KLEINDUIMPJE
11
Slot van biz. 5
was kapotgeslagen door de beukende golven. In het
stadje werd de sensatie van liet binnenloopen nog
aanzienlijk verhoogd door het belachelijke figuur van
den redder.
De Lloyd schreef een erg waardeerenden brief naar
de maatschappij van Yerdegaal en de personeelchef
reageerde gunstig. Het leek hem wel nuttig den
schrijver ter wille te zijn.
Hij telegrafeerde naar Pernambuco:
Goed werk. Kom met de mannén per eerste
gelegenheid naar huis. Benoemd tot eersten
officier van de Hector. Onze agenten te Pernam
buco zullen onderhandelen over de vergoeding
der bergingskosten.
Bert Yerdegaal vouwde het telegram netjes op en
stak het zorgvuldig weg.
„Nog een," zei'hij tegen zichzelf, „nog maar één
stap en ik kan ze allemaal naar den bliksem laten
loopen.
Hij verwachtte geen nieuw wonder meer, waardoor
hij volledig ontdekt zou worden. Hij bereidde zich.
voor op een lang wachten. Maar de zee scheen van
plan te vergoeden, wat de menschen hem té kort
hadden gedaan en zij werd plotseling kwistig.
Bert Yerdegaal maakte zijn tweede reis als eerste
officier van de Hector, toen het wonder gebeurde.
Een geheimzinnig en tamelijk vaag radiobericht
bereikte het schip vanaf een Amerikaanseh kust-
station ver in het noorden:
Bay City seint, dat onbekende stoomer voor de
kust drijft, blijkbaar zonder controle. Waar
schuwing voor schepen in de nabijheid.
De kapitein van de Hector fronste zijn voorhoofd
cn prikte het bericht op in de kaartenkamer.
„Is er niemand dichterbij dan wij?" informeorde
hij. „Dan gaan wij de zaak onderzoeken."
Hij boog zich over de kaart en volgde den koers,
terwijl Bert Verdegaal Bay City opzocht in „De
Eoods".
„Het is een voorname badplaats," las hij voor aan
den kapitein, „in Point Tanner even ten zuiden staat
een vuurtoren. Slechte ankerplaats en blootgesteld
aan elke weersgesteldheid. Ik veronderstel, dat
Bay City de informaties naar het noorden geseind
heeft; in de richting van den stoomer, bedoel ik."
„Da's leuk! Ze gaan toch geen seinen zenden naar
dat schip," snauwde de kapitein, „dat is gekken
werk."
„Wij zijn er niet ver vanaf. Binnen een uur moeten
we er vlakbij zijn," legde Verdegaal uit. Vlug liep hij
naar de brug om zijn kijker te halen. De kapitein
klemde zijn pijp tussclien de tanden en keek norsch
naar de kaart.
„Ik geloof, dat die dwerg weer een vet bergings
karweitje denkt op te knappen," mompelde hij
nijdig, „hij is ook zoo verduiveld knap."
Na ruim een uur kregen zij den drijvenden stoomer
in zicht. Het was maar een tamelijk kleine boot; vol
gens de vlag, die nog aan 't val wapperde, was het de
Maria van Callao; en haar afwijken naar links en
rechts verried dat ze onbeheerd was. Zij lag nog twee
mijl van het breede, witte strand, en dreef daar onge
veer evenwijdig mee. Maar toch kon je zien, dat zij
langzaam een wijde baai in draaide, die omringd
werd door hotels en andere groote gebouwen. Vanaf
het voordek steeg een dikke rookzuil omhoog en Bert
Yerdegaal vloekte, toen hij bovendien de eenzame
vlag ontdekte, die daar moederziel alleen boven de
brug te wapperen hing. Een roode vlag. De kruitvlag.
„In brand en explosieve stoffen aan boord," zei
hij kort, „en het schip schijnt verlaten te zijn."
„Springstoffen?" stiet de kapitein uit. „Maar dan
gaan wij ook niet dichterbij. Laat dat ding maar de
lucht invliegen en naar den bliksem gaan!"
Zijn eerste officier keek hem 'aan, koel en door
dringend.
„Zoo eenvoudig is het niet, meneer. De wind en
het getij drijven de schuit naar de kust. En u ziet
zelf, dat het strand zwart is van de menschen. Ik
denk, dat niemand van hen de boteekenis der roode
vlag kent."
„Wat kunnen wij daar aan doen?'" vroeg de
kapitein. „Als de bemanning niet meer aan boord is,
kan de zaak iedere minuut wei uit elkaar vliegen."
„Des te erger, meneer. Wij moeten haar op sleep
touw nemen en zoo trekken, dat de eb haar mee naar
zee kan nemen. Anders gaat die
heele stad tegen de vlakte."'
De kapitein stiet een verwen
sching uit en gaf't signaal: stop
pen.
„Het is zelfmoord haar te gaan
sleepen," hield hij vol, „ik zal radioseinen uit
zenden naar het kuststation, en dan kunnen zij
zich in verbinding stellen met Bay City en die
dwazen de bergen injagen of zooiets."
Bert Verdegaal perste zijn lippen op elkaar en
nam weer zijn kijker.
„Er is nog iemand aan boord," zei hij plotseling:
„hij ligt te zwaaien op het hoofddek. Het is net of
hij gewond is." Met een beslisten ruk draaide liij
zich om.
„Geef me een sloep, dan breng ik een kabel naai
de boot, meneer. Wij moeten den man op een of
andere manier redden."
„Wie gaat er nu een boot langs een drijvende mijn
leggen Niemand van de mannen zal dat waagstuk
aandurven."
Met harden blik staarde Bert zijn kapitein aan.
„Ik zal het alleen opknappen, meneer. Laat de
mannen een sloep strijken en reisvaardig maken.
Met dezen wind kan ik dien tocht best aan en als
ik den kabel aan de Maria heb vastgemaakt, kunt u
gaan trekken."
„En als zij nou d'r aangaat onder het sleepen?"
„Die kans bestaat natuurlijk. Maar als u niks
waagt, zal er later een hartig woordje over ons ge
sproken worden."
De kapitein gromde iets onverstaanbaars cn dacht
na. Ja, er zou veel over hen gepraat worden, als de
stad in de lucht zon vliegen en vrouwen en kinderen
zouden omkomen, en als de man, die aan boord van
den stoomer was achtergebleven, ook nog moest
sterven, terwijl de Hector werkeloos toekeek.
Hij veegde het koude zweet van zijn voorhoofd en
maakte een woest gebaar.
„Goed. Als je zelfmoord wilt plegen, ga dan je
gang."
Een half uur later liet Bert Verdegaal den kabel
achter zich wat vieren, ging langs de Maria van 'allao
liggen en legde aan bij de noodladder, die aan de
reeling bungelde. Hij ging aan boord met de be-
heersehte kalmte van iemand, die weet, dat hij den
dood tegemoet treedt; hij viel bijna over een
gestalte in uniform, die daar, totaal uitgeput en
steunend op zijn elleboog, op het hoofddek lag.
„Gaat u haar naar zee sleepen?" bracht de man
met moeite uit. „Er is zeshonderd ton dynamiet aan
boord, hoogst'ontplofbaar. In het voorschip is van
nacht brand uitgebroken. Geen radio. Zoo gauw de
bemanning liet hoorde, heeft zij de boot verlaten.
Ik ben kapitein Auliff. Ik heb in de verwarring mijn
beide beenen gebroken. Had ik maar een goeie
bemanning gehad, in plaats van dat stel dekratten.
Maar er was niet veel keus."
Bert Verdegaal sjouwde met zijn touw naar den
aanlegkabel. Hij trok dezen van den tros, maakte
het eene eind vast aan zijn kabel en sloeg het
andere eind om den haak. Zoo gauw toen hij een
teeken had gegeven, begon de Hector waarvan
de bemanning als de duivel benedendeks was
gekropen zeewaarts op te stoomen.
Bert wachtte tot de zware kabel
gespannen stond en de Maria zich
van de kust verwijderde, en ging
toen terug naar den gewonden kapi
tein op het hoofddek. Hij bracht
hem in de boot, die geduldig lag te
wachtenoen verseliri kkelijk kar
wei. Toch ging hij nog terug aan
boord en draaide als een gek alle
kranen open.
„Hot eenige, dat we doen kun
nen, is bidden," zei hij grimmig.
„Als de boot het houdt tot do eb
opkomt, staat ze half vol water en
zinkt dan gauw." Hij liet zich in de
sloep zakken, heeseh de zeilen weer
en gooide de touwen los; en met
een hoofdbeweging in de richting
van de kust sputterde hij„Iemand
moet do idioten waarschuwen, die
daar ginds staan te gapen."
Bert Vordegaal en zijn patiënt
kregen gelukkig tijd genoeg om
veilig uit de gevaarlijke zone te
ontkomen, want de Maria is in het
geheel niet uit elkaar gesprongen.
Een flink eind in zee is zij rustig
en zonder verdere ongelukken gezonken. Maar de
mogelijkheid der ontploffing- was er geweest en
het, geval wekte dan ook een geweldige en inter
nationale sensatie. De bestuurders van Bay C'it-y,
die van het gebeurde op de hoogte waren gesteld,
stichtten een beurs en vroegen voot den kleinen
held een medaille aan. Het nieuws stond met extra
groote koppen in de kranten en dagenlang werd
over niets anders gesproken.
De directeur van Bert sloeg met zijn vuist op zijn
bureau en smeet de papieren nijdig neer.
„Wij zullen hem de Rolland geven," bulderde hij,
„hij is een sensatie!"
„Maar de Rolland, meneer," protesteerde de chef,
„dat is ons nieuwste en grootste schip. Een passa
giersschip, meneer. Wij kunnen aan zoo'n dwerg
toch niet het commando geven over dat zeekasteel!
Bovendien, hij is pas drieëndertig jaar. Wij hebben
het altijd als onzen plicht beschouwd om juist flinke,
stoere mannen uit te kiezen. Geniale mannen. Rijpe
mannen. Van dat soort waarbij de passagiers zich
veilig mééten voelen. Het is een kwestie van psy
chologie. Om Verdegaal zullen ze lachen."
„Lachen?" brulde de directeur, „Ben je gek?
Hij is een internationale held. Er zijn dingen over
hem opgehaald, waar jij en ik zelfs nooit van ge
hoord hebben. Wist jij, (lat hij gezaghebbend is op
het gebied van oceaanstroomingen en magnetische
afwijkingen.of hoe dat spul heet? Mot hem spot
ten Je kunt eenvoudig niet lachen om een man met
zóó'n Staat van dienst. De vrouwen zullen met hem
dweepen. We zullen hem aankondigen als den meest
bekwamen zeeman van deze eeuw, den veiligsten
gezagvoerder van zijn tijd. De Rolland zal iedere
reis volgeboekt worden. Je moet een diuer aanrich
ten te zijner eer. En voor hij deze telegrammen in
handen krijgt, moet je hem salarisverhooging ge
ven, hij komt in de maximum-klasse. En non op
schieten!"
Toen drie weken later de loods het prachtige
schip Rolland de haven uitbracht, keek hij neer op
den kleinen man naast hem op de brug en liet een
kort, hatelijk lachje hooren. Zijn zoon was eerste
officier op het oudste schip van de lijn, en hij had
verwacht, dat dié nu commandant zou zijn geworden.
„Nou, jij hebt ook even een kansje gekregen."
Bert Verdegaal knikte en kneep zijn oogen samen.
„De heele kwestie is," zei hij droogjes, „dat je
klaar bent, als de kansen komen en dat je weet,
hoe je ze moet benutten."
De loods bromde iets in zijn keel, draaide zich om,
ten einde den stuurman zijn bevelen te geven en
tuurde toen weer naar de haveudrukte voor zich.
„In ieder geval," snauwde hij afgunstig, „ik denk
niet, dat je een lolligen tijd achter den rug hebt,
zoo'n peuterke als jij. Hoe groot ben je zoowat?"
Bert Verdegaal liet zijn blik gaan over de ruime
brug, waar zes goedgebouwde officieren met gouden
tressen eerbiedig stonden te wachten om hem te
dienen; het meerendeel was ouder dan hij en velen
hadden zelfs meer dienstjaren. Hij luisterde een
oogenblik naar de band op het promenadedek, die
een vaarwel speelde uit naam van zijn vijftienhon
derd passagiers. Hij dacht aan zijn drie schitterende
hutten, aan zijn privé-bedienden, aan het oud-
zilveren couvert, dat hij van de maatschappij had
gekregenen hij voelde,
dat groepjes fluisterende
en bewonderende dames
vanaf het dek naar hem
keken.
En tegelijkertijd her
innerde hij zich weer ieder
feit uit het verleden; wat
hij allemaal doorstaan en
verkropt had; en vooral
ook dien dag, toen de
stuurman van de Wind
vaan hem geraden had,
de zee er aan te geven,
omdat hij zoo klein was.
En hij lachte, zooals hij
voortaan altijd kon lachen.
De wereld was hém! Kapi
tein met zijn drieëndertig
ste jaar, en een van de
jongsten in dienst.
„Hoe groot ik ben?" zei
hij minzaam, „anderlialven
meter, geloof ik. En als ik
het zeggen mag, d at is
juist de oorzaak, dat ik nu
kapitein ben."