KLEINDUIMPJE
Door Albert Schoonereld
Met illustraties van Frans Piët
T'oen de stuurman van de bark Windvaan voor
bet eerst zijn nieuwen leerjongen zag, schudde
hij zijn hoofd en spuwde heel sierlijk over do
reeling.
„Je hebt niet genoeg schoppen gehad, mannetje,"
merkte hij schamper op, „maar wé zullen hier de
scha wel inhalen."
Bert Yerdegaal bloosde en verdween naar hot half
dek, waar de drie andere leerjongens zich al genesteld
haddon. Zoolang hij zich kon herinneren, had men
hem geplaagd, omdat hij zoo klein van stuk was. IIij
werd zeventien jaar, maar was nauwelijks ander-
halven meter lang en woog ongeveer honderd pond.
Op school noemden ze hem altijd Korf je of Klein
duimpje; onbarmhartig hadden ze hem daar getrei
terd. En zoo gauw hij de andere scheepsjongens ge
zien had, wist hij al, dat het hier denzelfden lijdens
weg zou opgaan. Ilij had zich niet vergist, want lang
voor de Windvaan 's avonds het anker lichtte, was
Bert al de Halve Pint gedoopt; zijn kleeren lagen
toen al gescheurd en door elkaar op den grond; de
koeken en het fruit, die zijn moeder zoo zorgvuldig
had ingepakt, waren verbeurdverklaard en smakelijk
opgesmuld; zelf draafde hij voortdurend op en neer
met allerlei onnoodige, maar blijkbaar erg laeli-
wekken d c boodschappen
Hij liet zich dat alles maar welgevallen. Al sedert
lang had hij do ondervinding opgedaan, dat zijn
minieme physieke weerstand totaal nutteloos was.
De wereld behoorde aan de groote menschen, de
sterke mannen, de mannen, wier gestalte respect
afdwong. Een kleine mensch was alleen maar een
mikpunt voor hatelijke grappen, iets dat niet gekend
werd, dat niet meetelde. Van nature was hij goed
aardig, vurig en gewillig; maar toen hij zestien jaar
was geworden, word hij een beetje bitter, en ofschoon
hij uitwendig een stille, meegaande jongen was, zette
zich binnen in hem een grimmige vastberadenheid
vast; die wrokkende, felle vastberadenheid, die de
natuurlijke vergoeding is voor den misdeeldcn
mensch. Hij zou hun toonen. wat ie waard was! Met
tertijd zou hij eens laten zien, wat hij kon. En hij
berustte in de plagerijen.
„Als ik jou was, gaf ik 't varen er maar aan," zei de
eerste stuurman niet onvriendelijk aan het einde van
de eerste reis, „daar ben je niet voor in de wieg
gelegd."
„Als u weer uitvaart, ben ik van de partij, meneer."
Dat was alles, wat Bert Vordegaal er op zei, zoodat
de stuurman zijn schouders ophaalde, en maar wijse
lijk van dat onderwerp afstapte. Hij had toch mede
lijden met den jongen. Hij wist, dat hij opgeknapt
werd met alle vuile karweitjes, waar iedereen het land
aan had. Hij wist, hoe de stakkerd werd gesard dooi
de leerjongens en de bemanning. Ilij was zich ook
bewust, dat Verdegaal's gewicht in het want ook
niets te beteekenen had, en dat hij practisch onbruik
baar was aan het stuurwiel, in welke zee ook. want
je moest aardig wat mans zijn en flink gespierd
0111 een schuit in den koers te houden. Ilij herinnerde
zich nog dien eersten avond in vreemde haven, toen
hij met den eersten stuurman in het halfdek had
binnengekeken en daar Verdegaal zag zitten, gebogen
over een halfversleten boek. De rest van de beman
ning was aan wal.
„Waarom ben je niet met de anderen meegegaan?"
wilde de stuurman weten. Verdegaal keek op met een
zwakken glimlach en schudde zijn hoofd.
„Zij zijn met een paar meisjes uit, meneer," zei hij,
„zij wilden mij niet mcehebben. Meisjes worden
liever niet met halve pinten gezien."
„Dat is een hard gelag," zei de stuurman, terwijl
hij verder liep. Op de trap van de brug vroeg hij„Zag
je, wat hij aan hot lezen was? Hij zat te blokken in
„De Praetische Zeevaarder", terwijl die andere lum
mels hun tijd verknoeien. Als liet een beetje wil, zal
hij het nog ver schoppen."
„Als het een beetje wil, ja," gaf de tweede stuur
man toe, „maar denk jij, dat ze iemand een verant
woordelijken post, geven, als hij heel zijn leven een
kind lijkt?"
Ongeveer vier jaar later stelde zich de examinator
voor het diploma tweede stuurman precies dezelfde
vraag, toen hij hot tanige, kleine figuurtje bekeek,
dat tegenover hem zat. Hij hield lang zijn pen boven
het bewuste papiertje, en aarzelde; maar ten slotte
zette hij zijn handteekening 011 reikte het diploma
over.
„Als ik jou was, ging ik naar de stoomvaart,"
raadde hij aan, „jij bent een beetje klein 0111 te
zeilen."
„Dank u, meneer," was alles wat Verdegaal zei,
maar zijn oogen werden hard en hij perste zijn lippen
stijf op elkaar. Hij kon zich niet herinneren, ooit. een
man ontmoet te hebben, die niet over zijn kleine
gestalte begon.- En iedere opmerking was een ruwe
wond dwars door zijn zelfbewustzijn heen, elke zin
speling werd een nieuwe prikkel. Hij zou hen laten
zien
„Nu wat anders," zei de examinator hartelijk, „ik
moet je felieiteeren met jouw kennis op zeevaart-
gebied. Ik heb nooit een jongeman ontmoet, dio zoo
goed op dat gebied thuis was. Jij moot, er een stok
paardje van gemaakt hebben."
„Zooiets, meneer," gaf Verdegaal toe. En hij dacht
met een bitteren nasmaak aan de lange uren, dat hij
niets anders to doen had dan maar lezen; wanneer zij
in de haven lagen en bijna iedereen aan wal ging,
zonder hem mee te willen hebben, dan zotte hij de
tanden op elkaar en van den nood een deugd makend
werkte hij uit alle macht 0111 zijn vak beter te leeren
dan de anderen. E11 hij voelde iets als een trilling van
dankbaarheid, toen hij het kantoor van den examina
tor verliet. Hij had eindelijk bereikt, dat een strenge
meester zijn prestaties erkende en even voelde hij
zich groot en dapper.
liet duurde bijna vier maanden voor Bert Verde
gaal aan kon monsteren. -Men lachte hem overal uit
en niemand nam hem au scrionx. Hij was ook zoo
komisch klein. Hij zette door 011 zwoer oen nieuwen
eed. Hij zou laten zien, wat hij kon!
Toevallig vond hij ten laatste een baan. Do derde
stuurman van het stoomschip Achilles was ziek
geworden en ging net twee uur voor do boot uit, zou
varen aan wal. Bert Verdegaal was toevallig juist in
het scheepskantoör van de maatschappij, èn do nijdige
chef, die hom pas had afgewezen, vloekte en nam hem
nu nog eens goed op.
„Kun je binnen twee uur op de Achilles zijn?"
snauwde hij hem toe.
„Ik ben binnen een half uur aan boord," zei
Verdegaal, en do chef krabbelde een machtiging en
gaf hem die, terwijl hij brommend goede reis wensc.h-
te. Een half uur later inspecteerde de stuurman van
de Achilles de tengere gestalte, die do brug op kwam.
Hij keek den jongen norsch aan.
„Wat doe jij hier?" vroeg hij ontstemd.
„Ik ben de nieuwe derde stuurman," legde Ver
degaal uit.
De stuurman staarde hem aan met zichtbare ver
bazing en las toen het bewijs van den chef.
„Nou," zei hij eindelijk, „ik geloof, dat jij nog heel
wat moet groeien. Ik dacht, dat je een scheepsjongen
was of iemand, die een baantje zoekt."
„Ja, meneer," gaf Verdegaal toe. Weer perste hij
zijn lippen op elkaar en verdween met, iets hards in
zijn oogen naar zijn kwartier. Al weer hetzelfde
liedje! Hij begon te gelooven, dat hij het heel zijn
leven zou moeten hooren. Alsof hij er wat aan kon
doen, dat ie zoo geboren was! Maar toen hij zijn
bagage uitgepakt had en vol nieuwen moed in zijn
werkpak was gestapt, werd hij zich toch bewust, dal-
hij ondanks alles met één voet op de ladder stond. En
hij kon werken en wachten. Laat. ze maar lachen!
Eenmaal zouden ze voor hém aan hun pet tikken, de
groote mannen, de sterke mannen! En dan kon hij
Vier jaar lang bleef Bert Verdegaal derde stuur
man op de Achilles. Drie keer zag hij het complete
scheepspersoneel veranderen. Kapiteins gingen op
grooloro schepen over; stuurlui werden kapitein;
tweede stuurlieden werden eerste. Ilij alleen bleef. En
hij begreep dat ook wel. Het kwam nooit bij iemand
op 0111 hem over te plaatsen of orgens aan te bevelen.
Hij zag mannen met nog niet de helft van zijn be
kwaamheid opklimmen en carrière maken, maar hij
was ook nauwelijks zichtbaar. Ilij trok niemnnds aan
dacht. Hij was alleen maar de kleine Verdegaal, die
door den een of ander aan hot baantje van derden
stuurman was geholpen; hij was een stil, somber
kereltje; altijd maar studeeren en bijna nooit van
boord.
Maar zoo nu en dan maakten de voormannon dei-
stuwadoors wel eens de opmerking, dat hij meer over
schepen laden wist dan zijen verschillende koeren
hadden marine-exports, die hij moest rondleiden op
het schip, hom hun compliment gemaakt, dat hij zoo
goed thuis was in hun eigen vak. En eens waren zijn
collega's als het ware geëlectriseerd, toen zij namelijk
hoorden, dat. hij van een of ander wetenschappelijk
genootschap een medaille had gekregen voor een
artikel over oceanographie, dat speciaal handelde
over de stroomingen in den oceaan.
De president van hot genootschap schreef naar
aanleiding van deze buitengewone prestatie een
enthousiasten brief naar den directeur der scheep
vaartmaatschappij, waarin hij hem zijn compliment
maakte, dat hij onder zijn personeel zoo'n begaafden
jongen officier had. De directeur had nooit, van een
Bert Verdegaal gehoord en informeerde er naar bij
den personeelchef, die de registers na moest slaan
om den man thuis te kunnen brengen.
„Vier jaar bij ons geweest?" vroeg de directeur
ongeloovig, toen men hem kwam inlichten, „en derde
stuurman? Waarom heeft hij nooit promotie ge
maakt Heeft hij iets op zijn kerfstok?"
„Niet dat ik weet, meneer," antwoordde de chef,
„hij heeft een absoluut blanco strafregister. Heen
enkele klacht. Maar het is zoo'n klein kereltje, dat
je hem onmogelijk kunt voorstellen in een veranl
woordelijken rang."
„Nou, je ziet, maar eens." zei de directeur zonder
veel interesse, en hij was de zaak even gauw ver
geten als de personeelchef. En zoo draaide het er op
uit, dat Bert Verdegaal bleef wat hij nu al jaren
lang geweest was: doodgewoon derde stuurman oj»
de Achilles.
Maar toen gebeurde er iets merkwaardigs.
De Achilles had al twee lange dagen door een dik
ken mist geworsteld en naderde nu de kust. Zij
waren genoodzaakt geweest op gegisten koers te
varen, en als de berekende positie juist was, dan zou
den zij op dezen gedenk waardigen middag binnen hel
bereik moeten komen van het hoornsignaal op een
lichtschip. Alle officieren waren in actie; de kapi
tcin en de tweede stuurman zaten in de kaartenkamei
nog eens den koers te controleeren; de derde en de
eerste stuurman stonden op de brug.
Na lang beraadslagen ricp+de tweede stuurman
door het raampje naar den man aan het roer en gal
order den koers te veranderen. Bert Verdegaal had
tot nog toe niets gezegd, maar hij liep 1111 op het
kompas af en maakte aanteekening over de wijziging.
Toen de kapitein en de stuurman uit de kaarten
kamer kwamen, ging hij er binnen 0111 zelf de zaak
eens te controleeren. Een half uur later had hij een
gesprek met den kapitein.
„Ik heb zoo'n idee, dat wij een aardig stukje
oostelijker zitten dan u veronderstelt, meneer," zei
hij. De kapitein keek op hem neer, meer verrast dan
iets anders, want de derde stuurman sprak maar
zelden zonder eerst zelf toegesproken te worden.
„En waarom denk je dat?"
„Ik geloof niet, dat u genoeg voor drift gaat, me
neer. In dit jaargetijde is hier een sterke kuststron
ming in oostelijke richting en er zuigt, ook een sterk
getij."