BEURT OM BEURT
11
S/of van blz. 5
Brabbelend van gejaagdheid legde juffrouw
Bandelier liem den toestand uit.
„Nou moet jij hém zijn," besloot ze, terwijl ze hem
bij zijn mouw pakte en de deur uit loodste. „Ze
hebben hem nooit eerder gezien en dus hebben ze
totaal geen erg in het verschil."
Terwijl ze den verbijsterden buurman bij den arm
hield, leidde ze hem haar huis binnen en naar de
trap. Onderaan bleef ze staan wachten tot een licht
gekraak van het ledikant haar verzekerde, dat haar
opdracht stipt was uitgevoerd. Toen ging ze naar de
huiskamer terug.
„Hij slaapt als een marmot," zei ze met gedempte
stem. „Denkt er om, heeren, ik wil niet. dat ie wakker
gemaakt wordt, de stumper.
„We zullen hem niet storen," beloofde de dokter
en door zijn metgezel op de hielen gevolgd, besteeg
hij geruischloos de trap en gluurde door een kier in
de kamer. Dorus Kaart was schijnbaar vast in slaap
en bewoog geen spier, toen de twee heeren op hun
teenen het hed naderden en hem een poos nauwlettend
bekeken. Een minuut later ging de dokter de kamer
uit.
„We komen nog eens terug," zei hij zachtjes.
„Best, meneer," antwoordde juffrouw Bandelier.
„En wannéér denken de heeren terug te komen?"
De medicus en zijn gezelschap wisselden met el
kander een blik. „Ik heb 't tegenwoordig erg druk,"
zei hij langzaam. „Och, we loopen weieens aan en
wie weet, misschien vinden we uw man dan wakker."
Juffrouw Bandelier liet hen beleefd uit en haastte
zich toen vol onrust naar haar onverwachten logé.
..Ik heb 't er niks op, zooals die lui keken," zuchtte ze
hoofdschuddend. „Je moet maar in bed bhjven liggen,
tot Kees weer thuis is. 't Zou me niks verwonderen,
als die twee snoeshanen direct nog eens terug
kwamen."
„Mij best," zei de goedwillige Dorus.
Hij stak een pijp op en ging in bed zitten rooken,
tot om half twaalf het gerinkel van de huishei hem
weer plotseling noodzaakte, zijn heil in droomenland
te gaan zoeken.
Juffrouw Bandelier, die in de huiskamer was
blijven zitten, maakte open en het haar echtgenoot
binnen.
„Alles kits?" vroeg hij meteen. „Nou, waarom
kijk je zoo belabberd? Wat is er loos?"
Toen zij hem liet voorgevallene en het inspringen
van den buurman vertelde, zat hij op zijn stoel te
trillen van ergernis en drift; daarna stoof hij met
zwaar gebons de trap op naar de slaapkamer, waar
hij enkele seconden in maclitelooze woede stond te
staren naar de slapende gedaante van Dorus Kaart.
„Vooruit, mijn bed uit!" schreeuwde hij eindelijk
woest.
„Hè!.... O, hen jij 't, Kees?" vroeg Dorus
geeuwend, terwijl hij als met moeite zijn oogen
opende.
„Mijn bed uit!" herhaalde de ander. „Je hebt me
daar 'n mooien warboel aangerichtIs me dat 'n pan
Iemand kan nog niet even zijn huis uitgaan om '11
potje hier te drinken of ie vindt bij zijn terugkomst
zoo'n nietsnut van 'n buurman in z'n bed!"
„Kees!" riep de stem van juffrouw Bandelier
achter de deur.
„Wat is er?" bromde haar echtgenoot.
„Hij mag niet weggaan," betoogde de vrouw.
„De heeren komen nog terug en ze denken, dat hij
jou is."
„As je me nou!" baste de nijdige Kees.
„Snap je 't nou nog niet, sufferd? Ik lig hier met
jouw ongelukkigen rug in bed," legde Dorus Kaart
uit. „Jij kunt je onmogelijk voor mij uitgeven, Kees;
daar zio jij er veel te gezond voor uit."
Bij wijze van antwoord hief Kees Bandelier zijn
gebalde vuist naar de zoldering.
„Heuscli, Kees, liij moet in jouw bed blijven
liggen," ging de stem van juffrouw Bandelier voort.
„Dorus heeft '11 goed hart en daarom zal ie 't doen,
hè, Dorus?"
En toen ging ze den nieuwen toestand eens na.
„Nou hebben we met twee versehillendo partijen
te maken. Vooreerst hebben we den fondsdokter
en dien anderen meneer; die kennen Kees
allebei. Die kunnen ieder onverwacht oogenblik
komen binnenstappen. En dan hebben we die
andere lui, die van vanmiddag; die zijn met Dorus
n dekens gewikkeld zaten
ze kaart te spelen.
bekend. Dus moeten we twee
Keesen in bed hebben, met één
rug. Als de eene partij komt, moet
Kees gauw naar de achterkamer.
011 komt de andere Kees, de andere
partij, bedoel ik, dan moet de
andere Kees. affijn, je weet
wel wat ik bedoel."
Kees Bandelier raasde zich moe.
„Zoo zit 't in mekaar, vader,"
beaamde Dorus onverstoorbaar.
„Blijf daar nou niet langer staan
te prevelen, want daar schiet je
geen laars mee op. Trek je spullen
uit en ga als '11 zoete jongen naar
bed. Kom, kom. braaf, braaf
Kees wendde hem een dreigend
gezicht toe, maar gaf zich intus-
sehen rekenschap van de situatie.
„Voor twee tientjes," begon hij
toen te onderhandelen.
„Voor twee tientjes blijf ik geen
uur langer hier, maar trek ik naar
mijn eigen kooi," besliste Dorus
meteen.
Hij schoof een pezig been buiten boord, maar op
het welsprekend gebaar van zijn buurman trok hij het
gauw weer in. Met enkele eenvoudige, mannelijke
woorden verontschuldigde Kees zich daarop over zijn
onverstandig gedrag, waarbij hij alle schuld op juf
frouw Bandelier wierp. Daarnakleedde hij zich rustig
uit en kroop onder de wol.
Een deken 0111 hun schouders geslagen, als een
paar verwaarloosde kampeerders, brachten zij den
volgenden dag door met luisteren naar eventueel
geklop op de deur en met kaartspelen. Tegen den
avond waren beide mannen doodop, en Kees maakte
enkele spitse opmerkingen over onbetrouwbare
dokters en arglistige vertegenwoordigers van autobus
maatschappijen, waarbij Dorus instemmend zat te
knikken.
„Ze kunnen op die manier wel een week lang weg
blijven," zei hij knorrig. „Voor jou hindert 't niet,
jouw kostje is er mee gekocht, maar wat levert 't
mij op? De helft?"
Kees kreeg last van bloedaandrang naar het hoofd.
„Laat dat nou maar aan mij over, buurman,"
antwoordde hij, terwijl hij zich met moeite be-
heerselite. „Geeft ie ine honderd gulden, nou, laten
we dan zeggen, dat jij de helft krijgt."
„Maar als je nou 'ns méér krijgt?" wilde de ander
weten.
„Dat zullen we dan wel zien," besloot Kees vaag.
Den volgenden dag kwam Dorus op de financieele
kwestie terug, maar hij kreeg geen uitsluitsel.
Kees praatte er liever wat omheen dan zich aan een
vaste belofte te binden. Op dat punt was hij even
koppig als geslepen.
„Ik zal mijn tijd maar afwachten." zei Dorus
duister. „Als jij mij netjes behandelt, doe ik 't
jou ook."
0)i den vierden dag liep liet met zijn gedwongen
logies op een eind. Eerst was beneden de galm van
de bel, even later gerucht van mannenstemmen in
de gang. Er werd op de deur geklopt en juffrouw
Bandelier stak haar hoofd naar binnen.
„Dorus is aan de beurt," fluisterde ze haastig. „Ik
ben gauw naar boven gekomen, zoogenaamd om de
kamer een beetje op orde te brengen."
Kees drukte zijn vriend bemoedigend de hand en
na hem nog eens op het hart gedrukt te hebben, dat
hij de instructies omtrent zijn rug vooral niet verge
ten mocht, sloop hij naar de achter-slaapkamer en
wachtte, ten prooi aan donkere voorgevoelens, het
resultaat af.
„Kijk, hij ziet er al veel beter uit," zei de dokter,
die Dorus nog eens goed opgenomen had.
„Veel beter," stemde zijn metgezel met hem in.
Juffrouw Bandelier schudde droevig haar hoofd.
„Met zijn armen rug is 't nog geen ziertje beter,"
klaagde ze vol aandoening. „Zou daar nou heelemaal
niks aan te doen zijn, dokter?"
„We zullen er weieens naar kijken, mevrouwtje.
Kom, patiënt, maak je maar eens klaar voor de
inspectie."
Met trage vingers voldeed Dorus Kaart aan de uit-
noodiging, terwijl juffrouw Bandelier eensklaps in
een hoek van de kamer wat op te ruimen vond. En
alsof ze daar een snel besluit genomen had, verdween
ze nu schielijk uit het vertrek.
„Ze heeft zoo'n teer hartje, heeren, ze kan me
gewoon niet zien lijden," verklaarde Dorus de situatie,
die een dokter weieens wat vreemd kon toeschijnen.
Hij doorstond het onderzoek met den moed der
martelaren. In antwoord op de medische vragen ant
woordde hij, nou net een gevoel te hebben of zijn
wervelzuil of hoe heet dat ding ook weer? in
mootjes lag.
„Hoe lang is 't geleden, sinds je geloopen hebt?"
informeerde de geneesheer.
„Sinds dat ongeluk zou 'k met zoo'n geschokten
rug geen stap hebben kunnen verzetten," verzekerde
Dorus koelbloedig.
„Probeer 't nu eens," noodigde de dokter uit.
Dorus Kaart zag hem met een glimlach vol droevig
verwijt aan.
„Hoor eens hier, je kunt niet loopen, omdat je je
inbeeldt dat je 't niet kunt," oordeelde de dokter.
„Dat is 't lieele geval. Je moet alleen 'n beetje aange
moedigd worden, net zooals men dat bij een kind
doet. Ik wil je graag weer beter maken en ik geloof
zeker, dat 't me lukken zal."
Hij pakte van den anderen heer een klein valies
aan en maakte het open. „Tweehonderdvijftig
gulden," zei hij. „Wil je 't even natellen?"
De oogen van Dorus straalden.
„Dat bedrag is voor jou, als je in staat bent, de
kamer rond te loopen en het valies uit de handen
van dien mijnheer aan te nemen."
„Op eerewoord?" vroeg Dorus met trillende stem,
waarna de tweede heer het valies omhoog hield en
hem aanmoedigend toelachte.
„Op eerewoord," beloofde de dokter.
Met een beweging, die het ledikant haast in elkaar
deed zakken, schoot Dorus onder de dekens uit,
sprong op den grond en deed een greep naar het valies
op hetzelfde oogenblik, dat juffrouw Bandelier,
door een driftigen mannenarm voortgedreven, de
kamer binnenstoof.
„Je rug!" gilde zij. ,,'t Zal je dood zijn! Gauw 't
bed weer in!"
„Ik ben genezen, vrouwtje," antwoordde Dorus
gewoon.
„Zijn rug is zoo gaaf en zoo sterk als ooit," ver
klaarde de dokter en ten bewijze van die uitspraak
gaf hij er een fermen klap op.
Dorus Kaart, die zijn kleeren van den stoel had
gepakt en zich haastig had aangekleed, bevestigde
dat vlot.
„Maar als de heeren 'n oogenblik willen wachten,
loop ik tot op den hoek met u mee," zei hij vlug. „Ik
zou er graag zeker van zijn, begrijpt u, dat alles nou
ook secuur in orde is."
Beneden aan de trap bleef hij even staan en keek
omhoog in het moordlustig verwrongen gezicht van
Kees Bandelier, die uit zijn slaapkamer was geko
men, en glimlachte liem kinderlijk blijmoedig toe.
Toen, met een vorstelijk gebaar, legde liij vijf bank
biljetten van vijfentwintig gulden op de trap.