Bij een Limburgsch Burgemeester 10 Ljoe ik in de magistratuur gekomen bent" De burgemeester van Gellenrode nipte eens aan zijn glaasje Barsac, deed nog even een trekje aan een al mosgroen uitziende, niettemin voor echt geleverde Havanna en begon toen een ietsje geheimzinnig: „Het kan raar loopen in het leven. Eigenlijk had ijv handelaar in landbouwmachines moeten worden. Mijn vader had een zaak daarin, die behoorlijk opbracht ik was eenige zoon. en dus. Toen ik vier jaar oud was kreeg ons dorp aanslui ting aan de stoomtramlijn den Limburgschen Loeaal- trein, den L.L.. meer bekend als de Leeglooper", smalspoor, sedert jaren alweer opgebroken. Vader was in het feestcomité van ons dorp, bij gelegenheid van de opening der lijn, en ik, zijn oog appel, stamhouder, opvolger wat al niett mocht het groote moment der opening bijwonen. Op dien heuglijken dag zijn alle hooge hoeden van de streek aan de halte, waarin nu de selderij van den kroteuboer opgeslagen ligt, te zamen gekomen. Er waren er nog bij. beweert men, uit de jaren van Willem I en van Napoleon. Van de jacquets, populair „pitteleers", herinner ik me nog de somber groene kleur. Het waren immers de trouwpakken van onze notabelen. Er daagden ook wat vrouwelijke dorps grootheden op, stijf in de zijde. Je zag maar enkele kinderen; tot die bevoorrechten behoorde ik! Het weer viel niet erg mee. Het regende geniepig en kil; hoewel 't al half Mei was, zagen de meeste menschen er kleumerig uit. Tegen drie uur hoorden we feestelijk kabaal naderen uit de richting van het dorp de halte lag immers, zooals gewoonlijk bij locaalspoor, bijkans een half uur- buiten de kom onze fanfare „Les Montagnards" was in aantocht. Nadat die uitgeraasd waren en iedereen, een half uur voor den tijd, zich opgesteld had op het met dennensliugers en papieren vaantjes versierde minia tuur-emplacement, kwam ook onze burgemeester aanrijden. Zijn verschijning imponeerde me terstond. Het was inderdaad een groote, struische vent., een pracht- veeboer. Dat hij zoo weergaloos dom uit zijn oogen kon kijken, heb ik eerst veel later ontdekt. Nu over het beslissende moment in mijn leven Van den Hamel stapt statig uit het glimmende huur rijtuig. met een geweldige ambtsketen over zijn statieeostuum. Ik geloof dat op dat oogenblik de zon even door de zure mistwolken brak. Er fonkelde iets voor mijn oogen, er flitsten zilverglansen en toen is over mijn toekomst beslist en gewerd vader eigenlijk meteen zijn grootste desillusie. Van die stralende ambtsketen kon ik mijn oogen niet meer afhouden. Ik lieb 'm in heimelijke verrukking aange gaapt heel de plechtigheid lang. Er zouden dien middag hooge gasten voorbij - schommelen. Minister Boekart van Hollentrop, een onechte dubbele naam die straks wel inkrimpen zal; onze Limburgsche excellentie baron de Schout de Mertenslieimde president-commissaris van den „Leeglooper", de knal-rijke, altijd zalige liaver- inagnaat Bremersen, enz. enz. En niet te ver geten ons districtskainerlid, Oscar van Bolder. Het moet tegen kwart voor vier zijn geweest toen uit zuidelijke richting een ijl gefluit werd gehoord, later vermengd met nijdig bellen. Feestelijk puffend, gillend en tingelend stopt de eerste „Leeglooper". Onze fanfare davert, o, ironie van de muziek „Lang zal hij levenonze burgemees ter stapt naar voren en de hooge autoriteiten buitelen uit den eersteklasse-tramwagen. Dan steekt Fik-zaliger van wal, ongeveer aldus: „Excellenties, Hoogedelgestrenge en Hoogeer waarde heeren (er hebben er toen naar onvindbare monsignori gespeurd), dit is de grootste, dag van mijn leven, van ons dorp, waar Napoleon toch door heen getrokken is. van heel de streek mag ik wel zeggen, hoewel keizer Karei zelf met. onze boog schutters geklonken en gedronken heeft. Maar wat hebben we aan die glorie, wanneer we onze appelen en onze rigolaten, onze beroemde corpendus en onze .granen (bijna had hij van haver gesproken, wat concurrentie voor Bremersen beteekenen kon, dus mogelijkheid van tegenwerking) niet naar de veilin gen van Roermond en van Venlo. van Sittard en van Beek vervoerd kunnen worden. (Toen kuchte een meer deskundig agrariër bedenkelijk.) Maar nu gaan we 'n toekomst, tegemoet, grootseh en heerlijk Opeens haperde Fik.... Zijn hrik- roode kop werd zoo paars als die van «len president-commissaris. hij keek hulpeloos rond. Zijn chagrijnige vrouw chronische constipatie, vergoelijkte onze dorpsdokter trok een eenden snavel De burgemeester grabbelde in zijn zak, vond zijn notities niet, transpireerde vuur en ijs, en hakkelde toen maar wanhopig: ..Moge ze groeien en bloeien! Hulde aan onze regeering en aan onze volksvertegenwoordigers!" De ministers maakten zich vlot van de plechtigheid af, er volgden immers nog zeven andere halten. Ons Kamerlid, mijn latere protector, sprak ook nog een woordje tot zijn kiezers. Dan bonkte, hobbelde, gilde en tinkelde het stoom - gevaarte weg. Dorpsautoriteiten, feest comité en nieuwsgierigen marcheerden achter de fanfare, die allertriomfante- lijkst schetterde en bonsde, naar de kom, alwaar „In den vetten Kapoen" een feestmaal gegeven werd. Van de feestrede heb ik toen weinig verstaanvader heeft ze me later, met wat gemoedelijken spot, verhaald. Ik was door die ambtsketen betooverd. Onbewust kende ik nu mijn ideaal, mijn toekomst. Voortaan droeg ik ambtsketenen van allerlei maaksel: van koordjes met propjes zilverpapier, van wit karton, en toen ik eens een keer met vader en Wies, mijn oudste zusje, door de velden wandelde, liet ik me opeens ontvallen „Ich wil börgemeister weerde." Later ging ik met de andere kinderen „börgemeisterke" spelen. Dat deed ik in het begin nog niet vakkundig; het Zachte lentezon op tien Wijden mtterplae. Kieren opname van den „IJzeren Man" bij Weert bestond in het dragen van mijn „ambtsketen" en in veel en druk cominandeeren. Op zekeren dag stonden twee heeren naar dat kindergedoe te kijken. Mijn vader kwam uit den winkel, praatte een tikje onder danig ermee de mannen keken me met vriendelijke belangstelling aan. Het waren ons Kamerlid en de burgemeester, die zooveel aandacht voor mijn ambtelijk debuut hadden. „Breng 'm maar eens mee naar 'n raadszitting," hoor ik Fik-zaliger nog plezantweg zeggen. Mijn vader knikte gewillig: ja. Ik inoclit den burgemeester, met de ambtsketen omhangen, dus weer eens zien. Bij de eerstvolgende vergadering ging ik met vader op de publieke tribune zitten, een en al oog voor de glinstering van de keten. De zitting zou voor mij minder aangenaam verloopen. Kr kwam een voorstel ter tafel om sub sidie te verleenen aan een drankbestrijdersorgani satie en bij die gelegenheid vroeg een zekere Fons Rammekers het woord. De vent was kleermaker en regisseur van de tooneelclub der fanfare. Hij speelde zelf graag de hoofdrollen in allerlei ouwerwetsclie draken. Liefst trad hij op als schurk, moordenaar, roover of als edele ridder en zelfopofferende vader. Hij kon de boeren doen rillen van zijn hol gegalm. Ten slotte sprak de kerel alleen maar meer in dien toon; zelfs wanneer een klant kwam opspelen over de korte broekspijpen verweerde hij zich in Bokken- rijders-pathetiek. In de onzalige zitting vroeg hij het woord en hij gaf 'm van katoen: Ziet de havelooze vrouw met de vermagerde kinderen aan de deur van het drank huis staan, wachtend op man en vader. Hoort daar binnen dat ijselijk gevloek en geschreeuw. De dronkaards dobbelen en kaarten, hun schamele weekloon verbrassend. Een felle vuistslag kraakt op het tafelblad: er is valsch gespeeld. Er wordt gedreigd; men trekt messen. Een schorre schreeuw; dan wankelt een man, bloedend als een rund, naar buiten. Een gil die door merg en gebeente snijdt Maar toen klonk van de publieke tribune een angstige kinderstem „Ich bin zoe bang! Hu! Hu!" Die holle komediant had me bepaald overstuur gemaakt; ik zag den gruwel echt voor me, als op een prentje in 'n colportageroman. Rammekers moet een beetje trotsch geweest zijn op dit geweldige succes. Onze burgemeester is nog eens bij ons komen aanloopen over de ordeverstoring. Hij trok me pla gend aan de ooren, doch was overigens niet boos. Die mop heeft de ronde gedaan op alle secretarieën. Oscar van Bolder moet veel schik erin gehad hebben. De zilveren ambtsketen hield mij in haar toover- ban. Ik bleef burgemeesterke spelen, nu met eenige ondervinding. Ik hield onder de kinderen ook al hooggestemde redevoeringendie speech over den gewonden dronkaard heb ik, met veel nagebootste uithalen van stem. herhaaldelijk afgestoken. Ten slotte kreeg ik een bijnaam (van scheldnaam mag men toch niet spreken): 't burgemeesterke! Vader heeft zich langen tijd met mijn kinderspel niet bemoeid, doch tegen den tijd dat ik van de lagere school afging, moest hij zich wel eens afvragen wat ik worden zou. Natuurlijk zijn opvolger: hande laar in landbouwmachines. Maar dat trok mij niet aan. Ik wilde echt burgemeester worden. Vader was woest, toen hij bemerkte, dat ik van dorschmachines, van broedinstallaties. van ploegen, eggen en wellen niets hebben moest. Hij deed op een moment zelfs erg dreigend. Natuurlijk meende hij 't zoo kwaad niet. Ten slotte ging hij met onzen burgervader praten en met ons Kamerlid. Ik werd naar de stad. naar de H.B.S. gestuurd. Toen ik daar mijn vijf jaren doorgemaakt had, werd ik door Van Bolder ergens als volontair er tusschen geduwd: driehonderd gulden per jaar. Betrekkelijk gauw kon ik in Randerwel secretaris worden en burgemeester. Tien jaar later vertrouwde de regeering me ons stadje Gellenrode. toe. Nog iets over de ambtsketen van Fik-zaliger. Die is nu in mijn bezitgekocht Van.de familie. Zoon en dochter zijn hoogerop getrouwd. Wat aan hun boerenpapa herinnerde lieten ze graag voor goed geld los. Nu hangt dat teeken van waardigheid in mijn studeerkamer, op een eervolle plaats aan den wand. Heb ik er niet heel veel aan te danken?"

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 10