door Adri van Witzenburg efden Schiedam bleef de eerste in 't vangen van visschen; En 't vlugst aan de markte, geen keer zou dat missen. De heerlijke weldaad van vettige vinnen Scheen 't liefste Schiedam en Schiedammers te minnen. Dat was op geen stukken na goed in den haak: Heel Rotterdam schreeuwde voortdurend om wraak. Deschippers van Rotterdams keurige schepen, Zij kwamen bijeen, zeiden: „Reeders, de knepen Van 't vak zitten ons in de botten. De spullen zijn goed en kijk, toch bedotten Die gare Schiedammers u, 't spul en ons zeiven; Steeds moet Rotterdam maar het onderspit delven. Dat kan niet normaal zijn, weet, reeders, wij vreezen, Dat de vloot van Schiedam betooverd moet wezen; De duivel in eigen persoon helpt die klanten." Een der reeders, spinnijdig, riep„Geef hem van wanten Maar d'anderen, slimmer, wat meer bij de pinken, Zeiden„Laten wij liever met hem wat gaan drinken En 'm laten beloven, in ruil voor wat duiten, Dat hij 't net der Schiedam mers voor 't vischvolk zal sim ten." Aldus werd besloten; er kwam een commissie. Die vroeg eerst belet aan, maar kreeg gauw permissie Om 'n keer met den duivel een gokkie te doen. Zij gaven hem grog, brandewijn en citroen. Totdat hij beloofde, in ruil voor wat duiten, Het net der Schiedammers voor de haring te sluiten. kost'lijk banket. 't Was gemakk'lijk beloofd, maar lastig gedaan, Doch voor heetere vuren heeft de duivel gestaan. Hij peinsde en herinnerde zich toen zijn tante: Een heks uit Schiedam, zijn trouwe gezante. Hij zond haar een kort en een zakelijk briefie: „Kom maar weer eens voor 'n zaakie, mijn liefie." De heks zat dien dag juist weer flink op zwart zaad En was daad'lijk bereid; in volledig ornaat Voer zij met haar mosselenschelp mee met de winden Naar de plaats, waar zij neefje den duivel kon vinden. Hartroerend was 't weerzien en terwijl zij wat dronken Was spoedig de duivelsche opzet beklonken. De heks uit Schiedam zwoer een dure belofte: Zij zou er voor zorgen; Schiedam, dat nu bofte Met propvolle netten vol zilveren visschen, Moest voortaan die vettige weldaad maar missen. Een schip uit Schiedam zou geen vischje meer vangen, Al lieten zij 't net maanden 't water in hangen. Voortaan was de buit voor de stad Rotterdam Mét de welvaart, die nü was de roem van Schiedam. De heks van Schiedam, nu er wat was te winnen, Aarzelde niet met het spel te beginnen. Zij scharrelde urenlang over de kade, En sloeg daar de schepen der vissclierlui gade. Dra zag zij, het zou niet zoo heel lang meer duren, Of de wind zou de schuiten het zeegat uit sturen. Dan moest zij gereed zijn; zij pakte haar zaken, Liet. haar mosselenschelp bij den scheepmaker maken, En wachtte met ongeduld op den dag Die de vloot van Schiedam weer uitvaren zag. Maar eindelijk was toch dit feestuur geslagen. De zeelieden kwamen met koffers aandragen En zingend betraden zij 't dansende schip. Niet een van die kerels keek leelijk of sip, Want hoogstens drie luttele weken na dezen Zou hun schip, rijk belaan, aan de kade weer wezen. Dan zouden de keurmeesters kun nen beginnen Met keuren en proeven: droop '1 vet langs hun kinnen. Zoo voeren zij af, als vanouds, en zij kregen Den ouden wensch mede: „Op hoop van veel zegen". Maar do heks van Schiedam, in haar schelpje verscholen, Meesmuilde: „Al zou je drie eeuwen ronddolen 0]) de baren der zeeën, zij mogen mij hangen, Maar je zult er geen viscli in je netten moer vangen." Zij volgde de schepen, tot de vischrijke gronden olgens de reeg'len der zeemans kunst waren gevonden. De haringen schrokken, 't was waarlijk geen wonder. Hartroerend was t weerzien. Zij grinnikte luid, toen de kreunende lieren Den reep, waar de vleet aan hing, uit lieten vieren. „1 >aar gaat ie voor niks," dacht zij stil bij haar eigen. „Ik zal die Schiedammers, jandoppié,"wel krijgen." Gelijk met de netten dook zij mee naar onder, De haringen schrokken, 't was waarlijk geen wonder; Zij sloegen van angst voor de heks op de vlucht, Zoo waren zij voor deze dame beducht. De heks lachte luid; en 0111 de visschers (e plagen. Begon zij toen steenen liet net in te dragen. Door den duivel zijn kracht kon zij nu 11 iet verdrinken, AI liet zij. met haar schelp, zich de golven in zinken. Waar nimmer een vloot zoo verslagen aankwam. J Zoo kon zij haar duivelsch werk rustig voltooien Wijl de visschers wat sliepen in hun veilige kooien. De Schiedamsche visschers, zij vingen nu steenen. Geen glinst.'rende haring lag meer om hen hénen. Hoe vaak zij 't. probeerden en hoe zij de netten Als vroeger, gelijk het behoorde, uitzetten, Zij vingen slechts steenen en nimmermeer visschen. Wat kon er gebeurd zijn? Het bleef maar bij gissen. Had 11 leger van haaien de haring verslonden, Zoodat zij geen vischje verschalken meer konden? SCHIEDAM

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 17