EEN MEISJE ONDER VOOGDIJ c 1 ZWARTKOP AEG Koelkasten 90-130-205-410 lifer inhoud w u d~' SHAMPODOR SHAMPODOR-BLOND GENEESMIDDELEN EN GENEESWIJZEN Vampyr-stofzuigers, Fornuizen, Groote Kookinstallaties, Heet waterreservoirs, Waschdrogers Verkrijgbaar in aile goede zaken Vervolg van blz. 19 t ANNONCES BETREFFENDE worden in dit blad slechts opgenomen, indien zij vooraf voorzien zijn van het stempel „G een bezwaar" tegen de plaatsing, afgegeven door de Commissie van Controle op de Aanprijzing van Geneesmiddelen en Geneeswijzen, waarvan het Secretariaat is gevestigd: SEGBROEKLAAN 33 - 's-GRAVENHAGE „Ze vindt nu eenmaal, dat 't recht zijn loop moet hebben. of wat ze als recht beschouwt." „En genade of medelijden tellen niet mee, liét Als ze werkelijk meent, dat u 't gedaan hebt, in een moment van zwakheid of sterke bekoring, dan had ze een mooi staaltje van maat schappelijk hulpbetoon kunnen leveren Maar nee, ze vonnist maar direct, en voorgoed. Da's een soort van naasten liefde, en zelfs van rechtsgevoel, dat ik niet begrijp. Maar nu nog één vraag. Heeft mevrouw Grubbe bezoek gehad gisteren, of is er werkvolk in huis geweest of zoo?" „Nee, niemand." Nadenkend en besluiteloos bleef hij staan. Het had geen zin, nog meer vragen te stellen. Haar antwoorden hadden niets opgeleverd, waar hij op door kon gaan. Dat was hem niet alleen een teleurstelling, maar tevens een ergernis. Hij had zoo veel willen doen, en hij vermocht niets. Hij kon dat een zame, miskende, bedroefde meisje zelfs niet troosten, 't Was een ondraaglijke vernedering, zich zoo nutteloos en machteloos te voelen. Johan Rönne kneep herhaaldelijk zijn handen dicht en beet op zijn tanden. Hij had zin om iets kapot te slaan, om iemand naar de keel te vliegen, om de politie en de wet te trotseeren en het meisje desnoods met geweld mee te voeren. Maar hij was machteloos, en wat hij kón, hielp haar niet. Wrokkend dacht hij aan mevrouw Grubbe, en alle mevrouw-Grnbbe- aehtigen, met hun huichelachtig vertoon van rechtschapenheid. Die ellendige politieagent, wiens voetstappen in .de gang door de stille cel galmden! Ellen dige domkoppen, die ook maar één seconde geloofden aan de schuld van dat meisje met- haar droeve oogen. Hij had bijna een hekel aan zichzelf, omdat hij niet in staat was, iets voor haar te doen. „Dus u denkt, dat er geen hoop voor me is?" De stem van het meisje klonk door de stilte als de klacht van een lijdend kind. „Waarom zegt- u dat?" vroeg hij scherp. „Ik lees het in uw gezicht." „Dan bedriegt mijn gezicht u," zei hij boudweg. „Wacht maar tot morgen." „O ja, morgen!" schrok ze. „Als u er dan de stukken niet af ziet vliegen, heet ik geen Johan Rönne." „Wat bedoelt u daarmee?" vroeg ze met flauwe belangstelling. „Ik bedoel, dat we een paar menschen eens flink binnenstebuiten zullen keeren U hebt vandaag een serie vragen be antwoord. Morgen komen er een paar anderen aan de beurt. De waarheid schijnt heel diep in een put te liggen, maar we zullen haar er wel uit visschen. 't Is eenvoudig onmogelijk, dat gemeen heid en domheid tot 't einde toe win nen. Volgt u mijn moeders raad maar op en houd er den moed in. U weet wel'tis altijd liet donkerste vlak vóór 't licht wordt, 't Komt best in orde, weest u maar niet- bang." Hij geloofde zelf nog niet de helft van hetgeen hij zei, maar hij vond liet- zijn plicht, haar moed in te storten, zelfs al werd die den volgenden dag naar alle kanten uiteengeblazen. Zij keek hem glimlachend aan en er schoten weer tranen in haar oogen. „En nu 't beste en tot morgen," zei hij opgewekt. „Eet maar zooveel als u kunt, en probeer een beetje te slapen." In allen eenvoud liet ze haar hand even in de zijne rusten, toen ging hij. Toen de deur na zijn vertrek gesloten was, en de echo van zijn voetstappen in de gang verstorven was tot stilte, trachtte zij zich te herinneren, wat hij had gezegd, trachtte zij te doorzien,wat hij bedoeld had met al zijn vragen. Hij was er in geslaagd, liaa-r 'n beet-je hoop te geven, maar niet veel. Zij voelde heel goed aan, dat hij zelf niet veel hoop had. Hoe zou dat ook kunnen? Maar zij was liem zeer dankbaar voor hetgeen hij gezegd had, en voor zijn belangstelling in haar lot. Alleen al dat hij haar was komen opzoeken, was een bewijs van goedheid en edelmoedig heid. Zij kon geenerlei aanspraak op zijn zorgen maken. Nog geen jaar geleden had ze niet eens geweten, dat hij bestond, en toch. nu waren zijn moeder en hij de èenigen, bij wie ze echte vriendschap vond. Toen overviel haar plotseling de herinnering aan het verleden, en die verblindde haar oogen en kneusde haar hart,. Zij had zich zoo gelukkig gevoeld, vóór haar vader stierf. haar eenige groote verdriet- was het verlies van haar moeder geweest. Zij stelde zich het mooie buitentje voor, dat zij hadden bewoond, een rood huis mot- witte hoeken en wit houtwerk, dicht bij de kustzij dacht aan de zorgelooze dagen van haar kindsheid en meisjesjaren, haar vreugde in het buitenleven, haar liefde voor bloemen en vogels en al wat leefde. Later, na haar moeders dood, was ze in Zwitserland op kostschool geweest, tot enkele maanden voor haar vaders dood. Zij had zich van dien slag hersteld, en genoten va.n de mooie natuur aan het Malarmeer, van haai- lectuur en muziek en sport. En nu dit. Zij keek om zich heen, naar de koude, kale muren, en naar het kleine, getraliede, raam. Waaraan had zij dit verdiénd? Wat had zij gedaan? Welke booze macht had haar beroofd van haar vader, en haar overgeleverd in de handen van Erik Lund? Zij had goed gedaan, liet eenig moge lijke, toen zij vluchtte van Banerberg, en toch was het- op zoo'n afschuwelijke ramp uitgeloopen. Was er dan geen zin en bedoeling in liet leven van een mensch? Zij bleef eenige minuten staan, met- radeloos gevouwen handen. Toen knielde ze neer en probeerde te bidden. Er kwam na eenigen tijd een groote rust over haar, een weldadig gevoel van vrede. Plotse ling luwde de storm, die in haar binnen ste had gewoed. Zij had zooveel getobd, en zij was zoo moe, zoo moe.... zij kon niet meer tobben. Wat hielp tobben? Alles lie]), zooals bet- moest. liet kón niet anders, of ook dit had zin en bedoe ling. Misschien had ze dit noodig, al begreep ze niet waarom. Misschien strekte het, hoe duister de mogelijkheid ook leek, tot haar geluk. Misschien was Johan Rönne liet instrument, dat God gebruikte, om haar bevrijding te be werken. Zij probeerde aan Rönne te denken, aan zijn edel voorkomen en zijn nobelen aard, maar denken was ha-ar te groote inspanning. Ze was zoo moe. Vervolg op blz. 24

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 22