7 Maar ook de Engelschen zaten niet stil. In 1617 kreeg hun compagnie de beschikking over meer geld en in 1617 versoheen een vloot van vijftien schepen onder Dale voor Bantam. Dit beteekende openlijken strijd. Coen bevond zieli te Jacatra, druk bezig met, de voltooiing van een daar opgericht fort. Jacatra behoorde tot Bantam en werd bestuurd door een regent van den Rijks bestuurder, die, den Nederlanders onwelgezind, had toegelaten, dat ook de Engelschen een versterking bouwden. Coen's eerste werk was nu. deze neder zetting te verbranden. Daarna voer hij de zee op met alle schepen, die hij bijeen kon brengen. Maar zijn macht was te zwak om Dale te verdrijven en hij besloot naar de Molukken te gaan, om de lioofdvloot te halen, nadat hij eerst Pieter van den Broeck, aan wien hij het bevel te Jacatra had overgedragen, liad laten waarschuwen. In zijn afwezigheid liet Van den Broeck zich, tegen Coen's uitdrukkelijk verbod in, overhalen tot onderhandelen met den regent. Toen hij zich in diens hoofdkwartier waagde, werd hij verraderlijk overvallen en met zeven onderbevel hebbers als gijzelaar gevangen gezet. In doodsangst gaf hij op aanstoken van den regent aan de bezetting van het fort, den raad. zich over te geven aan de Engelschen. De krijgsraad besloot daarop te capituleeren. Het fort en het oorlogsmate riaal zouden aan de Engelschen komen, het geld en de goederen aan den regent. Alles leek verloren, maar men kreeg hulp van onverwachte zijde. De Rijks bestuurder van Bantam was ten listig staatsman, die Engelschen en Nederlanders tegen elkaar uit, wilde spelen. De overeenkomst was naar zijn meening al te voordeelig voor de Engelschen. Om te verhinderen, dat zij te sterk zouden worden, nam hij den regent gevangen en lijfde zijn gebied in. De Nederlandsche vlag bleef van het fort, waaien. Tijd gewonnen was hier veel gewonnen. Coen, die in de Molukken had vernomen, dat hij tot, Gouverneur-Generaal was benoemd, bracht daar een sterke vloot bijeen. Zoo spoedig mogelijk kwam hij terug en nam op zijn beurt Jacatra in. „Het funda ment, dat soo lange gewenschte rendez-vous, is nu gelegt," schreef hij naar huis, en dreigend aan den Rijksbestuurder van Bantam, dat hij weldra zou komen, „omme die van Bantam te spreecken". Prompt voerde hij zijn voornemen uit. Van den Broeck en de andere gevangenen, die naar Bantam waren gevoerd, werden nu uitgeleverd, maar toen de Rijksbestuurder bezwaren in den weg legde aan de hervatting van den peperhandel, dien de O.I.C. hier vroeger had gehad, hield Coen met een deel van zijn vloot de stad geblokkeerd. De rest zond hij uit, om de Engelschen, die waren weggevlucht, te achter volgen. Binnen enkele maanden had hij zeven van Dale's schepen in handen. De strategische en econo mische overheersching van den Maleischen Archipel scheen daarmee verzekerd en de Eugelsclie O.I.C. als concurrente uitgeschakeld. Maar de Republiek kon in Europa den steun van Engeland tegen Spanje niet missen en de bewind hebbers hadden, terwijl Coen met zijn zuiverings actie bezig was, toegestemd in een nauwe samen werking der beide compagnieën. Wie beschrijft Coen's verbolgenheid, toen hem in Maart 1620 de order bereikte, dat voortaan de helft van den Javaan- sclién peperhandel en 1/3 van den specerijhandel in de Molukken aan de Engelschen zou toevallen, ter wijl een gemeenschappelijke Raad van Defensie voor de verdediging moest worden ingericht. Grooten dank zijn de Engelschen u schuldig, donderde hij tegen de bewindhebbers, want zij hadden zichzelf met recht uit Indië geholpen en de Heeren hebben hen daar weder midden in gezet. Bedoelen zij 't goed, dan zal 't wel wezen, maar als zij wederom kwaad willen, dan hebt, gij, staat het te vreezen, het serpent aan den boezem gezet. Niet één zandeke van 't strand hadden zij in de Molukken, Amboina of Banda te pre- tendeeren. Maar Coen mocht schim pen, zooveel hij wilde, hij moest gehoorzamen. Hierin bewees hij zijn groot staats- De rhiot van Houtman moet zich verdedigen tegen een aanvat ran inland err hij Bantam in 1596. manstalent. Naar de letter voerde hij het verdrag getrouw uit, maar allerminst naar den geest. De Raad van Defensie werd wel ingericht, maar toen de Engelschen vroegen, opnieuw te Jacatra een sterkte te mogen oprichten, weigerde Coen het hardnekkig. Op de puinhoopen van de stad bouwde hij Batavia, waar hij alleen meester bleef. Het kwam hem te stade, dat de Engelsche O.I.C. voortdurend inet geldgebrek had te worstelen. Aan een expeditie naar Banda kon zij daarom niet deelnemen. Het was te fataler voor hen, omdat deze dwars tegen hun belangen inging. Coen ging n.l. de Bandaneezen straf fen, oindat, zij het monopolie der O.I.C. ontdoken door aan de Engelschen spece rijen te leveren. Met groote hardheid ver nietigde hij al hun steden en sterkten. Maar verdrietig antwoordden de bewindhebbers Het zal wel ontzag, maar geen gunst baren. Die veel doet vreezen, moet veel vreezen. Coen ging daarop zelf naaT huis om zijn beleid te verdedigen. Vóór zijn vertrek had hij de voldoening, dat de Engelschen zich geheel van de specerij-eilanden terugtrokken. Maar zij zonnen op wraak en zetten op Amboina een samen zwering op touw. Deze werd ontdekt en tien hunner werden na afschuwelijke folteringen ter dood ge bracht. Deze „moord op Amboina", die sedert een vaste plaats kreeg op de grievenlijst van de Engelsche regeering tegen de Republiek, was wel niet Coen's werk, maar werd toch aan hem geweten. Hemel en aarde bewogen zij om te verb leren, dat hij naar Indië terugkeerde. Hij verdiende gehangen te worden, meende koning Jacobus I. Maar Coen stoorde zich weinig aan al dit misbaar. In het geheim scheepte hij zich in, zonder dat de Engelschen het konden verhinderen. De Staten-Generaal antwoordden laconiek op hun protesten, dat zij van het vertrek geen kennis droegen. Toen de Gouverneur-Generaal in 1627 terugkeerde, was het, met de Engelsche O.I.C. in Indië gedaan. Zij handhaafde zich nog wel tot 1.684 op Bantam, maar zonder het Nederlandsche gezag ernstig meer te kunnen schaden. Coen's laatste jaren werden in beslag genomen dooi den strijd met den keizer van Mataram, die geheel Midden- en Oost-Java beheerschte. Tussclien zijn gebied en dat van den Rijksbestuurder van Bantam dreigde Batavia in het nauw te komen. Coen wendde zich daarom eerst tegen den Rijksbestuurder, dien liij tot onderwerping dwong, waarna de jarenlange blok kade werd opgeheven. Herhaalde malen belegerden de bruine troepen van Mataram nu Batavia. Voor het laatst in 1629, maar tijdens dit beleg stierf de Gouverneur-Generaal. Midden in zijn werkzaamheid rukte een aanval van dysenterie hem op tweeën- veertigjarigen leeftijd onverwachts weg. Een groot Nederlander, gedragen door een sterke overtuiging, die zijn hardheid verklaart, ging met hem heen. De W estindisclie Compagnie Een geheel ander beeld dan dat der Oostindische vertoont de Westindische, die in 1621 werd op gericht. Zij stelde niet het handelsdoel voorop, maar bestond van kaapvaart en rooftochten in Spaanscli- Amerika en was veel afhankelijker van de Staten- Generaal. Haar grootsten triomf behaalde zij door Piet Ileyn's verovering van de zilvervloot, die een waren goudstroom over het land bracht. Twaalf millioen werd als buit binnengebracht. Het goud stelde de bewindhebbers in staat om eveneens tot kolonisatie van overzeésche gebieden over te gaan, waardoor liet karakter van de Com pagnie geheel veranderde. De Portugeesche kolonie Brazilië werd het eerste doel, maar hoewel het ge lukte de kuststrook te ver meesteren, liet, binnenland, waar de Portugeezen be langrijke suikerplantages hadden gesticht, kon men niet blijvend voor zich winnen. De W.I.C. mikte te hoog. Gm de uitgestrekte Portugeesche kolonie in een Nederlandsche te verande ren. had men de Neder landers op groote schaal tot De nederzetting Nieuw-Amsterdam, het huidige New York, gesticht door Nederhinders. emigratie moeten bewegen. Ons land was daarvoor echter nog te dun bevolkt en de prikkel tot emi gratie ontbrak, nu men zelf door den toenemenden bloei werkkrachten te kort kwam. De W.I.C. vatte haar taak grootscheeps op. Geen burgerman als Coen, die uit liet bedrijf zelf was voortgekomen, werd met de emigratie belast, maar een vorst uit het Huis Nassau, Johan Maurits van Nassau-Siegen. „De Braziliaan","zooals hij werd bij genaamd, was ongetwijfeld een bekwaam man met groote strategische en organisatorische talenten en een ruime cultureele belangstelling. Maar zijn taak was oneindig veel zwaarder dan die van Coen. Toen Portugal zich in 1640 vrij vocht van Spanje en de Staten-Generaal niet langer konden volhouden, dat zij in Brazilië Spanje bestreden, hadden zij hun belangstelling voor de ongelukkige onderneming ge heel verloren. Johan Maurits voelde zich nu heelemaa! in den steek gelaten en vroeg in 1644 zijn ontslag. Sedert ging het met de macht der W.I.C. in Brazilië snel achteruit en in 1664 werd de kolonie prijsgegeven. Al evenmin duurzaam was de vestiging in Noord- Amerika, waar zich al sedert 1597 Nederlanders hadden genesteld in het gebied van de Hudson, de Connecticut en de Delaware. De W.I.C. strekte ook daarover haar zorgen uit. In 1624 werd er een dertigtal huisgezinnen heen gezonden. Maar ook voor dit land met zijn veel gunstiger klimaat kon men niet voldoende kolonisten krijgen. Een oogenblik leek liet beter te gaan, toen men het particulier initiatief te hulp riep. De Compagnie sloot contracten af met particuliere ondernemers, patroons gelieeten. die groote stukken land in pacht kregen en de verplich ting op zich namen voor de noodige kolonisten te zorgen. Nu kwam er animo voor de vestiging in Nieuw-Ned eiland, waar Nieuw-Amsterdani een schoone toekomst scheen tegemoet te gaan. Maar ook hier, nog veel sterker dan in Oost-Iiulië, kreeg men te kampen met de concurrentie van de Engelschen, die zich in Nieuw-Engeland ten noorden van de Nederlandsche nederzettingen hadden ge vestigd. Het werd nu een wedloop, wie de meeste uitwijkelingen ter beschikking zou hebben en de Engelschen waren daarin weldra ver vooruit. In Engeland was de boerenstand door de achteruitzet ting van den landbouw ten gunste van de veeteelt sterk verarmd en hier was een prikkel tot emigratie door de vervolging der Puriteinen, waarvan er tus sclien 1628 en 1640 niet minder dan 20.000 uitweken. De Compagnie, die zich vastgebeten had in het Braziliaanseh avontuur, kon niet voldoende aandacht aan de zaak wijden en werd bovendien geremd dooi de knoeierij en de corruptie in het bestuur. De bewindhebbers zelf gingen daarbij niet vrij uit en de gouverneurs waren onbekwaam en hebzuchtig. Toen Willem Kieft, een tactloos en opvliegend despootje, ei- ook nog in slaagde een oorlog met de Indianen te ontketenen, ging het heelemaal mis. Wel werden de Indianen in 1645 tot vrede gedwongen, maar het gezag van de Compagnie had groote schade geleden en wijd en zijd waren de met zooveel moeite opgebouwde boerderijen in de asch gelegd. Nog eenmaal gaf de burgeroorlog, die onder Karei 1 in Engeland uitbrak, aan Nieuw-Nederland den tijd om op verhaal te komen. Een nieuwe periode van bloei scheen onder Stuyvesant aan te breken, maar liet was niet door, maar veeleer ondanks het beleid der Compagnie, die in haar taak zoo schromelijk was te kort geschoten. Dr. J. C'. II. DE PATER

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 7