in het ijs be kneld en moesten negen maanden op Nova Zeinbla overwinteren. Deze overwintering op liet barre eiland heeft altijd gesproken tot de volksverbeelding. Tollens heeft haar verheerlijkt in een van zijn bekendste gedichten, waarin hij recht heeft gedaan aan de figuur van Willem Barendsz, die er den moed in hield en de stuwende kracht van de expeditie was, maar jammer genoeg, op de terugreis in open sloepen zijn roem met den dood moest bekoopen. Inmiddels was Cornelis de Houtman er reeds in geslaagd naar Indië te varen langs de gewone route. Onder tallooze moeilijkheden bereikte hij met vier schepen de reede van Bantam. Al bleek bij zijn terug keer liet geldelijk voordeel gering,daar men er niet in was geslaagd specerijen te koopen en onderweg een der schepen had moeten verbranden, men rekende ook in dit geval den uitslag niet, maar slechts het doel alleen. Een volgende expeditie leverde ruime winst op en in korten tijd werden er overal in Hollanden Zeeland Compagnieën van Verre (landen) opgericht, om deel te krijgen aan de winsten. Op het eind van 1601 waren er al 14 vloten met tezamen 65schepen uitgerust. Maar men concurreerde elkaar dood, of. zooals een tijdgenoot het uitdrukte: „Men zeilde elkaar l>et geld uit de beurs en de schoenen van de voeten." Bij dezen stand van zaken greep Oldenbarnevelt in. Hoewel allerminst een voorstander van het stelsel dat één compagnie het alleenrecht had in de kolo niën (het monopolie-systeem), begreep hij, dat het in dit geval niet anders kon en de kooplieden volgden hem. Wat men in een zoo gedeeld staatslichaam ter nauwernood voor mogelijk zou heb ben gehouden, deed hier het han delsbelang. Den 20en Maart 1602 verleenden de Staten-Generaal oc trooi aan de Vereenigde Nederland - sche Geoetroyeerde Oostindische Compagnie. Gedurende eenentwin tig jaar kreeg zij het uitsluitend recht van handeldrijven op alle lan den tusschen de Kaap Do Goede Hoop en Straat Magelhaens. Zij mocht in dit gebied ook oorlogsda den verrichten, land in bezit ne men, versterkingen aanleggen en verbonden sluiten op naam van do Staten-Generaal, en werd dus half een staatslichaam. Alle plaatsen, waar inv 1602 Compagnieën van Verre bestonden, n.l. Amsterdam, Middelburg, Delft, Rotterdam, Iloorn en Enkhuizen, kregen een Kamer, d.v.z. een onderafdeeling. Het centrale bestuur berustte bij zeventien bewindhebbers, uit deze Kamers gekozen, de Heeren XVII. De bedoeling met den afloopter mijn van eenentwintig jaar was de Compagnie in de hand te houden, want men wilde geen koloniën stich ten, die geen staatskoloniën waren. Alleen de nood dwong daar voor het oogenblik toe, maar wat als tijdelijk bedoeld was, is een blij vende toestand geworden, daar de Compagnie er steeds in is geslaagd, haar octrooi verlengd te krijgen. Handelsbelang en oorlogsnood- zaak gingen zoo hand in hand, maar de bewindhebbers stelden het eerste voorop. Zij wilden handelen als koopman en niet als sou- verein. Maar zij werden daartoe als vanzelf gedwon gen, want zij hadden voor hun handel blijvende vestigingen noodig, die beschermd moesten worden. Het ging in den eersten tijd nog met horten en stoe ten. Er was geen Gouverneur-Generaal en geen cen traal punt van bestuur, een rendez-vous, zooals men het toen noemde. Pas in 16(h) werd Pieter Both tot Gouverneur-Generaal benoemd, maar hij slaagde er ■niet in, een rendez-vous te stichten. Dit kwam eerst tot stand onder den man, die de eigenlijke grond vester van ons gezag in Indië is geworden Jan Pietersz. Co en Coen, een der belangrijkste figuren, die. onze geschiedenis heeft aan te wijzen, werd den Sen Januari 1587 te Hoorn geboren uit een waarschijn lijk streng Calvinistisch gezin. Op 13-jarigen leeftijd ging hij naar Rome 0111 zicli op het handelshuis Pescatore, waarachter zich de goed Nederlandsche naam De Visscher verbergt, voor den handel te bekwamen. Hij kreeg hier een grondige kennis van het toen overal in zwang geko men Italiaansch boekhouden en trad, op 20-jarigen leeftijd in het vaderland teruggekeerd, in dienst van de O.I.C. als onderkoopman. Ongehoord snel maakte hij promotie. In 1614 al werd hij benoemd tot Directeur-Gene raal van alle kantoren der Compagnie in Indië en lid van den Raad van Indië. I11 1617 volgde zijn aanstelling tot Gouverneur-Generaal. Met hem kwam de straffe hand, die leiding wist te geven. Coen was allerminst een volgzaam man. De toon, dien hij tegen de bewindhebbers aansloeg in zijn in gespierd Nederlandsch geschreven brieven, bewijst het. Stoer Calvinist, streng voor zichzelf en anderen, voerde hij het bewind zonder zich te storen aan het oordeel, van wien ook. Van meet af stond het voor Coen vast, dat de Engelsclie Oostindische Compagnie uit Indië moest worden verdreven. Zijn eerste zorg was daarnaast het vestigen van een rendez-vous. De Molukkcn lagen daarvoor te ver weg en Bantam, aan de west kust van Java, dat men zoo goed en zoo kwaad als het ging voor centraal punt gebruikte, was te on gezond, terwijl de Rijksbestuurder, die er het bewind had, onbetrouwbaar bleek en voortdurend met de Engelschen kuipte tegen de 0.1.C. Coen had daar om het oog geslagen op Jacatra ten oosten van Bantam. Aan de bewindhebbers schreef hij 0111 geld, troepen en schepen. „Dispereert, niet, ontsiet uwe vijanden niet.daer en is ter wereld niet, dat ons can hinderen, want Godt. met ons is," vermaant hij hen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 6