HET ZWAKKE GESLACHT
9
Slot van blz. 5
eerste keer in zijn leven, dat hij iets van dien aard
deed en het mag niet ontkend worden, dat zij een
tikje rechtmatige voldoening genoot over dat
resultaat van een onnoozel kuchje. Vage mogelijk
heden betreffende een nuttig gebruik van deze nieuwe
ervaring doemden plotseling voor haar op.
Een week lang gebruikte zij den gorgeldrank en
daarbij traden er verschijnselen aan den dag, die een
spoedig verontrust echtgenoot ten zeerste konden
doen ontstellen. Als zij de trap opliep, begaf haar de
adem; het Aragen van een zwaar beladen dienblad
bezorgde haar steken in de zijde. Den laatsten keer,
dat zij de kolenkit gevuld had, werd ze op den vloer
gevonden in een staat van volkomen uitputting.
„Je moest eens naar den dokter gaan," zei Janus
Bonkers.
Joosje deed zulks. Jaren geleden al had de dokter
haar gezegd, dat zij het leven wat makkelijker moest
nemen, en zij was nu in staat hem te verzekeren,
dat zij zijn raad wilde opvolgen.
„En zoo ziet u, dat ik wel op mezelf zal moeten
passen ter wille van mijn man," besloot zij, nadat ze
hem alles had uitgelegd.
„Dat begrijp ik," zei de dokter.
„Als er iets met me gebeurt.
„Er zal u niets gebeuren," meende de ander. „Blijf
morgenvroeg maar in bed, dan kom ik op mijn rond
gang even aan."
Joosje aarzelde. ,,TJ wilt mij onderzoeken en u
denkt natuurlijk van te voren, dat ik niets mankeer.
En toch kunt u nooit weten, hoe ik me inwendig
voel."
„Ik weet precies hoe u zich voelt," luidde het
nadrukkelijke antwoord. „Goedendag."
Den volgenden dag maakte hij zijn visite, volgde
den neerslaclitigen Janus Bonkers de trap op naar
de slaapkamer en onderwierp zijn patiënte aan een
langdurig, nauwlettend onderzoek.
„Tel eens tot negenennegentig," beval hij, zijn
stethoscoop aanleggend.
Joosje telde negenennegentig af, terwijl de ooren
van haar echtgenoot pijnlijk de klanken opvingen.
Eindelijk hield de dokter op, sloot zijn tasch en bleef
met de hand aan zijn kin peinzend staan. Hij keek
van het kleine, bleeke vrouwtje in het bed naar den
zwaargeschouderden, blozenden man daarnaast.
„TJ moet maar een week onder de wol blijven,"
zei hij toen op beslisten toon. „De rust zal u goed
doen."
,,'t Is toch niet ernstig, hoop ik?" informeerde
Janus Bonkers, terwijl hij met den dokter naar be
neden ging.
„Als ze goed verzorgd wordt, kan ze met een week
weer in orde zijn," was het antwoord.
„Maar wat scheelt haar dan eigenlijk?" vroeg de
man ongerust.
„Ze is niet heel sterk," antwoordde de dokter. „En
zooals u weet; het hart wordt er met de jaren niet
beter op. Onder gunstige condities kan ze nog wel
eenige jaartjes mee. De hoofdzaak is, dat zij nooit
gedwarsboomd wordt, begrijpt u? Geef haar in alles
haar zin."
„In alles haar zip?" herhaalde Janus bedrukt.
De dokter knikte. „Ze mag nergens over piekeren,"
ging hij voort, „en je mag haar vooral niet op- haar
fouten wijzen."
„Ook niet," bracht Janus met moeite uit, „ook
niet als 't voor haar eigen bestwil is?"
„Alleen als u de risico op u nemen wilt, dat u haar
gauw zult verliezen."
Bonkers huiverde.
„Ze moet 't een poos echt rustig en plezierig
hebben," zei de dokter, terwijl hij zijn hoed opzette.
„Verwón haar maar een beetje, dat zal haar vast geen
kwaad doen. Maar zorg bovenal, dat haar hart zich
niet vermoeit."
Hij gaf den verslagen Bonkers een hand en ging
heen, met een bijna onmerkbaren glimlach om zijn
mond. Hij had voor weinig menschen een voorkeur
en tot die weinigen behoorde Janus Bonkers zeer
zeker niet.
Gedurende twee dagen deed de toegewijde echt
genoot al liet huiswerk en paste hij de invalide op.
Toen was hij volgens zijn zeggen doodop en op
aanraden van zijn vrouw nam hij een jong meisje als
dienstbode aan. Zij verrichtte haar taak tamelijk
goed en omdat ze bijzonder op sensatie gebrand was
en daarom graag wat overdreef, had zij een bijzonder
ernstigen kijk op den toestand van „mevrouw".
't Was voor Bonkers een heele opluchting, toen zijn
vrouw weer beneden kwam en met blijdschap merkte
hij op, dat ze er zooveel beter uitzag. Zijn voldoening
was zoo ongewoon en daarom zoo verrassend, dat zij
er weer van aan het kuchen sloeg.
„Ik geloof, dat het huis 't doet," zei ze met een
berustenden glimlach. „Ik heb er nooit goed tegen
gekund."
„Nou, je hebt er anders een aardig tijdje in ge
woond," zei haar man, die zich maar met moeite
goedhield.
,,'t Is zoo donker en zoo bekrompen," meende
Joosje. „Niet, wat ik met mijn toestand nu juist
hebben moet. Och ja, ik weet zeker, dat 't mijn levens
dagen verkorten zal."
„Nonsens!" viel haar man uit. „Je moet alleen
wat meer de buitenlucht in. Je hebt. nou toch geen
steek meer te doen, nu we ons goeie geld weggooien
aan zoo'n daghitje. Waarom ga je niet af en toe uit
wandelen?"
Na herhaalde aansporingen ging mevrouw Bonkers
uit, en de vrucht van die eerste wandeling werd
mijnheer Bonkers enkele dagen later met de post
thuisbezorgd. Half stikkend van woede en verbazing
stond hij voor zijn bevende vrouw, met in zijn hand
de rekening van een modemagazijn, de eerste wan
dien aard, die hij ooit had ontvangen.
„Achttien gulden zevenendertig en een halve
cent!" las hij voor. „Dat moet een vergissing zijn.
Die is zeker voor iemand anders bestemd."
Joosje, met de hand op haar hart, wankelde naar
den divan en ging liggen met gesloten oogen.
„Ik moest stof hebben voor een japon," zei ze met
trillende stein. „Je wou immers zelf, dat ik uitging,
en ik geneerde me, zoo sjofel als ik er bijliep."
Mijnheer Bonkers maakte verdachte gromgeluiden
met zijn keel; toen, omdat hij niet zeker van zichzelf
was, ging hij het plaatsje op, liet zich op een omge
keerden emmer neerzakken en zat met zijn hoofd
in de handen de wazige toekomst in te turen.
De kleermakersrekening en de rekening voor een
nieuwen hoed kwamen tegelijk met de volgende
maandelijksche uitkeering; de schoenmakersrekening
volgde een week later. In het vertrouwen, dat dit de
beste tactiek zou zijn, deed hij zijn uiterste best om
de zaak met een indrukwekkend stilzwijgen te be
handelen. Den eenigen keer, dat hij zijn gevoelens den
vrijen loop liet, verdween mevrouw Bonkers voor
twee dagen in bed en de dokter had daarop een hartig
gesprek onder vier oogen met haar man.
Het was voor den man een kwelling, dat zijn vrouw-
hun vertrek uit het kleine, sombere huis absoluut
noodzakelijk achtte voor het herstel van haar ge
zondheid; bovendien bezwaarde het feit, dat er in
die aanlokkelijke nieuwe buurt nog maar twee wo
ningen te huur waren, hem ten zeerste. Het was dui
delijk, dat Joosje steeds magerder werd. Het daghitje
ging nog verder en verklaarde onomwonden, dat
mevrouw hier gewoon wegteerde.
In September verhuisden zij naar de nieuwe wijk en
daarop volgde een lichte, alhoewel tijdelijke verbete
ring in mevrouw Bonkers' toestand. Haar wangen
kregen kleur en haar oogen beschouwden met op-
gewekten glans de nieuwe gordijnen en het nieuwe
linoleum. Iïet blikkerende glas-in-lood boven de
voordeur en het sjieke tegelpaadje vervulden haar
met een diepe en zuivere dankbaarheid. Het eenige,
dat haar nog hinderde, was liet feit, dat Janus, om te
voorkomen, dat het geld aan noodzakelijke uitga ven
zou worden verkwist, een onmatige portie van de
maandelijksche inkomsten aan strikt persoonlijke
uitgaven besteedde.
„We hebben wat nieuwe spullen noodig voor in
de keuken," zei Joosje op zekeren dag.
„Geen geld," besliste Janus kortaf.
„En een rubbermat, voor de badkamer."
Bonkers stond op en ging uit.
Voor iederen aankoop moest zij naar haar man.
Drieduizend gulden per jaar en geen cent, dien zij
den haren kon noemen! Zij raadpleegde haar hart en
het trouwe orgaan antwoordde met een bons, die
haar zenuwen deed trillen. Als ze maar moed genoeg
bijeen kon rapen om het geschil uit te vechten, dan
was die kwestie eens en voor altijd uit de
voeten:
Bleek en bevend zat zij in het begin van November
aan de ontbijttafel, wachtend op den boodschapper
van den notaris, terwijl de niets vermoedende Janus
kalm met eten voortging. De zware voetstappen, die
zij beiden uitstekend kenden, kwamen over het
trottoir al nader en nader; mijnheer Bonkers veegde
zijn mond met zijn servet af en ging rechtop zitten,
met een air van plots gewekte belangstelling. Nu
waren de voetstappen bij de deur en er werd tweemaal
gebeld.
„Altijd punctueel," zei Bonkers goedgehumeurd.
Zijn vrouw antwoordde niet, maar terwijl ze van
het meisje de groote enveloppe aannam, keek zij
rond naar een mes. Haar blik negeerde Janus' uitge
stoken hand.
„0, na u!" zei hij vinnig.
Joosje vond het schnone mes, sneed hakkerig de
enveloppe open, keek er in en, met haar oogen naar
liet venster gekeerd, stak zij de enveloppe tusschen
haar bloes. Zij was zoo intens bleek en beefde zoo
hevig, dat dc woorden op de lippen van haar echt
genoot bestierven.
„Je. je kunt er mij beter voor
laten zorgen," zei hij eindelijk.
,,'t Is.nee. 't is zoo het beste,"
snikte zijn vrouw.
Ze bracht haar hand aan haar klop
pende keel en terwijl ze nog bijna
niet gelooven kon aan haar eindelijke
overwinning, snakte ze naar adem. Tegen
over haar, grimmig en stijf, zat haar echt
genoot, een beeld van machteloos smeu
lende woede.
„Je zou 't kunnen verliezen," zei hij
heesch.
„Ik zal 't vast nooit meer kwijtraken."
antwoordde zijn vrouw.
Om verdere discussie te vermijden
stond zij op en ging langzaam naar
boven. Door de open deur zag Janus
haar zich aan de leuning ophijsehen, met
één hand nog aan haar keel. Even later
hoorde hij haar zacht op en neer loopen
hoven zijn hoofd.
Hij haalde zijn pijp voor den dag.
stopte haar werktuiglijk, en juist, streek
hij een lucifer af boven de opkrullende
tabak, toen hij stokstijf bleef zitten en
vervolgens met een gezicht vol verbazing
opkeek naar het plafond.
„Verdikkeme," bromde hij, „als ik
nou toch niet heter wist, zou 'k zeggen,
dat daarboven iemand aan het dansen
was!"
..Maar zorg boreaal dat haar
hart zich niet vermoeit."