Bij een Limburgsch Burgemeester Een vette belastingkluif 10 Met frissclien moed, sterk in de theorie, maar zwak in de practijk, althans ongeoefend, aan vaardde ik als groen burgemeesterke van Randerwel mijn ambt. Met veel hoffelijkheid werd ik geïnstalleerd. Mijn ambtsvoorganger, Laurent van Harpen, die met pensioen ging, toonde zich een en al beminnelijkheid. Laurent was inderdaad een aardige, joviale vent, een handige kerel. een beetje té bijdehand eigenlijk. Een tijdje in functie fcijnde, bleek me, dat hij de gemeentelijke financiën in een bedenkelijken staat had achter gelaten. Niet dat er onregelmatig heden waren voorgevallen, maar hij 1..... had nagelaten de inkomsten op te voeren, om de stijgende uitgaven te dekken. Hij wist de touwtjes aaneen te knoopen, belastingver- hoogingen te voorkomen, doch dit gebeurde met allerlei administratieve slimmigheden, die zich later moesten wreken. Hij hield het belastingspelletje lang genoeg vol om mij met de gebakken peren te laten zitten. Onze kleine gemeente moest haar finaneieele positie sa- neerendaar was niets aan te doen. Wat zouden de gevolgen zijn! Wethouders, raadsleden en ingezetenen zoudën natuurlijk beweren: „Die oude, die had er toch meer verstand vanDe nieuwe is er geen maand, of de belasting moet omhoog." Ik zou „eruit liggen" en misschien met een blijvende oppositie te kampen krijgen. We praatten er terloops over in het college van B. en W. Mijn twee wethouders, welgestelde boeren, trokken nijdige gezichten. Een ons geluk is meer waard dan een kilo wijsheid. Ik heb, ambtelijk en administratief, eenmaal geboft. Dat kwam zoo Op een goeden keer werd bij me aangediend: Jean Pierre Denotter, industrieel. Mij onbekend. Maar mijn secretaris trok terstond een mysterieus gezicht en fluisterde opgetogen: onze groote cementkoning. Begrijpende met een bijzondere persoonlijkheid te doen te krijgen, liet ik den voornamen gast even in de antichambre wachten, om in enkele minuten iets omtrent liem te kunnen vernemen. Onze secretaris vertelde toen haastig met gedempte stern het vol gende Denotter komt uit ons dorp. Er leeft hier ook familie van hemkleine boertjes, de kantonnier en nogal zoowat. Het was in zijn jongen tijd een ruwe, avontuurlijke klant, maar een werker en een heldere kop. Als remplagant zijn tijd uitgediend hebbend, ging hij werken in de Waalsche steengroeven. Hij werd aannemer van bestratingen, vond een nieuw systeem van wegverharding uit, maakte fortuin, speculeerde in ee i n e 11 taan dee 1 enkreeg enkele fa brieken onder zijn contróle en werd schatrijk. In de dertig, veertig jaar dat hij zich opwerkte heeft hij zich hier nauwelijks laten zien. Wat die nu komt zoeken „De roep van den geboorte grond!" raadde ik. Maar tegelijk flitste me door den geest: mis schien brengt die de redding! Ik ontving den eementmagnaat in mijn burgemeesterskamer. De eerste indruk viel niet mee. De vent leek me zoo bij de zestig, zelfingenomen, aan matigend en gewoon te commandeeren. Een beetje bruut zelfs. Hij kende allerlei groote persoonlijkheden uit de ambtelijke wereld van zeer nabij en blijkbaar niet van hun meest aclitenswaardigen kant. Wat hij doen kwam wist hij eigenlijk zelf niet, even kennis maken, eens kijken of het gras nog tusschen de straat- steenen groeide en de musschen op de daken nog niet wakker waren geworden sedert de vorige eeuw. Ik heb me beheerscht, gelachen om zijn bijtende opmerkingen en hem uitgenoodigd eens een kleine wandeling door onze gemeente te maken. Dat ont dooide hem een beetje. We kuierden rond en toen kwam hij zoowat los. Er begon iets jongs en gemoede lijks in zijn ijzerkleurige oogen te fonkelen; hij liet zich gezegden in onze dorpstaai ontvallen, kortom hij werd mensch. Melkende dat ik toch wel iets van zijn levensloop wist, werd hij ook mededeelzamer. Hij vertelde van zijn inderdaad beduidende carrière, van zijn tegen slagen en successen. Ik noodigde hem uit met mij te lunchen in „Hotel de Druif". Hij nam de invitatie genadig aan en onder het drinken van een goeie flesch wijn begon hij te praten. Hij was bij de zestig, ook naar Nederlandselie munt berekend multi-millionnair en had er nu genoeg van. Hij dacht eraan de leiding van zijn con cern over te doen. Directe erfgenamen had hij niet. Wel was hij getrouwd geweest, met een nogal beroem de actrice, maar die was na een paar jaar van storm achtig samenleven opnieuw gaan spelen. Later was ze, op tournée in den Balkan, bij een treinbotsing om het leven gekomen. Denotter voelde dat hij ouder werd. Er werd iets wakker in hem uit ver verleden. „Sentimentaliteit!" gromde hij zelf. „Ik moest er niet aan toegeven, maar 't is sterker dan ik bekennen wil. Soms droom ik van mijn kinderjaren, van mijn jeugd in dit dorp. Waarom! Ik ben hier toch al zoo lang weg en ken er nauwelijks iemand meer.'" Noem me niet harteloos, wanneer ik opmerk, dat ik nu vooral in den rijken industrieel een belastingobject ging zien, 'n glanspunt onzer Hoofd.Omslag-kohieren, dat heel de provincie ons zou gaan benijden. „Dien moeten we lijmen," juichte het in mijn binnenste. Maar hoe dat klaar te spelen Denotter was een beter psycholoog dan ik vermoedde. Al spoedig legde hij het bekende: „Niemand is groot voor zijn buisknecht" (is dat niet een opmerking van Goethe!) op zijn manier uit. In ons dorp leefden er nog wel die hem als kleinen jongen gekend hadden, die met hem op de schoolbanken zaten, op het land werkten of met hem te Maastricht in garnizoen lagen. Voor die zou hij altijd blijven wat hij was, niet wat hij werd De notabeltjes, de notaris, de dokter, eenmaal zelfs de hoofdonder wijzer, zouden zich, met hun betere kom af, eigenlijk boven hem verheven achten. Opeens besloot hij het onderhoud„Alle maal onzin, dat was maar zoo'n kuur van me. Maar ik wil niet dat u uw tijd verloren acht: hier wat voor de armen van de ge meente.... misschien is daar nog familie bij." Dat was een felle desillusie voor me. Ik liad hem, bij onze matige heffing van het inkomen, al geschat op een paar duizend De belooverde poort. (Eigen opname te Sibbe) gulden per jaar, ruim voldoende om de begrooting weer sluitend te krijgen. Ik beheersc.hte mijn ont goocheling, ook omdat ik er een voorgevoel van had, dat hij nog wel tot andere gedachten kon komen. Ik begeleidde hem tot aan het tramstation (de auto was toen nog niet populair) en als goede vrienden namen we afscheid van elkaar. Rekening houdende met de mogelijkheid, dat liij nog eens opduiken zou, prepareerde ik alles voor een volgend bezoek. Ik zocht de oudere notabelen op en kreeg klaar dat die hem, als hij weer verscheen, zouden opzoeken in „De Druif". Ik liet napluizen of onder de armlastigen zich familie van hem bevond gelukkig niet. Zelfs naar een passende woning voor den eementmagnaat in ruste werd omgezien, liet kleine kasteel „Eikenhof" kwam wegens overlijden van de oude jomfer de Courcelles vrij. Met welk een triomf kon hij in zijn geboorteplaats terug keeren Inderdaad dook hij nog eens op. Ons feestprogram ma moest nu afgewerkt wordenWeer een middag maal in „Hotel de Druif" maar uu met wethouders, secretaris en notabelen erbij. Die snapten wel wat hei lijmen van een dergelijk ingezetene, een der hoogst aangeslagenen voor heel de provincie, betee kenen kan. Den stokouden zakenman, Walter Roeters, overigens een nog zeer geestig causeur, lieten we naast hem zetelen. Heel tactisch wist die allerlei aan gename herinneringen op te halen. Er kwam stem ming aan tafel. Een van onze wethouders, handelaar in bouwmaterialen, bracht hem op zijn chapiter: de cementmarkt. Alles scheen goed te verloopen. Na tafel ging ik met Denotter het landgoed bekijken. „Eikenhof" beviel hem wel. De prijs, dien men vroeg, kwam hom ook niet te hoog voor. Dit en dat zou natuurlijk gemoderniseerd moeten worden, doch dat leverde geen bezwaar op. „Ik kan het geld toch niet meenemen," filosofeerde de rijkaard. Na dit bezoek zakte de stemming weer. Denotter werd st il en zelfs somber. „Toch weet ik niet of ik hier nog ooit wennen kan," liet hij zich ontvallen. Het contact met het verleden dreigde weer te ver breken We kwamen langs de kerk. Het lof moest aan den gang zijn. Hij wilde zijn oude dorpskerk ook nog wel eens van binnen bekijken. Gelukkig zou hij daarin niet veel veranderd vinden. Iets verontrustte me terstond: de bijna zeventigjarige koster-organist- voorzanger bleek miserabel slecht bij stem. Als 'die hem maar niet uit zijn humeur bracht Ik begluurde hem van ter zijde. O wonder, er gleed iets als 'n ont roerde glimlach over zijn harde, energieke tronie. „De ouwe Lowie snurkt nog even beroerd als vroe ger!" bekende hij opgetogen. Dan begon hij te ver tellen van zijn jeugdjaren, van kwajongensstreken die de misdienaartjes en kerkzangertjes uithaalden. Onze toekomstige redder raakte in opgewekte stem ming. Opeens wilde hij „Eikenhof" nog 'ns goed bekijken. We kuierden erheen! Onderweg scheen het contact weer losser te worden. Hij begon gemelijk op zijn voormalige dorpsgenooten af te geven, hakte op het vroegere gemeentebestuur, op hebzuchtige families, gewaagde zelfs van chantage. Nu schoot me te bin nen. dat hij geen bezoek aan het kerkhof gebracht had. Eenig duister mysterie vermoedend, her innerde ik hem maar liever niet aan het verleden. Toen we het statige hek van kasteel „Eikenhof" binnentraden was ine de hoop in de schoenen ge zonken. Doch hier beleefde ik mijn tweede verrassing. Nauwelijks waren we tot de slotgracht gekomen, of de drie blanke zwanen van het kasteel kwamen traag en majestueus over het donkergroene water aange varen. „Nog altijd die zwanen!" vroeg Denotter opeens, met iets van geestdrift in zijn stem. „Zwanen kunnen heel oud worden; wel honderd jaar," verzekerde ik, wol even twijfelend of deze bewering dierkundig verantwoord was. Ik vernam dat de eementmagnaat als kind met die statige dieren bad gedweept. Nu diezelfde zwanen nog terug te zien! Tegenwoordig zou men van naïeveteit spreken. Maar het hielp. En toen ik zei, dat baron van Hoogeuliorst op „Eikenllof" loerde, was alles gauw m orde. Jean Pierre Denotter kwam in deze gemeente wonen, verveelde ons vaak, deed ook veel goed en bezorgde ons vooral een sluitende begrooting.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 10