Indanihren SQctpervc/f li» Altijd kleurrijk als de lente! 9 fronst voorhoofd, „de rest van den dag zal ik wel werk hebben om alles schoon te krijgen. Overal zit roet. Het kleedje is heeleinaal bedorven." Zij deed haar hoed en mantel af en maakte zich klaar voor de schoon maak. Beneden vergeleken de heeren Telling en Derks hun bevindingen en trachtten met veel overtuiging de schuld op de juiste schouders te laden. „In elk geval, daar is het niet," zei Derks ten slotte. „Daar ben ik nu zeker van. Dat is al iets. Daar hoef ik ten minste nooit meer te kijken, gelukkig." Telling trok zijn neus op. „Nog meer ideeën?" vroeg hij. „Zeker," zei de ander flink. „Er zijn massa's plaatsen, waar je nog kunt zoeken. Ik ben pas begonnen. Neem haar zooveel mogelijk mee en ik heb den buit voor jij kunt zeggen. „Roet?" opperde Telling knorrig. „Nog zoo'n misplaatst grapje en ik gooi den heelen boel er bij neer," zei Derks kwaadaardig. „Als ik geen centen noodig had, deed ik het meteen." Nijdig ging hij naar zijn kamer en de eerstvolgende dagen zag Telling hem weinig. Vrouw Telling mee uit te troonen was bijna even moeilijk ^ls 'n slak er toe over te halen haar huisje te verlaten, maar het lukte hem twee of drie keer, en iederen keer breidde zij haar garderobe uit. De assistent-fortuinjager woonde al langer dan een maand bij hen, toen Telling, op een middag thuiskomend, in het kleine gangetje bleef staan om te luisteren naar een onderdrukt gejam mer, dat van boven kwam. Het klonk zoo griezelig, dat hij halverwege de trap aarzelde en op strengen, maar bevenden toon vroeg wat zijn vrouw scheelde. Een luider gekerm was het eenige ant woord. Telling raapte al zijn moed bijeen, duwde de deur open en gluurde naar binnen. Hij zag zijn vrouw op het haardkleedje tegenover een ont takelden schoorsteenmantel zitten, klaaglijk met haar bovenlichaam heen en weer wiegend. „Wat.... wat is er gebeurd?" vroeg hij haastig. Vrouw Telling zette zoo'n snerpende stem op, dat zijn haren ten berge rezen. „Mijn geld!" kermde ze. „Alles is weg! Alles weg!" „Géld?" herhaalde Telling, bijna niet in staat zich te beheerschen. „Wat voor geld?" „Al.... al mijn spaarduitjes!" kreunde zijn vrouw. „Spaarduitjes!" zei Telling verrukt. „Wat voor spaarduitjes?" „Geld, dat ik opzij had gelegd voor onzen ouden dag," zei zijn vrouw. „Tweeëndertighonderd en twintig gul den. Alles weg!" De blikken van Telling vielen op de kachel. Hij deed een stap vooruit en bekeek ze goed. De achterkant stond open en vrouw Telling vestigde zijn aandacht op een pijp aan den zijkant en smeekte hem, er zijn arm in te steken om zich te overtuigen, dat deze leeg was. „Maar hoe kwam je aan al dat geld?" vroeg hij, nadat hij eenigen tijd in de pijp gegrabbeld had. „Ge....ge....gespaard," snikte zijn vrouw, „voor onzen ouden dag." „Onzen ouden dag," herhaalde Telling uit de hoogte, „en stel je voor, dat ik eerst dood was gegaan? Of stel je voor, dat jij plotseling doodging? Dat komt er van als je de dingen stilletjes buiten je man om doet en hem bedriegt. Nu iieeft iemand het gestolen." Vrouw Telling boog haar hoofd en begon weer te huilen. „Ik.... ik was net.... een.... een.... uurtje weg," snikte ze. „Toen ik terug kwam, was het raampje van de bijkeu ken kapotgeslagen, en. Haar verhaal werd weer onderbroken door hevig gesnik. Telling, stom van bewondering over de slimheid van Derks, sloeg haar zwijgend gade. „Wat.... wat denk je van de politie?" vroeg zijn vrouw ten slotte. „Politie!" herhaalde Telling met ongewone onstuimigheid. „Politie! Vast niet! Denk jij, dat ik wil, dat iedereen weet, hoe gierig mijn vrouw is? Ik ben net zoo lief tien keer dat geld kwijt." Hij stapte plechtig de kamer uit en ging naar beneden. In de mooie kamer gaf hij lucht aan zijn gevoelens in een wilde, maar stille horlepijp. Ten slotte botste hij tegen de tafel, zakte in een gemakkelijken stoel, propte een zakdoek in zijn mond en gaf zich over aan zijn met moeite onderdrukte vreug de. In zijn opwinding vergat hij zijn thee en zijn beroofde vrouw maakte geen aanstalten om beneden te komen en ze te zetten. Met zijn oogen op de klok wachtte hij met zooveel geduld als hij kon verzamelen op de komst van Derks. Het gewone uur voor zijn thuiskomst kwam en verliep. Nog een uur ging voorbij en nog één. Een vreeselijk denk beeld, dat Derks beroofd zou kunnen zijn, week slechts voor een nog ver schrikkelijker. Verslagen liep hij de kamer op en neer tot om zeven uur zijn vrouw beneden kwam en lusteloos de tafel begon te dekken. „Tom is erg laat," zei Telling met onzekere stem. „O ja?" zei zijn vrouw somber. „Erg laat," zei Telling. „Ik begrijp niet.... o, daar is hij." Hij haalde diep adem en kneep zijn handen samen. Tegen den tijd, dat Derks de kamer inkwam, had hij zich in zooverre hersteld, dat hij in staat was Derks tersluiks een knipoogje te geven. Deze knipoogde met een schalksclien trek om zijn mond terug. „We zijn hier lieelemaal van streek geweest," zei Telling, op waarschuwen den toon. „Hè?" vroeg de ander, terwijl vrouw Telling haar schort over haar hoofd trok en zich in een stoel liet vallen. „Wat dan?" Met moeite zijn opwinding bedwin gend en af en toe gestuit door gebroken gefluister van zijn vrouw, vertelde Telling van den diefstal. Derks leunde tegen den deurpost en luisterde met open mond en uitpuilende oogen. Zoo nu en dan slaakte hij een uitroep van medelijden en verrassing om zijn be langstelling te toonen. Toen het verhaal uit was, wisselden de mannen een blik vol verstandhouding en zuchtten ge zamenlijk. „En waar is het nu?" vroeg Telling een uur later, toen zijn vrouw de kamer had verlaten. „Ja, dat is de kwestie," zei Derks oolijk. „Ik vraag me af waar het zou kunnen zijn." „Ik.... ik hoop, dat het op een veilige plaats is," zei Telling bezorgd. „Waar heb je het gestopt?" „Ik?" vroeg Derks. „Wat bedoel je? Ik heb het nergens gestopt. Dat weet je." „Doe nou niet alsof je van niets weet," zei de ander dringend. „Waar heb je het? Is het daar veilig?" Derks leunde achterover in zijn stoel en zei hoofdschuddend, doch met een goedkeurenden glimlach: „Je bent ge woon een mirakel, Guus. Geen wonder, dat je vrouw er zoo gemakkelijk inge vlogen is." S/of op blz. 11 Wie Uwer kent ze nog niet Over heel de wereld worden ze gebruikt. Heeft U zich eenmaal met zoo'n BLAUW MESJE gescho ren, dan is voortaan Uw vraag: ,,'n Pakje BLAUWE GILLETTE MESJES van 50 a.u.b. I Mevr. de Wijs te Raad zegt: Zon en bloemen, licht en kleuren Lentetijd Helaas de lente gaat voorbij. In de brandende zomerzon en stroomenden regen vergaan de teere frissche tinten van de lente; haar kleurenweelde is vergankelijk. Als de lente komt, brengt ook U kleur in huis en kleeding; déze kleurenweelde kunt U behouden. Koop - vooral in tijden van mate- riaalschaarschte - Indanthren-geverfde stof fen, dan zullen de mooie tinten niet ver- iDe kwaliteit van schieten of doorloopen, want Indanthren- f Indanthren blijft stoffen, ook van kunstzijde of celwol, M altijd gelqk,want Cr m de vergevorderde zijn onovertroffen zonecht, waschecht m kieurStoffen en weerecht. Zij blijven altijd kleur- M industrie is ge rij k en vroolijk als de lente. j heel onafhanke lijk van den aan- hm HM voer van overzee. NAAM: ADRES:p. 1 WOONPL, --(Aanvragen kunnen ook per brief of briefkaart geschieden)

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 9